GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Leden gezet in het Lichaam".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Leden gezet in het Lichaam".

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar nu heeft God deleden gezet een iegelijk van dezelve in het lichaam, gelijk Hij gewild heeft. I Cor, 12 : 18.

In tal van vereenigingen vindt ge een onderscheid tusschen ^werkende leden" en leden, die niets anders doen dan een deel in de kosten' betalen. Alleen de eersten leven dan in de zaken in, terwijl de anderen slechts bij-.loopers zijn. De werkende leden zijn werkelijk lid, omdat ze persoonlijk hun krachten wijden aan het doe! der vereeniging; ipaar de anderen, die het met wat gelds afdoen, hec' ten wel leden, maar zijn het niet mderdaad en waarheid.

Dit nu kan in een vereeniging, omdat een vereeniging geen lichaam is. Maar het kan niet in de kerk van Christus, juist omdat de kerk van Christus ons als een lichaam in de Heilige Schrift geteekend staat, en dus als lichaam moet geëerd.

En wel als een lichaam, dat niet wij ineenzetten, noch maken, maar dat geschapen is door den Heere onzen God, en waarvan wij zelven de ledematen zijn.

Dat toch is het wat de heilige apostelen ons gedurig op het hart binden, en vooral de apostel Paulus ons in 1 Cor. 12 voorteekent. Alleen zoo ge de kerk als een lichaam beschouwt, en zelf weet van dat levend lichaam een levend lid te zijn en eeuwig te zullen blijven, staat ge tegenover uw kerk, zooals God er u ingezet heeft.

Daarom zijn de leden dan ook ongelijk, en heeft in de kerk het ééne lid een andere geaardheid, en dus ook een andere taak en roeping dan het andere lid. Gelijk aan uw eigen vleeschelijk lichaam, het ééne lidmaat een voet, het andere een hand, het derde een oog, het vierde een oor is, aldus zoo betuigt Jezus' apostel ons, is het ook met de lidmaten der kerk onder elkander gesteld; want wel verre van als twee druppelen waters op elkander te gelijken, zijn ze veeleer allen verschillend en loopen ze allen uiteen. En dit is en bestaat zoo in het Licliaam van Christus, niet omdat wij dit zoo door eigenwilligheid bedorven hebben, maar omdat God zelf het alzoo verordineerd heeft.

Hoor slechts : nMaar me heeft God de leden gezet, een iegelijk van dezelve in het Lichaam, gelijk Hij gewild heefl.'"

Dit geldt nu natuurlijk van wat onze vaderen noemden de onzichtbare kerk, of het mystieke

Lichaam van Christusj niet van de zichtbare kerk op aarde. Immers van die kerk op aarde zegt niemand »dat hij er een lid van is en eeuwig zal blijven.^'' In die kerk op aarde zijn heel wat leden, die nooit door God als leden in het Lichaam gezet zijn. En óók, in die kerk op aarde zijn duizenden en millioenen leden, ' van wie nooit eenige werking voor het liehaam is uitgegaan.

Toch zult ge toezien, dat ge u die zichtbare kerk niet denkt, als ware ze heel iets anders dan de onzichtbare; als stond ze er naast; en als kondt ge met die zichtbare kerk handelen naar welgevallen.

Zoo doet ge met eeri peulvrucht ook niet. Want ook bij die peulvrucht weet ge zeer wel, dat het u niet te doen is om de schel, en dat het u alleen te doen is, om de erwtjes, die in de schel verborgen zitten; maar toch zult ge daarom nooit tot uw tuinman zeggen: »Verniel die schel maar, de erwt zal zonder dat wel groeien."

Ja, als de erwt rijp is, in den dag als de pluk komt, dan dopt ge de erwt uil de peul en wordt de schel weggeworpen; en zoo zal ook God de Heere eenmaal dien bolster der uitwendige kerk als ennut wegwerpen. Maar thans in het heden, nu de dag des oogstes nog niet is gekomen, moet ook in de kerk de vrucht in de schel rijpen, en moet wel terdege door den landman op den welstand ook van die zichtbare kerk, of wilt ge, van de schel gelet worden. Stof en schadelijk gedierte moet afgeweerd. De stengelen moeten opgebonden Als er geen regen komt moeten ze besproeid worden. En ook tegen al te koude winden be^ schut.

En zoo moogt gij dus nooit zeggen, dat de zichtbare kerk er niet op aan komt, als de onzichtbare maar geestelijk rijpt; want in die zichtbare zit de onzichtbare kerk in, en het is door den welstand der zichtbare kerk dat die onzichtbare moét rijpen.

Geef dus nooit toe aan dat geestelijk zelfbehagen, waardoor zoo menig kind van God onverschillig is geworden voor den welstand en den bloei der zichtbare kerk, zoo hij zelf het maar wel voor zijn ziel had.

Die zoo staat, wil het beter weten dan God de Heere zelf, die ons de zichtbare kerk ge geven heeft. In den grond is dit dus niets dan eigenwijsheid en eigenwilligheid; een zonde, die hoe vroom en geestelijk ze zich ook voordoe, onverbiddelijk zich zelve straft.

Niet smet een'hoekje in een boekje" is de leus, maar elk kind van God is gehouden, om zich, naar luid onzer belijdenis, te voegen bij de ware kerke Gods, een kerk die aan haar zuivere belijdenis, haar zuivere Sacramentsbedicning en Christelijke tuchtoefening gekend wordt. - '

En dus moogt ge niet zeggen: »Ik ben een levend lid van de onzichtbare kerk, en dan ja ook nog aangesloten bij de zichtbare"; want aldus scheidt ge wat God saam heeft gevoegd. Ge plaatst de ziel „van de kerk en het uitwendig lichaam van de kerk los naast elkaar. En zoo krijgt ge tweeërlei leven. Het ééne geestelijk voor uw God, en het andere als lid van een genootschap, dat dan eigenlijk buiten het heilige omgaat. En zoo krijgt ge dan die goddelooze »aannemingen", waarbij het om niets dan om den bolster der kerk gaat, en aan haar geestelijke, goddelijke kern zelfs niet wordt gedacht.

Zal het wel met u zijn, dan moet dus uw toetreding tot het volle lidmaatschap der kerk door openbare belijdenis, tevens voor u het be-^n zijn van een werkzaam optreden in die kerk.

werkende leden bestaan er in het Lichaam van Christus niet, en wie dus in de uitwendige kerk als een slapend of leegloopend lid verkeert, neemt vrede met een leugenachtigen toestand, en doet sterk het vermoeden rijzen, * dat hij geen lid van Jiet Lichaam is, ook al staat zijn naam op het boek.

Uw jonkheid verontschuldigt hier niet, want ge komt tot openbare belijdenis, en in die openbare belijdenis ligt juist uitgesproken, dat ge nu de kinderschoenen ontwassen en tot jaren van onderscheid zijt gekomen.

En ook kunt ge u niet verschuilen achter de kleinheid en onbeduidendheid van uw per-, soon, want de heilige apostel Paulus heeft over die leden des Lichaams, die een minder beteekenende plaats in het Lichaam innemen, zoo kras en duidelijk gesproken, dat voor vergoelijking geen enkele uitweg overblijft. En dat alles «opdat er geen tweedracht in het Lichaam zij en de leden voor elkander gelijke zorge zouden dragen" (i Cor. 12 : 25). "

En daai komt het dus maar op aan.

In de kerk geboren en in uw kerk gedoopt, hebt ge eerst jarenlang, er in geleefd zonder er u rekenschap van te geven, wat dat medeleven in de kerk beduidde en van u eischte.

Maar nu werd dit anders.

Nu kwaamt ge tot openbare belijdenis. En zoo zjjt ge dan nu wel terdege verplicht u rekenschap te geven, van wat dat medeleven in uw kerk voor u beteekent, en wat het in naam des Heeren van u eischt.

En dit nu is velerlei.

Vooreerst zult ge schade en schande van uw kerk afweren, door toe te zien op uw eigen leven en het leven van uw gezin, opdat de naam van uw God om uwentwil niet gelasterd worde.

Voorts zult ge, omgekeerd, uzelven en uw gezin tot een goed «instrument" in Gods kerk stellen, door te trachten naar geestelijke voeding, geestelijke oefening en geestelijke verrijking. Immers het Lichaam vaart dan alleen wel, als de leden van het lichaam, elk op zichzelf, krachtig en doorvoed zijn.

Doch ook hierbij mag het niet blijven.

Ge hebt ook anderen te steunen, te schragen, te dragen met geduld en lijdzaamheid, en ze geestelijk te sterken. Niet alsof ge »den dominee" moest spelen. Daarin toch schuilt niets dan eigenwaan en zelfverheffing, en waar het hier op aankomt is de liefde, die niet zichzelf bedoelt, maar zich uitstrekt naar het Lichaam van Christus.

De vraag voor wie ge zorgen zult, is dan ook spoedig beantwoord.

Ge zult niet zeggen met Kaïn : »Ben ik mijns broeders hoeder? Dat moet hij zelf maar weten, ik steek mij daar niet in."

Zoo lasteren de Kaïns, maar zoo spreekt geen kind van God. Veeleer juist daaraan merkt het kind van God het dan ook wel, wie op «ijn weg worden geplaatst en voor wie de Heere zijn hart ontsluit. Want ook mag men wel uitgaan op de heggen en stegen én is het bezoeken van de armen uitstekend; mits ge eerSt met geestelijke liefde en met geestelijken moed uw taak volbracht hebt in uw eigen omgeving; en niet doet gelijk zoovelen, die.in hun eigen kring allerlei ongeloof speuren, en zwijgen, en dan hun consc'emie sussen en stillen door in een steegje of in een slop met een paar arme lieden te gaan spreken.

Dat is niets dan lafheid. Dat is zucht naar vertoon. Üat is plichtverzaking onder den schijn van buitengewone plichtsbetrachting. Daar rust geen zegen op.

Altoos moet ge beginnen bij wat God op uw weg, in uw huis, in uw kring voor u zet. En eerst als daar de taak vervuld is, ga men uit naar buiten.

Doch er is nóg een andere zijde van het leven der kerk; en die u naar een heel ander terrein kan lokken.

De kerk heeft namelijk ook een gemeenschapsleven. Ze houdt vergadering der geloovigen. Ze heeft kerkelijke diensten. Ze zorgt voor de lijdenden. Ze houdt toezicht op het onderwijs der jeugd. Veel wat verwaarloosd is, moet ze zoeken. Voor de zending onder wie nog buiten den heiligen Doop staan, moet ze ijveren En in verband hiermee moet er allerlei arbeid verricht. Arbeid van schijnbaar hooge en van schijnbaar lage geaardheid. Een arbeid in de ambten door Christus ingezet, maar ook een arbeid die aan de waterputters en houthouwers van Israël doet depken, zooals daar is: het ophalen van allerlei gelden, het toezien op de orde bij de godsdienstoefeningen, het bespelen van het orgel, het verrichten van velerlei schrijfwerk, boekhouding en wat dies meer zij.

Dat alles moet gedaan, en goed gedaan, en vrijwillig gedaan.

Het moet goed gedaan, want de eere van Christus' kerk hangt er aan, dat ze ook in haar uitwendig optreden een eerlijken gang en een gang met goede orde aan haar bewegingen geve.

En ook het moet, zoo immer mogelijk, vrij willig gedaan; want alle betaald werk is zijn geestelijken geur kwijt, en de betaalde suppoosten zijn te allen tijde een kwelling voor Jezus' kerk geweest.

Natuurlijk, wie geheel voor de kerk leven moet en haar al zijn levenskracht wijden, moet van leeftocht vooj-zien worden. Dit spreekt de Schrift zoo stellig mogelijk uit; maar anders is het duizendwerf beter, zoo de liefde en de vrijwilligheid het leven in haar draagt, dan dat Mammon tusschenbeide treedt, en er weer iels opdoeme van het kwaad waartegen de Heere eens zijn geeselriem met de koordekens gezwaaid heeft.

Nu dringe niemand zich in al zulken arbeid in.

Maar wordt ge geroepen, wettig geroepen door uw kerk; opgeroepen, om óf in het ambt te treden, óf een deel van de taak als helpende hand over te nemen, óf ook in deze kleine diensten uw kerk het leven mogelijk te maken, bedenk u dan, wel, eer ge weigert.

Zelfs uw gevoel van onvermogen is hier geen verontschuldiging, want dat heeft uw kerk, en hebt niet gij te beoordeelen.

Weigeren is zoo koel, zoo weinig naar de uiting der liefde Christi.

En eerst dan, als éèn ieder zegt: sZie, hier ben ik Heere!" bloeit het leven der kerk op.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

„Leden gezet in het Lichaam

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's