GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zal ooh een Moorman zijn huid veranderen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zal ooh een Moorman zijn huid veranderen.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zal ook een Moorman zijn huid veranderen ? of een luipaard zijn vlekken? Zoo zult gijlieden ook kunnen goed doen, die geleerd zijt kwaad te doen. fereraia 13 : 23.

In onze Europeesche landen, waar we bijna met geen kleurlingen in aanraking komen, kunnen we ons nauwlijks een denkbeeld vormen van den blinden naijver, dien het onderscheid tusschen „blank" en „zwart" in landen van gemsngde bevolking opwekt.

Al komt het toch voor, dat de neger in zijn kindschen staat de zwarte huidkleur voor oorspronkelijk houdt; en er daarom vast op gaat, dat Adam en Eva zwart van tint moeten geweest zijn, ja, dat onze Heiland de negerkleur moet hebben vertoond; toch behoeven de „zwarten" nog zoo lang niet met „blanken" te hebben omgegaan, om dezer meerderheid te erkennen, en in hun eigen zwarte negerhuid een teeken van hinderlijke minderheid te zien.

Blank is schooner. De blanke huid overtreft de tint van den Moorman in edel karakter zeer verre. En terwijl er niet één blanke is, die wenschen zou zwart te zijn geboren, telt ge ze nu reeds in Amerika bij duizenden, die wat liefs gaven, zoo het middel kon gevonden, om hun ebbenhouten tint in doorzichtig blank om te wisselen.

In het blank glinstert het licht, het zwart van den Moorman is het symbool der duisternis; en zoo kunnen we ons wel voorstellen, dat hetgeen God blank schiep, in zwarte tint ontaardde, maar niet, dat uit den zwarten Moorman allengs de blanke Caucasiër zou zijn voortgekomen.

Een Moorman kan zijn huid niet veranderen, zoo min als de luipaard zijn vlekken weg kan wasscben.

Ja, zoo machtig is in den Moorman de heerschappij van het zwart, dat een stuk blanke huid, op zijn zwarten arm ingehecht, reeds na korte dagen geheel in zwarte kleur is overgegaan.

Dat donkere zwart, waardoor de Moorman zich omfloerst gevoelt, is een hinder, een stuiting, die met macht over hem kwam; een macht waartegen geen verzet baat; waar geen kunst of vindingrijkheid iets tegen vermag; een heerschappij waaraan hij willoos en machteloos onderworpen is.

Nu spreekt men soms ook wel van een „zwarte ziei"; en al is die beeldspraak niet letterlijk zoo uit de Schrift genomen, toch ontvangt ze uit wat de Heere bij Jeremia over den Moorman en de luipaard zegt, steun.

Natuurlijk, de ziel is onstoffelijk en heeft dus geen kleur; maar niettemin blijft het een feit, dat God 's menschen ziel schiep in het lickt, en dat de zonde over de ziel deed trekken het zwarte floers der donkerheid.

Daarom spreekt men van t blanke onschuld" en van y^zwarte zonde' altoos in dezelfde tegenstelling, zij het ook pelagiaansch opgevat.

Dit nu dient op zichzelf tegengegaan. Het is toch onwaar, dat de kinderziel in blanke onschuld zou schitteren, en dat alleen de roover en moordenaar zwart in het binnenste zijns gemoeds zou zijn.

Verschil is er ongetwijfeld.

Een jong kind staat tegenover de kennisse der uitgewerkte zonde nog veelszins als de blanke onschuld in zijn bewustzijn; en slechts enkele schrikkelijke misdadigers zijn er, die tot in de diepten van Satan zijn afgedaald.

Maar voor het innerlijk bestaan der ziel ligt in dit verschil geen beslissing. Ook die ruwe booswicht is eenmaal een „onschuldig" kind geweest, en toch is uit dat schijnbaar onschuldig kinderhart al die uitgewerkte boosheid voortgekomen.

Zooveel bindt ons in, houdt ons in toom, en. belet het kwaad, dat in ons schuilt, om uit te komen.

Maar wie allengs zelfkennisse verkreeg, en zijn eigen hart leerde verstaan, geraakt toch steeds meer onder het drukkend besef van dien zwarten nacht, die nog voortdurend over den bodem van zijn inwendig leven zweeft.

Neen, het is dan niet de vraag, of het tot zonde komt, dan wel of we tegen de opwellende donkerheid van ons hart nog zegevierend worstelen.

Wat drukt en hindert, is die opwelling zelve, die uit den zwarten achtergrond on­ zer ziel nog telkens naar boven komt; die bange wetenschap, dat zich nog gedurig een onweder in ons hart saampakt, dat, ja, nog kan afdrijven, maar ook in dreigende, straks vernielende werking kon geraken.

De ziel niet blank voor God, en daarom niet rein voor den Heilige!

Zondaar te zijn, en te weten dat ge niet vóór uw sterven aan die drukkende donkerheid van uw eigen hart ontkomt, is, voor wie naar heiliger dorst, zoo pijnlijke zielskwelling.

Want wat ge ook doet, die vlekken daarbinnen krijgt ge niet weg, en die donkere tint van den Moorman daarbinnen verandert ge niet.

Alles is er aan beproefd. Geen ofïer is uit te denken, dat de mensch voor dat nobel doel niet gebracht heeft. Geen pijni­ 1 ging, geen zielskwelling, geen heroieke zelfaangrijping kunt ge u voorstellen, die niet eeuw in eeuw uit door de vromeren van ons geslacht is aangewend. .

Maar niets kon baten. Door niets is de arme mensch het schoon en heerlijk doel ook maar één schrede nader gekomen.

De vlek bleef daarbinnen, en wat zwart was geboren, werd door geen zelfkastijding blank.

Waar het anders scheen, bleek het alras zelfbedrog.

Hoogmoed schoof zich voor zinlijkheid. Geestelijke zelfverheffing bedekte als een kleed wereldsche eerzucht. De vacht van het lam moest den wolf van binnen onzichtbaar maken.

Maar het hart werd er in zijn kern niet door veranderd.

Het was binnen. zwart en het bleef zwart van

Voor wie ziclizelf niet bedriegen wilde, een steeds klimmende oorzaak van spijt, vertwijfeling en wanhoop.

En daarom nu slaat Gods heilige openbaring zoo hoog, omdat ze ons reeds als kind van deze ontzettende waarheid overtuigde, en daarom al dat ijdel pogen afsneed, en ons dusdoende voor die zelfvertwijfeling en die wanhoop bewaarde.

Alleen doordien ge reeds van kind af bij het licht der klare, heldere openbaring gewandeld hebt, is het u geen oogenblik een geheim geweest, dat uw inwendig leven van nature doar zoo zwarten nacht gedrukt werd; hebt ge het geweten, dat geen menschelijk pogen ooit een stip van dat zwart der ziel kon wegnemen; en hebt ge u nooit aan het werk der wanhoop gewaagd, om zelf de vlekken uwer ziel te willen uitwisschen.

Ge kendet de donkerheid, waarin uw inwendig leven gehuld lag, en toch was er ruste, was er vrede in u, omdat ge gewezen werdt op een heel andere kracht, die zwart wit kan maken, op de wederbarende, de herscheppende kracht van Gods eeuwige ontfermingen.

Als ge dacht aan Gods zaligen hemel, waar nu reeds de duizenden en tienduizenden van Gods uitverkorenen jubelen in volkomen reinheid des harten, hebt ge u nooit één hunner daarboven gedacht, als door de vlekken hunner zonde achtervolgd, of nog gekweld door het zwart hunner ziel.

Ge wist, ge weet, dat het daarboven alles in h^t blank der heiligheid schittert, zonder rimpel of vlek.

En ge wist ook, dat alleen Gods genade dit heeft uitgewerkt. Dat Hij en Hij alleen elke vlek uit de ziel zijner uitverkorenen rein wiesch, en dat Hij en Hij alleen de huid van den Moorman in het blank zijner heiligheid veranderd had.

En in die wetenschap leeft ge op. Tot "die heilige goddelijke kracht is ook uw toevlucht,

Ontzondig mij met hyzop en ik zal wit zijn als versch gevallen sneeuw.

En nu blijft dit tot uw dood toe voor u de bange worsteling. Aan uw zijde, als ge weer in uw hart gluurt en de binnenkameren uwer ziel bespiedt, die sombere, bange indruk van het onreine en onheilige.

Maar daartegenover, aan Gods zijde, die wondere macht, om het al als witte wolle te maken, zoo blank en schitterend heilig voor zijn aangezicht.

Dat is dan uv/ geloofsleven. Het is niet in u, het rust in Hem. In uzelven alles tegen, als om u tot wanhoop uit te drijven. Maar in Hem alles meê, als 0^ u op de hoogten der aarde te doen rijden.

Bij u de donkerheid, maar uit Hem op u stralend, ja, in u stralend, het zachte, tintelende licht,

En die twee ziet ge voor het geloofsoog saaravloeien in uw ÏTiddelaar, In dien wonderen Christus. Die onderging in den donkeren nacht van uw schuld en zonde, en die toch nu daarboven gezet is in den hemel met alle geestelijke zegeningen, die u redden moeten.

Zoo is in Christus dan uw hoogere, geestelijke werkelijkheid.

Geen vlek in u, die niet op hem gelegd is, en geen lichttint in hem, die niet, vroeg of iaat, ook aan u glinsteren zal. Jezus uw alles.

In zijn kruis is beter en dieper dan uit de ervaring van uw eigen hart, de donkere nacht uwer zonde ontdekt.

Maar ook in hem veel heerlijker dan in uw eigen geestelijke bevinding, de vrijheid der heerlijkheid van Gods kinderen getoond.

Zwarter nacht dan op Golgotha rustte is er niet; maar ook, er heeft op aarde nooit lieflijker glans geschitterd dan bij Jezus verrijzen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 augustus 1893

De Heraut | 2 Pagina's

„Zal ooh een Moorman zijn huid veranderen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 augustus 1893

De Heraut | 2 Pagina's