GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

DE DICHTKUSST.

We worden alweer herinnerd aan onze gedane belofte. En 't is waar, belofte maakt schuld. We zetten dus nog eens het onderwerp, onlangs weer afgebroken, voort.

Moet een vers rijmen?

Zeker zeggen de meeste menschen. Als 't niet rijmt is 't immers geen vers. Ja, er zijn zelfs niet weinige die meenen dat iets, als 't maar rijmt, ook een vers is.

Maar ongelukkig voor die allen, is het een zoo min waar als het ander.

Er zijn vóór de geboorte onzes Heeren zeer veel verzen gemaakt. Mozes, David, Salomo en Jesaja waren groote dichters, die gij uit den Bijbel kent, evenals de verheven dichteres Deborah. De Grieken hadden eveneens vele groote dichters, b. v. Homerus. Dé Romeinen nist minder, waaronder Horatius, een vriend van keizer Augustus. Uit de rede van Paulus te Athene weten wij, dat hij de Grieksche dichters kende.

Welnu, van al deze poëten heeft er geen een verzen geschreven die rijmden.

Dat hetgeen zij schreven toch poëzie was, lag ten eerste aan de gedachten en voorts aan velerlei andere dingen, die echter wat moeilijk hier zijn op te geven, 't Komt er maar op aan dat we begrijpen, hoe het niet bepaald noodig is te rijmen om een vers te maken. Het duurde nog wel een duizend jaar na de geboorte van den Heere Christus, eer men algemeen rijmende verzen maakte.

Wel kende men reeds vroeger iets anders. Dat heette staf-of aanrijm, met een vreemd woord: alliteratie. Verzen die dat hebben rijmen om zoo te zeggen van voren. Bv.

»Ik htl mijn /«art tot Htm om/wog.

Wiens /iefde trouw mij /eidt."

Gij ziet, in den eersten regel heeft men 4 woorden die beginnen met dezelfde letter, en in den tweeden 2 (ii en 1); ook is er maat in.

Later kwamen de verzen met maat en rijm. Maar de rijmlooze bleven bestaan, ten minste bij de volken van Noordelijk Europa, zooals Engelschen, Duitschers en Nederlanders. De Franschen kennen ze niet. In ons land kwamen ze weinig voor, tot nu een honderd jaar geleden. Tegenwoordig is hun getal bij ons ook niet groot Doch in Engeland en Duitschland zijn voortdurend groote dichters geweest — en nu nog — zooals Milton, Tennyson, Schiller en Klopstock, die geheele gedichten in rijmlooze verzen schreven, b. v. het beroemde »Verloren Paradijs, " de «Messias" en dergelijke. Men moet die in de oorspronkelijke taal lezen en vindt ze dan er niet minder schoon om dat ze niet rijmen. De maat moet natuurlijk alcijdbewaaid blijven.

Is het dus niet noodig, dat een vers rijmt, in onze taal althans is het voor veler ooren, door het rijm mooier, en dat is niet onbegrijpelijk, want het klinkt zeer welluidend en zangerig. Daarbij houden wij Nederlanders van rijmen. Bij bruiloften en ook bij minder vroolijke gebeurtenisssn hooien de meeste menschen veel liever een gedicht dan gewone taal, ook al is de laatste soms veel beter. Ja, vroeger werden zelfs wel kennisgevingen van de regeering, waarschuwingen, opschriften boven openbare gebouwen op rijm gezet. Toen b. v. in Amsterdam een oproer dreigde, plakte men aan 't huis, waarin 't geschut werd bewaard, deze waarschuwing:

»Oft er verraet Oft oproer (juaet Wierde vernomen, Men sal tot baet 't Geschut op straet Ilieruyt doen komen."

En nog leest men voor de poort van't vroc* gere werkhuis van deze stad:

t «Schrik niet, ik wreek geen kwaad; maar dwing (tot goed, Straf is mijn hand, maar lieflijk mijn gemoed.'

En zoo wa 't overal vol rijmen: voor het dolhuis, en voor de herberg, in de weeshuizen en in de keuken. Zelfs op de deuren van keukens en kasten stond wat, ja tot op tafelborden toe en dat niet alleen op den boven maar soms ook op den onderkant.

In Amsterdam liep ook vóór vijftig jaar een man met zwavelstokken te koop. Welke naam bij hem aan de deur stond weet ik niet. Maar ieder noemde hem »Jan den Rijmer". Hij wist altijd een rijmpje. Zijn gewone roep was:

»Swavelstokke"

»Om licht te geve in donkre hokke". i)

Toen hij eens een vaatje had opgevischt sprak hij tot een jongen, die 't aankeek:

» Maatje, Daar heb ik een vaatje."

En zoo had hij altijd een rijmpje. Toch heb ik nog nooit den naam van Jan den Rijmer in een of ander boek over onze dichters aangetroffen.

Waarom niet? Hij rijmde toch altijd. Het antwoord geven we een volgenden keer.

Een verzoek.

Van tijd toi tijd untvrir.gc^ v-v een en ander ter plaatsing van onze lezers. In den regel is dat hun eigen werk. Als het dit soms niet is, zullen ze ons groot genoegen doen het er bij te zeggen, en als ze het ontleenen aan wat reeds gedrukt is, moet het. We bemerken nu b.v. dat het verhaal De Slang, ontleend is aan een welbekenden scheurkalender, van een vorig jaar. We kunnen niet alles lezen, maar men moet als men zoo iets zendt of overneemt, de bron er bij noemen.

i). Goede Amsterdammers laten de slot-» bij doffe klanken altijd weg. Wie dat niet dott noemen ze »eea buitenmensch."

HOOGENBIRK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's