GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De aanneming tot kinderen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De aanneming tot kinderen.”

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

En niet alleen dit, maar ook 'vvij a^Ivi, ii', '" die de eerstelingen des Geestes hebben, wij ook zelven, zeg ik, zuchten in ons zelven, verwachtende de aanneming tot kinderen, namelijk de verlossing onzes lichaams.'' - "ii^ Rem. 8 : 23.

Wanneer ge aan den apostel Paulus vraagt, wat in de heerlijkheid des hemels hem het meest aantrekt; welke gave in den oogst, die daarboven rijpt, hem het meest toelacht, dan antwoordt hij u: de aanneming tot kinderen Gods.

Het is hem dus niet in de eerste plaats te doen om na al den moeilijken en zwaren arbeid hier op aarde, daarboven de ruste te vinden, die voor Gods volk overblijft. Ook niet om uit het lijden dezes tegenwoordigen tijds verlost te worden en de weelde der zaligheid te genieten. Zelfs niet om in dien hemel de gemeenschap te genieten van al zijn broeders en zusters in het geloof, die hem zijn voorgegaan, en aan den bruiloftsdisch van het Lam hem verwachten.

Dat alles komt er bij, vloeit er uit voort, maar is het eigenlijke niet De spil, waarom heel de zaligheid des hemels zich beweegt, is voor Paulus de aanneming tot Gods kind, of wilt ge liever, is die God, die dan ten volle al den rijkdom zijner Vaderlijke liefde voor zijn volk openbaren zal.

En uit dat eene volgt dan al het andere vanzelf. Een kind Gods, maar dan hoort dat kind ook in het Vaderhuis, waar de ruste gevonden wordt voor de vermoeiden van hart. Een kind Gods, maar dan moet het bedelaarskleed ook afgelegd en het kleed der heerlijkheid u worden geschonken. Een kind Gods, maar dan leeft ge ook niet meer eenzaam, maar in zaligen omgang met al de kinderen Gods van vroeger en later eeuw.

Die aanneming tot Gods kind, dat is dus de zon, vanwaar al die andere gaven als de stralen van licht en heerlijkheid uitgaan.

En toch verwondert het u, dat de apostel die «aanneming tot Gods kinderen" in de toekomst stelt en wel in zulk een verre toekomt, terwijl schijnbaar lijnrecht daartegenover staat, wat vlak vooraf gaat: Gij hebt ontvangen den Geest der aanneming tot kinderen, door welken wij roepen: Abba, Vader. Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn. Want indien de geloovige reeds hier op aarde tot Gods kind aangenomen is, en van die aanneming verzekerd wordt door den Heiligen Geest, hoe kan diezelfde geloovige dan tegelijk die aanneming nog verwachten en daarin zelfs de hoogste zaligheid van den hemel zien!

Metterdaad ligt hier een tegenstrijdigheid, die alleen kan worden opgelost door in die «aanneming tot Gods kind" juister te onderscheiden tusschen het voornemen Gods, de meedeeling aan den geloovige en de openlijke declaratie en inzetting in de erfenis. Die »aanneming tot Gods kind" geschiedt niet pas in dat oogenblik, dat ge u zelf klaar en duidelijk bewust wordt een kind des Heeren te zijn; want bij zoo menig kind des Heeren ontbreekt dat klare besef of breekt pas aan het einde des levens een oogenblik door.

Neen, reeds eer de eerste ritseling des geloofs daarbinnen gevonden v/erd; eer ge geboren waart uit den wil des mans; eer deze aarde gegrondvest was, had God naar den Raad zijns vredes dat kindschap u geordineerd. Ik heb u liefgehad met een eenzvige liefde. Maar dat besluit rustte toen nog, met zeven zegelen verzegeld, als geheim stuk in het Raads-archief van den hoogsten Koning. Het was er, het had geldigheid, maar het was u, het was niemand bekend dan God alleen.

Zoo werdt ge geboren, van nature, gelijk alle andere kinderen, een kind des toorns. Naar dien Vader in de hemelen zocht en vroegt ge niet. Veeleer hebt ge veel, zeer veel gedaan om Hem bitterlijk te grieven. Maar die Vader rustte niet voor Hij u gevonden had; voor Hij daarbinnen in uw ziel het werk zijner wederbarende genade had doorgezet, en toen kwam Hij door|zijn Woord en Geest en maakte dat Raadsbesluit van e-; awigheid u persoonlijk bekend. Hij sprak tot u: Gij zijt mijn zoon, mijne dochter. En van uw lippen vloeide het zoo zoet en zoo zalig: Abba, m.ijn lieve Vader, die in de hemelen zijt.

En in dat oogenblik meendet ge, dat de aannem.ing tot kinderen er was, geheel, volkomen, zonder dat er nog iets aan ontbrak. En toch bleek het u straks wel anders.

Van dat oogenblik af, dat God had gezegd: Gij zijt mijn kind, kwam Satan met dat giftige woord: Indien gij Gods kind zijt, waarom — en hij wist er zoo menige bange en bittere vraag op te laten volgen, waarop uw hart niet altoos een antwoord wist. Het scheen metterdaad alsof alles, alles tegen dat Woord Gods opkwam: de ellende, waaronder ge gebukt gingt, het gebed, dat schijnbaar niet verhoord werd, de zonde, waarin ge telkens weer terugvielt, trots allen strijd. !

Zoo werd daarbinnen de bange worsteling geboren, de worsteling tusschen geloof en ongeloof. Het bleef onder alle stormen door, dank zij Gods genade, wel een u vastklemmen aan het Woord van uwen God. Hij had het toch gezegd. Uw God kon toch niet liegen. Maar zooveel druischte telkens weer tegen dat Woord Gods in, dat het soms zoo bang u te moe werd.

En zoo nu werd daarbinnen het besef gewekt, dat er nog iets volgen moest; dit n.l. dat Gods aanneming niet langer eene particuliere" zaak bleef tusschen uw ziel en God, maar openlijk voor aller oör God u als zijn kind erkende en u weer als zijn wettig kind in zijn paleis wonen deed en daar onafgebroken de volle uiting zijner liefde u schonk.

Die openlijke erkenning nu komt niet hier op aarde, valt zelfs niet saam met ons stervensuur, maar wacht op de verlossing van ons lichaam.

De wonderbare arbeid Gods om zijn kinderen weder te baren is niet voltooid met het sterven, wanneer we verlost worden van het lichaam der zonde. Christus kocht lichaam en ziel beide. En met het sterven blijft het lichaam achter in de macht van den dood, in de beklemming van het verderf, een gevangene van het graf.

De volkomen verlossing is er pas, als Christus wederkeert in den jongsten dag, om dien kerker des doods te openen, de zijnen op te wekken, niet met het oude gebrekkige lichaam, maar verheerlijkt, zijn lichaam gelijkvormig.

Zoo is die opstanding de laatste barenswee hunner wedergeboorte, de laatste krachtsinspanning Gods om hen te volmaken tot zijn kind.

Dan is er niets meer aan hen, of het is alles herschapen, vernieuwd, uit God geboren.

En dat is nu dat zalige oogenblik, waarop de gouden deuren des hemels opengaan, waarop we worden ingeleid in de zalen des eeuwigen lichts en het nu met stille aanbidding beluisteren mogen, dat God hen openlijk ten aanhoore van hemel en aarde proclameert als zijn wettig aangenomen kinderen, zoodat alle engelen Gods er over juichen en de hel knarsetandt van machtelooze spijt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1894

De Heraut | 2 Pagina's

„De aanneming tot kinderen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 oktober 1894

De Heraut | 2 Pagina's