GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

JAN JANSZOON DE BAKKER.

Jan Janszoon was de zoon eens kosters te Woerden. Van zijn 12e tot zijn 14e jaar (hij werd in 1499 geboren) zong hij meê in het zangkoor van den Dom te Utrecht. Daarna veranderde zijn stem, en kreeg hij zijn afscheid. Hij wisselde het zangkoor tegen de Hieronymusschool, waar hij spoedig de aandacht trok van den rector, Henne Rode, door zijn vlijt en uitstekende vorderingen. Doch hij mocht hier niet lang vertoeven. Zijn vader Jan Dirkszoon hoorde, dat Henne Rode kettersche gevoelens voorstond en met de mannen van Wittenberg heulde. Dit was te veel voor den zoon van Rome. Plotseling riep hij zijn zoon van de school naar huis en nam hem bij zich als helper in den kerkedienst. Het bleek echter maar ai te ras, dat deze maatregel des vaders te laat kwam Want wel gehoorzaamde de jongeling en kwam tehuis, wel vervulde hij zijn werk onder onder het scherpe toezicht zijns vaders, maar zijne gevoelens liet hij niet varen. Integendeel, hij verkondigde ze zonder schroom onder zijne medeburgers en vond gehoor.

Dirkszoon begon te vreezen, dat zijn zoon hem en zichzelven in ongelegenheid zou brengen, als zijne ketterijen bij de geestelijken bekend werden. Hij moest dus een uiterste poging wagen, om zijn kind van den doolweg af te brengen, nl. hem voeren in een kring van rechtzinnigen, van wier invloed hij veel goeds voor hem verwachtte. Maar nu, in welken kring? Aangezien hij, evenals anderen, den buitengewonen aanleg zijns zoons opgemerkt had, zond hij hem naar de academie, om er voor den priesterstand opgeleid te worden. Die hoogeschool was geen mindere dan die van Leuven, wier kerkelijke rechtzinnigheid onbetwistbaar was, sinds zij haar scherpe veroordeeling over Lulher had uitgesproken (in 1528). Zoo ergens, dan zou zijn zoon hier tot de Roomsche leer tsrugkeeren. Zoo dacht de koster van Woerden. Maar als God werkt, wie zal het keeren? Jan Jansz. bleef van 1519—1322 te Leuven, toen zijn vader hem terugriep, niet meer bij machte waarschijnlijk om de studiën te bekostigen. Op aandringen zijns vaders liet hij bij zijn thuiskomst zich tot priester wijden en spoedig werd hij pastoor te Heer-Jacobswoude (onder Woubrugge). Doch ook onder het priestergewaad bleef hij die hij was, en waaivan Leuvens hoogleeraren hem niet hadden kunnen afbrengen: geestverwant van Luther. Dat kwam in zijne prediking uit. Het gerucht hiervan bereikte zijn vroegere stadgenooten, ^die hem bewogen zich onder hen te vestigen en hun pastoor, Herman Janszoon, als onderpastoor terzijde te staan. Doch wie hem begeeren moch­ ten, de kettermeesters van Utrecht niet. Zij riepen hem voor zich, om zich te verantwoorden. Maar Jan Janszoon begreep, dat hieraan gehoor geven hetzelfde was als zich te laten dooden. Hij ging dus niet. Toch bewerkten de kettermeesters, dat hij te Woerden in hechtenis genomen en streng bewaard werd. Hadden zij echter gemeend den gevangene reeds als hun zekere prooi in handen te hebben, dan hadden zij buiten het volk gerekend. Dat toch eischte op dreigenden toon zijne loslating, en de slotvoogd, met zorge het klimmend misnoegen aanziende, maakte van de ziekte van Janszoons' medegevangene (die ook van ketterij verdacht werd) gebruik om beiden los te laten, onder voorwaarde dat zij bij de eerste indaging verschijnen zouden. Maar zij wachtten die indaging niet af. Na hunne bevrijding verlieten zij stad en land en begaven zich naar Wittenberg. Luther hoorden zij er echter niet, maar wel Melanchton en andere medestrijders voor de Hervorming. Dit had grooten invloed op onzen Jan Janszoon, zoodat, toen hij in 1523 in het vaderland terugkeerde, hij nog meer dan tevoren voor de zaak der Hervorming ijverde. Utrechts inquisiteurs waren met bange vrees vervuld voor de toekomst van het Pausdom, indien zij hem en zijn vroegeren medegevangene lieten geworden. Zij zonden belden een vonnis toe, waarbij zij veroordeeld werden tot een bedevaart naar Rome en driejarige ballingschap. Janszoon en zijn vriend trokken zich echter van deze dingen niets aan en bleven. Dat was te veel voor de kettermeesters; zij waren woedend en gaven een . ritmeester last, de ketters gevangen te nemen. Intijds ontweek Janszoon het gevaar. Hij zwierf door vele steden van Holland, bezocht de geestverwanten, o. a. een gevangene om des geloofs wille, Gnafius, tot wiens cel te 's-Gravenhage hij wist door te dringen. Overal sprak hij van den Heere en zijn Woord tot de gemeenten der Hervorming. De geestelijkheid, die dezen stillen arbeid voor vreeze en terugtrekken aanzag, verspreidde het gerucht, dat Janszoon herroepen had. Maar deze toonde spoedig dat dit niet waar was. Te Woerden teruggekomen, trad hij er in den echt met Jacobje Sustus. Dit huwelijk kon wel niet anders dan heimelijk gesloten worden; maar Janszoon kwam er rond voor uit, dat hij haar, met wie hij verbonden was, voor zijn wettige vrouw hield. Bovendien wilde hij niet langer priester zijn, verwaarloosde zijne tonsuur en verdiende den kost met handenarbeid, als daggelder, doorgaans met broodbakken. Aan deze laatste bijzonderheid heeft hij zijn naam van Jan de Bakker te danken, welken zijne vrienden in het Latijn overzetten als Jan Pistorius. Tegelijk ging hij voort met het Evangelie te prediken.

't Was de voorzomer van 1524. De aflaat zonder geld werd, op 's pausen last, te Woerden afgekondigd. Een buitengewone vastendag en het deelnemen aan de processie en het gaan ter communie twee Zondagen achtereen schonk vergiffenis. Pistorius was hierover diep verontwaardigd en besloot er tegen op te komen, maar koos daartoe een weg, dien hij van achteren zelf verkeerd noemde, omdat hij hem bijna ten val bracht. Hij trok weer zijn kerkgewaad aan en zat in den biechtstoel, om de biechtelingen te waarschuwen legen den aflaat. Natuurlijk kwam dit uit. Aanklachten rezen tegen hem en ver-

vulden hem met zooveel vreeze, dat hij zijne overtuiging in zooverre verloochende, dat hij zelfs het misoffer bediende. Desniettemin week de vreeze niet van hem en verliet hij Woerden voor Haarlem, waar hij zich eenigen tijd in gestadigen angst en met somber voorgevoel ophield. Doch deze tijd van wankelmoedigheid duurde niet lang. Hij keerde naar Woerden terug, waar intusschen zijne zuster, Cornelia, als verdacht van ketterij had gevangen gezeten en de oude pastoor gestorven was. Wel was de eerste weer vrijgelaten, maar de plaats des overledenen was ingenomen door een anderen pastoor, die streng tegen de Bakker optrad. Eerst beproefde hij hem van de Evangelieleer af te brengen. Toen dit echter niet baatte, klaagde hij hem aan bij de stadsregeering. Pistorius, voor deze geroepen, erkende, dat hij de beginselen der Hervorming toegedaan en getrouwd was. Zelfs werd hem toegestaan de wettigheid zijns huwelijks tegen den pastoor te verdedigen. Maar deze liet zich door dit alles niet ontmoedigen. Hij beschuldigde Pistorius bij de landvoogdes, Margaretha, op wier last de ketter en zijn vrouw tusschen vier gerechtsdienaars gevangen naar Den Haag geleid werd. Onderweg had Pistorius kunnen ontkomen, maar hij verkoos dit niet.

De storm, die twee jaren geleden losgebroken was over de kerk des Heeren in reformatie, maar sinds zich neergelegd had, was weer opgestoken, en nu heftiger dan tevoren. Gnafius, die nog in de gevangenis zat, begreep dit, toen Pastorius bij hem in de gevangenis kwam en besloot te zijnen behoeve een verdedigingsschrift op te stellen, om zijne vrijspraak te verwerven. Dit tractaat bezitten wij nog en bevat de leer der Schrift over het huwelijk, met den eischaan de rechters, dat ze over het geloof van Pistorius geen heerschappij moesten voeren. Dit geschrift is nooit den rechters overgegeven; maar al ware dit geschied, 't zou niet gebaat hebben. Pistorius werd ondervraagd en een acte van dit verhoor opgemaakt. In het begin van Juli. kwam de pauselgke inquisiteur in Den Haag en teen begon het geding tegen den beschuldigde. Bij de eerste zitting legde hij de verklaring af: Ik, Jan van Woerden, protesteer, dat ik niet van meening ben iets te definieeren of hardnekkiglijk te zeggen, dat niet klaar uitgesproken is in de Heilige Schrift, haar alzoo verstaande, als de Heilige Geest, die ze zelf heeft gesproken, verstaan wil hebben. Ik verwerp alle dwaling en leering en ketterijen, die tegen het Woord Gods zijn, met welk geloof ik begeer te leven en te sterven." Terwijl Pistorius dit uitsprak, werd hij telkens bespot. Beriep hij zich op de Schrift als hoogste autoriteit, zijne vijanden beriepen zieh op Hand. 15 : 28, om te bewijzen dat de apostelen met alleen wat den Heiligen Geest goeddacht (de Schrift) vaststelden, maar ook wat - hun goeddacht (de overlevering). Pistorius hield echter vol, dat »de geboden der apostelen • met die der Heilige Schrift overeenkwamen". »De Heilige Geest doet in onze harten de canoniciteit van elk boek des Bijbels onderkennen, " zeide hij verder. Hij verdedigde het algemeen priesterschap der geloovigen, het huwelijk der priesters enz. Den uden en izden Juli werd Pistorius meermalen ondervraagd. Den isden bracht men zijn vader bij hem, maar deze verdedigde zelfs zijn zoon, met name op het punt van zijn huwelijk Strenger werden de maatregelen tegen den gevangene. Hij mocht niet langer bij zijne medegevangenen om des geloofs wille zijn, daar hij hen, naar zij vreesden, in hun ketterij sterkte. Daarom werd hij in een kerkerhol op de voorpoort vol, ongedierte en onreinheid, gebracht bij twee ter dood veroordeelden en tien landloopers, met wie hij over den Heere sprak en van het zijne deelde. Meermalen werden pogingen aangewend, om hem tot herroepen te bewegen, maar hij bleef antwoorden: Ik wil God noch zijn Woord loochenen, " eene belijdenis, waarin zelfs zijn vader hem versterkte met de woorden: Ik bid u, mijn allerliefste zoon, dat gij van Gods Woord niet wijkt; ik wil u gaarne opofferen, als Abraham zijnen zoon deed, en zie ons verdriet niet aan."

Op het einde van Aug. 1523 kwam de landvoogdes met haar stoet naar Den Haag en woonde de zittingen der inquisiteurs bij. Meer dan eens werd Pistorius voorgeroepen. Eindelijk, den yden September, keurden hem de kettermesters schuldig en gaven hem den wereldlijken rechter over, - die hem ter dood veroordeelde.

Den i4en September werd hem de terechtstelling aangezegd. Den nacht bracht hij met lezen en bidden door. Des morgens (van den isen Sept.) werd hij naar het Binnenhof gevoerd, 't Was negen uur. Geestelijke en wereldlijke heeren zaten om de gerechtsplaats. Pistorius droeg het priesterkleed. Eerst hield een monnik een rede over Hand. III:17, 19; de veroordeelde luisterde en riep tusschenbeide: 'tls niet waar!" en eindelijk: Broeders! ziet hoe gewelddadig de antichrist zijn geloof zoekt te handhaven." Daarna werd hem het priesterkleed en de priesterwaardigheid ontnomen. Daar stond hij met een kort geel kleed en een gele zotskap! Pistorius was ketter. Nu verlieten de geestelijke heeren de gerechtsplaats en haastten zich de wereldlijke het doodvonnis uit te voeren; want hij was veroordeeld „om op de Plaats verbrand te worden tot pulver". Nadat dit vonnis hem voorgelezen was, zong hij het: Wij loven U, o God", wat hem weer belet werd. Temidden der gerechtsdienaars werd de veroordeelde van het Binnenhof naar de Plaats geleid. Bij de ï gevangenpoort zag hij naar het tralievenster van den kerker zijner geestverwanten op, en riep, »zoo blijdelijk, alsof hij ter bruiloft gegaan was", hun toe: Broeders, ik ga voor", waarop zij antwoordden: Broeder, strijd vromelijk, wij zullen u volgen", en oude kerkzangen aanhieven. Een onafzienbare menigte stond om het schavot, en luisterde diep ontroerd naar de tonen van het lied. OndertusscheM bindt de scherprechter Pistorius aan den paal, boven de houtmijt uitstekende; op zijn borst wordt een kruitzakje gebonden. Nog immer zingen de gevangenen daarginds. En Pistorius antwoordt met Ps. 31. Toen werd de strik hem om den hals gelegd en, terwijl hij uitroept: G©d, wil hun vergeven, die het mij doen, want zij weten niet wat zij doen, " en: Heere, ontvang mijn geest" dichtgehaald. Tegelijk doet een vlammende stroowisch het op de borst gehangen buskruit ontvlammen. Als straks de houtmijt aangestoken wordt, beschijnt de vuurgloed den martelaar, wiens strijd volstreden is.

DK GAAY FORTMAN,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1890

De Heraut | 4 Pagina's