GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Doet den Heere uwer vaderen God belijdenis.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Doet den Heere uwer vaderen God belijdenis.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu dan, doet den Heere, uwer vaderen God, belijdenis, en doet zijn welgevallen, en scheidt u af van de volken des lands, en van de vreerade vrouwen. Ezra io: ii.

Eer ge, komende van uw Doop, toegang erlangt tot het heilig Avondniaal, moet er belijdenis worden afgelegd.

Niet uw eerste, en evenmin uw laatste belijdenis, maar een belijdenis" die dadrom iets buitengewoons is, omdat ge alsdan voor het eerst publiek in de vergadering der geloovigen optreedt en u aan die geloovigen verbindt.

Dus zegge niemand: sOver een jaar hoop ik mijn belijdenis te doen"; noch ook: »Voor drie jaren heb ik mijn belijdenis gedaan"; want al zulke uitdrukkingen verraden een verkeerden geest.

Dan beeldt men zich in, dat men maar eens in zijn leven belijdenis heeft te doen; dat een jonge man of jongedochter nog tot geen belijdenis gehouden zijn; en dat wie »zijn belijdenis deed'' er dan nu ook van af is.

En dat kan toch immers niet?

Beleden moet er altoos, moet er heel uw leven door worden, zoo dikwijls de stem of de macht of het gevlei van wereld en Satan tegen uw Heiland ingaat.

Een goed kind doet daarom reeds op school »belijdenis", als iemand iets tegen zijn Jezus durft zeggen. Dan toch komt hij daartegen op. Dan laat hij zich dat niet zeggen. En al wordt hij dan om dat »goede getuigenis" geplaagd en gesard; ja al beloopt hij er een stomp en duw om; dat hindert alles niet; maar hij gaat, , door met zijn belijdenis.

Zoo is het op school; zoo is het op straat; zoo is het onder de spelen. Gedoopte kinderen moeten kinderen van Jezus zijn, en moeten het niet kunnen dulden, dat men hun Jezus te na komt.

Dat belijdenis doen begint dus al zeer vroeg, en om zulk belijdenis doen moet soms heel wat meer verdragen en geschreid dan om het belijdenis doen in de kerk.

Doch, helaas, er zijn ook laffe kinderen, en die door hun ouders laf gehouden worden, omdat die ouders zelf zoo arm aan moed voor Jezus zijn.

Versta dit wel.

Niets is ondraaglijker dan kleine kinderen, die heel neuswijs catechlseerraeestertje willen spelen, en allerlei groote woorden op hun lippen nemen, waar ze nog niets van verstaan.

Maar dat is dan ook niet »zijn Jezus belijden", dat is stuitende verwaandheid, en anders niet. Als ze konden deden zulke kleine Farizeetjes een wit dasje boven hun kiel aan.

Daar nemen we het dus heusch riet voor op.

Maar wat wel moet, is, dat een kind met kinderlijke geestdrift voor zijn Jezus vervuld is; dat het voor den naam van Jezus buigt; dat het in zijn hart ontzag en eerbied voor zijn Heiland koestert; en wetende, dat het bij Jezus hoort, niet zou willen zwijgen, als de eere van zijn Jezus wordt aangerand.

Een goed kind laat zich niets dat niet goed is, van zijn vader of moeder zeggen. En nu ook een kind moet het weten: »Wie vader of moeder liefheeft boven mij, is mijns niet waardig".

Dus geen uitkramen van geleerdheid; geen neuswijs methodisme op kinderlippen; maar wel liefde, warmte, geestdrift voor Immanuël; en daarom niet laf, zwijgen, maar met een vonk in het oog spreken, als er voor de eere van Jezus moet opgekomen.

Spreken niet met het bleeke gelaat der ingebeeldheid; maar met een kleur op de wangen van ergernis over wat men tegen Jezus doet.

Zoo en niet anders is het natuurlijke belijdenis doen van een gedoopt kind; en tot zulke belijdenis doen moet vader en moeder het kind aanzetten door eigen voorbeeld en door vermaan.

In een kind zit veel trouw, veel moed, veel vatbaarheid voor verontwaardiging,

Doch als nu vader die immers »belijdenis deed", altoos zwijgt, en moeder die immers , naar het Avondmaal gaat, " altijd doet, alsof ze niets om Jezus geeft, hoe zal uw kind dan leeren belijden ?

En toch ook uw kind moet bij dat kinderlijk belijden van zijn Heiland gesteund.

Immers het is voor HW kind niet gemakkelijk.

In de kinderwereld heeft het «uitlachen" zulk een booze kracht. Kinderen oefenen kort recht, door elkaar dood te verklaren, te plagen, te kwellen, soms te slaan en te striemen.

Nu is dat voor uw kind een vreemde gewaarwording. Het gaat de wereld in met de gedachte, dat Jezus boven alles gaat, en zie, nu wordt het juist om zijn opkomen voor Jezus het kind van de rekening.

Dat stuit; dat hindert dan. Dat maakt bang en vreesachtig. En, als ge dan uw kind niet steunt met uw liefde en uw gebed, zal het een volgend maal al minder moedig optreden; tot het eindelijk zwijgt; om, als eerst zijn mond gesnoerd is, ten laatste meê] te gaan lachen, als er weer een ander jong kind om zijn moed voor Jezus wordt sitgelachen.

Ouders en onderwijzers hebben hier dus een heilige roeping; en ook op de catechisatie en in de predicatie moest hier veel meer op aangedrongen worden.

Want vergeet niet, moed is iets zonderlings. Moed die er eenmaal uit is, keert bijna nooit weder. En toch moed is zulk een edele zielskracht. En zonder moed is er geen belijden.

Want zeg zelf, 'wat is dat voor »belijdenis doen", als een jong persoon achttien, twintig jaar is geworden, zonder het ooit voor Jezus op te nemen, zonder ooit voor hem uit te komen, zonder ooit iets voor Jezus ten offer te hebben gebracht, en die nu, bijna op mondigen leeftijd gekomen, bij een dominee wordt aangenomen, en in de kerk even opstaat en het hoofd buigt

Dat is een vorm, een vertooning, een plechtigheid die men mee maakt, maar waartoe noch heldenmoed noch geestdrift hoort, of het moest dan de moed der verlegenheid zijn, om in zoo'n groote samenkomst van menschen te durven opstaan.

Neen, niemand deed nog ooit een wezenlijke belijdenis, tenzij er reeds in zijn kindsche jaren en in de jaren van zijn jongelingschap belijdenis in het levett achter lag.

Wie om Jezus gesmaad, uitgelachen en gehoond, en ten leste geslagen is, en die dan zonder neuswijze pedanterie toch moedig volhield, alleen door trouw en liefde voor Jezus gedreven, die komt straks in het operjbaar slechts uitspreken wat al die jaren reeds iii zijn hart gloeide, en bij zulk een is het waarlijk belijdenis doen.

Belijdenis doen voor den jongenman, en belijdenis doen voor de jongedochter. Want al zijn de meisjes minder hardhandig, toch hoort er ook in de meisjeskringen moed en tiouw en liefde toe, om heur Jezus niet te verloochenen.

Doch, helaas, dat zien verreweg de meeste ouders niet in.

Ze laten hun kinderen doopen; en ook laten ze hun kinderen naar school en catechisatie en kerk gaan; en als ze achttien a twintig jaar zijn «aannemen"; maar dat hun kinderen tot helden en heldinnen voor Jezus moeten worden opgevoed, en dat anders alle «belijdenis" niels dan vorm en schijn is, dat zien ze niet in.

Wat Ezra tot Israël sprak: »Nu dan doet den Heere belijdenis, den Heere, wver vaderen God., en doet zijn welgevallen en scheidt u af van de volken des lands", dat verstaan de meeste ouders niet.

Ze vatten niet, dat de dienst des Heeren een heilige krijg, levenslang een strijd moet zijn, en dat in dien dienst en voor dien hachlijken strijd telkens nieuwe strijders moeten aangeworven en geoefend.

En toch zoo is het.

Van het • Paradijs af is het één vijandschap die God gezet heeft tusschen het zaad der vrouw en het zaad der slang. De strijd gaat door al de geslachten heen. Het ééne geslacht daalt ten grave, en het andere neemt zijn plaats in, maar alle eeuwen door blijft het één en dezelfde heilige krijg voor den Zone Gods en tegen zijn Wederpartijder.

En daarom is het niet genoeg, dat gij zelf dien strijd meê voert, als trouwe dienstknechten des Heeren, maar moet ge ook uw kinderen voor dien strijd aanwervei), ze er voor wapenen, ze er in oefenen, er hun de handgrepen voor leeren, en bovenal hun een onwankelbare trouw inboezemen voor de banier des Heeren, in een onultblusschelijke geestdrift voor zijn heili gen Naam.

Dat uw kind niet tegen is, is niet genoeg. Belijden is voor zijn. Dat uw kind met u meegaat, kan niet volstaan, uw kind moet zelf meestrijden. Dat het u mat en onbezield napraat, is geen teeken van eigen leven. Ook uw kind moet, al staat het alleen in zijn wereld, nog een stemme des roependen in de woestijn.

Dwaasheid dus om te denken, als mijn kind achttien a twintig jaar is, zal het wel belijdenis doen.

Neen, op belijdenis doen komt het eiken dag aan, zoo dikwijls uw kind waar dan ook in aanraking komt met andere kinderen of andere menschen, die »van de volken des lands zijn", en daarom óf voor Jezus de schouders ophalen óf laksch zijn voor zijn dienst.

Van geslacht tot geslacht moet de Naam des Heeren lof ontvangen, en die lof moet Hem uit het zaad der kerk toekomen, d. w. z. uit de kinderkens die gedoopt zijn.

En daarom moogt ge uw gedoopte kind niet aan zwijgen en aan lafheid en aan ontrouw gewennen.

Van meet af moet het voor Jezus zingen en voor Jezus durven uitkomen.

Altoos moet '^•ït belijden, zal het eens tot een goede belijdenis kunnen komen.

Zóó alleen wordt die «belijdenis" een zaak van het hart.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Doet den Heere uwer vaderen God belijdenis.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 18 januari 1891

De Heraut | 4 Pagina's