GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

,,Veel meer overvloedig.''

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,Veel meer overvloedig.''

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de wet is bovendien ingekomen, opdat de misdaad te meerder worde: n waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest. Rom. 5:20.

Kaïn kon niet gelooven dat Gods genade zóó almachtig was, dat er ook voor zijn zonde nog vergeving denkbaar ware. j> Mijne misdaad, " zoo sprak hij in euvele hoovaardij, »is groeter dan dat ze vergeven worde !" Beteekende dit nu, dat Kaïn een zoo diep inzicht in de onmetelijkheid zijner zonde had ?

Staat Kaïn bij dit zeggen voor God als een boetvaardig zondaar? Beduidt zijn uitroep, dat hij snakt, dat hij dorst naar genade, maar zelf voelt, dat hij te diep in zonde viel, om ooit of immer het eeuwig verderf te ontkomen?

Dat toont zijn zeggen: »Ben ik mijns broeders hoeder!" wel anders. Van ootmoed, van verbrijzeling des harten, van een nederigen geest voor God ontbreekt in Kaïn elke zweem.

Kaïn stelt zich tegenover God als tegenover een beleedigd persoon, en spreekt kort en goed uit, dat Ijet tusschen hem en God toch nooit meer in orde komt. Dat het dus het best is, dat hij God uit den weg gaat, en nu zijn eigen pad kiest, en dus na al het gebeurde alle betrekking tusschen hem en God als afgebroken beschouwt. Het best is, dat God naar hem niet meer omziet. Hij zal zich met God niet meer inlaten. En al weet hij, dat de bloedwraak hem wacht, welnu dit lot aanvaardt hij.

Wil men hem doodslaan, dan sla men hem dood. Hij, Kaïn, zal dan in eigen zelfgenoegzaamheid den dood onder de oogen zien. Van God is voor hem toch niets meer te verwachten.

Dit blijkt uit zijn zeggen: »Zie, Gij hebt mij verdreven van den aardbodem, en ik zal voor WW aangezicht verborgen zijn, " alsof hij te kennen gaf: Het zal tusschen U en mij zijn, alsof we niet meer voor elkander bestaan.

En dat hij in hoogheid des harten zijn lot accepteert, dat blijkt uit wat hij er bijvoegt: »Ik zal dan dolen en zwerven, tot de eerste de beste mij in bloedwraak doodslaat."

Tegenover die Kaïnstaai nu, die ritselt in het verborgene van elk zondaarshart, stelt het Evangelie de betuiging van Godswege, dat, hoe groot de misdaad ook zij, ja, al wierd ze door de Wet tot nog schrikkelijker openbaring geprikkeld, dit nooit een slagboom tusschen u en uw eeuwige zaligheid kan worden, want dat, al is de misdaad nog zoo hoog gestegen, de genade nog altoos veel overvloediger naar u uitstroomt.

God, onze Heere, moet God ook tegenover Au zonde blijven, en het kan noch mag geduld, dat de zonde ooit zulk een macht zou ontwikkelen, dat Gods genade niet door haar almacht die macht der zonde zou kunnen te boven gaan.

Gij staat tegenover God en God tegenover u.

_ Het werk nu, waarin uw onheilige kracht uitkomt, is de zonde, en het werk, waarin Gods heilige kracht uitkomt, is de genade, en nu is het niets dan verheffing van uw eigen werk I en onderschatting van Gods mogendheid, zoo { ge u ooit inbeeldt, dat gij zooveel zonde in .de ééne schaal zoudt kunnen werpen, dat de genade, die God in de andere schaallegt, niet ^og altoos het overwicht zou behouden.

_ »A1 waren \w zonden als scharlaken, zij zullen ., 3vit worden als sneeuw, al waren ze rood als karmozijn, zij zullen worden als witte wol", spreekt de Heere, en die dat gelooft, smeekt met den Psalmist, die in de schrikkelijke zonde van Bathseba en in den laaghartigen moord van Uria gevallen was: »Ontzondig mij met hyzop en ik zal rein zijn, wasch mij en ik zal witter zijn dan sneeuw!" Daar ziet ge nu het onderscheid tusschen Kaïn en David.

David was, zoo ge wilt, nóg dieper dan Kaïn gevallen. Bij David kwam er overspel bij, en zijn moordaanslag op Uria was nog verraderlijker. Maar als' David in zijn misdaad neerligt, dan heet het: »Gena, gena, o, God ! hoor mijn gebed", en in hem leeft van Gods genade een zoo goddelijke voorstelling, dat hij gelooft, wezenlijk gelooft: »Ja, Gods almachtige genade kan zelfs dezen melaatsche geheel rein maken."

Schuilt hierin nu geen gevaar?

Ongetwijfeld! Het booze zeggen: »Laat ons de zonde doen opdat de genade te meerder worde" kruipt in het hart van een iegelijk op, die lust aan de zonde heeft, en in zijn onwedergeboren hart een uitwendige bewerking van Gods genade omdraagt.

Het is nu eenmaal zoo, dat de »genade Gods" in een wereld van zondaren niet kan gepredikt, of de zondaar doet een van beide: ze woelt er. óf in hoovaardij tegenop en zegt: Ik wil geen genade, — of wel ze misbruikt die genade, om te vrijer uit te botten.

Dat ligt niet aan de genade, alsof de genade niet goed en heilig zou zijn; maar dat ligt aan de zonde en aan niets anders. Het is het doorzetten van den hoon die tegen God in het hart van den zondaar woelt, en nu ook Gods genade niet met rust kan laten, omdat die rijkdom van Gods genade haar oordeelt.

Deed God dan ook niets dan u aanzeggen dat er genade is, gij noch eenig menschenkind zoudt door die genade behouden worden, en ge zoudt ze óf hooghartig afslaan, óf zoo ge ze aannaamt, ze misbruiken als een vrijbrief, om in te lustiger zonde met een verharde conscientie van uw God af te gaan.

En u zegenen, u redden, u zaligen kan de genade dan eerst, als Hij, die ondoorgrondelijk in barmhartigheden is, tegen u inworstelt, u de heup ontwricht, en na u o vermocht te hebben, u het geloof aan zijn genade inplant.

Dan opent ge uw mond en drinkt genade in. Dan wordt de smaak van die genade u zoet.

En door de werking van die genade raakt ge én uw hoogmoed kwijt én wordt de prikkel der zonde in u afgestompt.

Dan gaat het op de knieën en komt de uitroep: »o, God! wees mij arm zondaar genadig!" Want, let er toch op, die zóó bidt, die ontving reeds genade. Zóó bidden kan de Kaïnsnatuur niet.

En toch, wie weet, misschien sloop ook u nog wel die Kaïnsgedachte soms door de ziel.

Ja, wel is de Heere uw God een God van genade en barmhartigheid. Maar dan toch alleen voor die minder diep gevallenen, die Hem niet al te schriklijk door hun zonden vertoornd hebben.

Maar voor u? o. Als ge nog waart, die de menschen wanen dat ge zijt, ge zoudt ook voor u zelven nog aan genade gelooven.

Maar God kent u nauwer. Hij kent ook uw verborgen zonden. Hij weet wat er, voor elk menschenoog verborgen, in uw hart omging.

Bij u staat het van binnen zoo boos, zoo opstandig, zoo tot in den wortel ongerechtig. De wereld is uw lust, eigen hoogheid uw vermaking, en wat is uw leven geweest, dat achter u ligt ?

En daarom gij vindt de genade wel schoon, wel een rijke, heerlijke gedachte, o. Het zou wel onuitsprekelijk heerlijk zijn, als die genade ook u kon redden. Maar ... voor wie het ook ' zijn mag, neen, voor u is ze niet.

Als God roept: »De goddelooze verlate zijn weg en de ongerechtige man zijn gedachten, en hij bekeere zich tot den Heere en Hij zal zich zijner ontfermen, en tot onzen God, want Bij vergeeft menigvuldiglijk!" neen, dan durft gij niet zeggen: Die m.an ben ik, Heere! Ik, die geddelooze, ik, die ongerechtige! Ontferm u mijner en vergeef! En daarom is u juist van noode dat het Evangelie u overweldige.

U noodig dat ge hoort en telkens weer verneemt, dat »de goedertierenheid des Heeren geweldig i^ over degenen die Hem vreezen."

U noodiger dan het licht, dat u telkens weer in naam des Heeren betuigd' worde, dat hoe hoog ook uw misdaad zij gewassen, zijn genade nog altoos veel overvloediger is. • Ja, zoolang en zoo rusteloos moet u die roepstem van het Evangelie in uw ziel doordringen, tot ook gij het ziet, dat al schept ge met het vat uwer zonde de genade uit, er altoos nog een oceaan van genade overblijft, dien ge nimmer zult uitputten.

Tot eindelijk uw groote zonde, bij Gods genade vergeleken, in uw eigen oog de mi? tdere gaat worden, en gij 'het tot roem van Gods ontferming belijdt: »Zoo ver het Oosten is van het Westen, zoo ver doet Hij onze overtredingen van ons."

En dan ziet ge ten leste God uw Heere met eigen hand al uw zonden in de diepte der zee werpen, tot ge van uw zonden niets meer ziet, en er niets meer aan den horizont van uw ziel overblijft, dan die ééne, altoos overvloedige, eindeloos zich uitbreidende genade van uw God.

KuYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1889

De Heraut | 4 Pagina's

,,Veel meer overvloedig.''

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1889

De Heraut | 4 Pagina's