GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Hij bewaart alle zijne beenderen."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Hij bewaart alle zijne beenderen."

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hij bewaart alle zijne beenderen; niet een van diê^wordt 'gebroken. Ps. 23 : 21.

Toen de Romeinsche soldalen hun taak op Golgotha als afgeloopen beschouwden, gingen ze over tot het stuksk.an van de beenen der kruiselingen.

Dit was hun zoo voorgeschreven; deels als daad van barnihartigheii, om op die wijs aan het nameloos lijden der kruiselingen een einde te maken. Ze deden die dan ook alleen, als er in de gekruiste per-£onen nog eenig teekeu van leven was; en deden het niet, zoo overtuigend bleek, dat de kruiseling reeds dood was.

Toch was het niet enkel barmhartigheid. Er sprak ook laatdunkende ruwheid in. De dood van de gevonnisde personen moest geconstateerd zijn. En nu vond de wreede baldadigheid er lust in, om met een ijzeren bout, of wat zij anders bij zxh hadden, zoolang op de beenen der kruiselingen te slaan, tot ze stuk' waren. Een onheilige spotternij, als om te maken, dat ze niet meer van het kruis wegliepen.

Nu wijst er ons de Heilige Schrift uitdrukkelijk op, dat deze beenbreking bij den Heere Jezus, als overbodig, achterwege is gebleven. Hij was reeds gestorven ; en bij hem had ze dus niet plaats.

En hiervan nu merkt de Evangelist op, dat hierin een woord vervuld is dat reeds vóór eeuwen door den psalmist was uitgeroepen, toen hij z : )ng : »Hij bewaart alle zijne beenderen; niet één van die wordt verbroken".

Iets wat uiteraard niet zeggen wil, dat David dit uitsluitend met het oog op Jezus betuigde.

Integendeel, zijn betuiging is gansch algemeen. Het zijn de > knechten des Heeren" (vs. 23); het zijn „de gebrokenen van harte en de verslagenen van geest" (vs. 19), kortom, het zijn „de rechtvaardigen", van wie hij betuigt: „Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die allen redt hem de Heere"; en dan laat hij er onmiddellijk op volgen: „Hij bewaart alle zijne beenderen; niet ééae van & \Q wordt verbroken", zonder dat er van Messias sprake is.

Maar natuurlijk, als de Heere zulk een teedere zorge tot voor het verborgen beengestel van zijn knechten bewijst, dan moet in de hoogste mate dezelfde zorge aan „den lijdenden knecht des Heeren", d. i. aan Messias, ten goede komen; en in dien zin is metterdaad eerst op Golgotha ds volle, diepe zin van dit heerlijke woord bewaarheid.

Het gevaar bestond, dat Jezus' lichaam met ruw geweld zou verbroken worden. En nu zou dit zeer zeker aan zijn opstanding niet in den weg hebben gestaan. Maar toch, het mocht niet.

Goddelijke zorge waakte tegen zoo stuitende verminking van Jezus' lichaam.

En toen de krijgsknecht Jezus voorbijging, was het God, die van omhoog voor zijn heilig kind Jezus gewaakt had.

Hij bewaarde dus aan dat kruis alle zijne beenderen, en niet één van die mocht verbroken worden.

Eti zoo eerst is ook deze Schrift in Jezus vervuld.

Maar juist zoo ligt er in deze betuiging, dat de Heere alle onze beenderen bewaart, wezenlijke vertroosting.

Veel houdt de Schrift zich met ons lichaam beaig; veel meer dan men doorgaande uit de predicatie zou opmaken. We neigerï, zoodra we het heilige terrein betxsdep, maar al te spoedig, om ons arken in het geestelijke te verdiepen, en al wat ons lichaam bttreft, te laten liggen. Iets, wat zich in het gewone leven dan gemeenlijk door gebrek aan heerschappij over het lichaam wreekt.

Maar de Schrift doet zoo niet. Zij komt wel telkens ook op uw lichaam terug, om u te herinneren, hoe wonderbaar dat lichaam door God gewrocht is, toen ge als een bosduursel geweven werdt in uws moeders ingewand. Om het u te zeggen, hoe het God was, die u uw oor heeft ingeplant, en diezelfde God, die u uw oog schonk. Om er u op te wijzen, hoe het God de Heere is, die de lengte van uw lichaam bepaald heeft, Z3odat gij aan die lengte niets kunt toe of afdoen; en hoe het dezelfde God is, die uw lichaam dag aan dag drenkt en voedt. Om het u te betuigen, hoe die God elke traan die uit uw oog vloeit, kent, en geteld heeft al de haren, die op uw hoofd zijn. Ja, hoe het de Heere uw God \s, die in pestilentie en ongeval zijn engelen beveelt, om uw lichaam fe beveiligen. En die, wierd eens uw lichaam een prooi des doods, het ook als lijk nog in zijn hoede r.eemt, om het straks, a's de dag van glorie komt, u in verheerlijkte schoonheid te hergeven.

En in dien zin nu is het, dat de Schrift u ook opuw verborgen beenderengestel wijst, en u de verzekering geeft, dat ook daarover de hoede van Gods Almachtigheid gaat. Hij bewaart niet alleen uw lichaam, maar in dat lichaam ook al uwe beenderen.

De ontleding van ons lichaam is in de Heilige Schrift volstrekt geen wetenschappelijke ontleedkunde. Wat de Schrift desaangaande zegt, is geheel berekend op het practische besef, dat een iegelijk onzer van zijn eigen lichaam heefc; en deswege nu is de hoofdonderscheiding, dat v/e bestaan uit een beenderengestel, en dat dit beenderengestel met vleesch bekleed is.

In het gezicht, dat Eüechiël van de doodenvallei had, komt dit zoo sterk mogelijk uit. En ook is die onderscheiding geheel nat-urlijk; want als iemand gestorven is, en zijn lijk is verteerd, dan blijft er wat wij noemen het skelet, of wilt ge, de doodsbeenderen over.

Die beenderen vormen dus het verborgene deel van ons lichaam. Wat wij bij levenden lijve zien, is het vleesch, met het bloed, dat er óp het aangezicht in doorschijnt. Maar dat vle.sch bestaat op zich zelven niet. Dat vleesch is slechts het bekleedsel van datgene, waarin de eigenlijke opstal van ons lichaam ligt; en die opstal is ons gemamte, zoo als men het bij een doode noemt, of ons beenderengestel, gelijk het heet bij een levende.

De beenderen zijn dus het verborgen deel van ons lichaam, dat we zelf nooit zien. Immers de vorm er van moge onder huid en vleesch uitkomen; en door huid en spier heen moge men zijn beenderen kunnen voelen; maar, vreeselijke verminkingen nu daargelaten, heeft niemand ooit zijn eigen beenderen gezien.

Voor onze huid, en zelfs voor ons vleesch, kunnen we dus ook nog op zekere hoogte zorgen; maar voor onze beenderen niet.

Die zijn buiten ons weten ineengezet; ze worden buiten ons om verzorgd en in stand gehouden.

God ziet ze. En Hij is het, die als de God onzes levens, ook dit verborgen deel van ons lichaam bewaart. „; . «. - , .-.? , c»v*-^.< - ...

Dit nu werkt op ons innerlijk besef. Gods Woord wil altoos, dat ge aan uwen God niet alleen denken zult in zijn verhevenheid en majesteit, gelijk Hij hoog boven u troont in de henelen; maar dat uw God u ook zijn zal een God van nabij.

E-.; hte vroomheid ontdekt steeds duidelijker, dat we in Hem leven, ons bewegen en zijn.

En nu moet ge over dat bewegen niet heenlezen, maar v/el verstaan, dat ge u nooit anders beweegt, dan doordien uwe beenderen uit den éénen stand in den anderen overgaan.

De apostel wil dus hetzelfde wat David wil, en dringt er op aan, dat we Gods almogende kracht in onszelven, en ook in ons eigen lichaam, zullen gewaar worden. Dat gs niet denken zult: „Hier leef ik, en daar hoog boven mij leeft God", maar dat ge weten zult, en in uw eigen levensbesef zult ontwaren, dat gij zelf leeft, u beweegt en zijt in uw God, en dat het zijns levens kracht is, die in uw ademtocht, die in den gloed van uw bloed, en die ook in de beweging, in de voeding, in het weerstandsvermogen van uw beenderen inwerkt, en zich openbaart.

Ook uw lichaam is een instrument des Heeren, dat zeker ook u, maar in de eerste plaats Hem dienen moet, om zich aan u bekend te maken, en u in uw eigen levensbesef de werking van zijn almogendheid te doen gevoelen.

Telkens en telkens leidt het lichaam u van God af. Dat kan niet ander.". Dat is onze zonde. Maar aic neemt niet weg, dat toch dat l'chaam even goed de roeping blijft behouden, om u tot God op te leiden. Niet alleen door de overdenking van Gods wondermacht, die het schiep en in stand hield; maar veel meer nog door uw God in uzelven te ontdekken, als dengene, die ook in het verborgene deel van uw lichaam, van oogenbiik tJt oogenblik, inwerkt met zijn goddelijke kracht.

Zoo eerst wordt ook het leven van uw lichaam in het leven van uw Godsvrucht opgenomen, en zal het u al minder vreemd worden, om aan de opstanding van uw lichaam na den dood te gelooven.

Al moet gij uw lichaam in den dood los laten, en er met uw ziel van scheiden, God laat het daarom niet los.

Hij, die alle de dagen uws levens alle uwe beenderen bewaart, bewaart ook bij krankheid en bij ongeval. Hij is die wondere God, die ook dan als uw doodbeenderen aan dï vertering zijn prijsgegeven, niet aflaat u ook naar het lichaam te b; houden, en eens heerlijk u ook naar het lichaam weer uitbrengt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1892

De Heraut | 2 Pagina's

„Hij bewaart alle zijne beenderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 17 juli 1892

De Heraut | 2 Pagina's