GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Een weg die nog uitnemender is.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Een weg die nog uitnemender is.”

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch ijvert naar de beste gaven; en ik wijs u eenen weg, die nog uitnemender is. I Cor. 12 ; 31.

I.

Een nóg uitnemender weg !

Uitnemender dan wat ? Van welke andere wegen is hier sprake? Wat zijn die velerlei wegen, die hier vergeleken worden, om ten slotte dien éénen weg der Liefde als den uitnemendsten boven alle te prijzen ?

Antwoord: Er is_ sprake van allerlei wegen, die men bewandelen kan om' zijn God te dienen, om zijn leven, zijn talenten, zijn persoon aan den dienst van zijn God te wijden. Hem zich te stellen tot een levende offerande.

Daartoe nu, zoo zegt de apostel, kan u de weg ontsloten worden, door allerlei gaven en ambten en roepingen. God, zoo schrijföiij, heeft er sommigen in de gemeente gesteld tot gezanten, anderen tot profeten, anderen tot leeraars, weer anderen tot krachten, nog anderen voor krankengenezing, of als helpende broederen, of als personen voor de leiding en regeering der kerken, of eindelijk als sprekers in wonderbare talen.

En alle deze diensten roemt hij als schoon en treffelijk, en als niet minst treffelijk de gaven des Geestes, die er toe verleend worden. Met hartelijk smeeken en zuchten zijn God om het verkrijgen van zulke geestelijke gaven aan te roepen, keurt hij daarom allerminst af. Veeleer roept hij zelf aan de mannen van Corinthe toe, dat ze om deze gaven ijveren zullen, d. i. met een heilige jaloerschheid er met het verlangen hunner ziel naar zullen uitgaan.

In al die ambten en bedieningen, door en met al die geestelijke gaven is het alleszins mogelijk uw God te dienen. Hem u toe te wijden, en alzoo een heilig doelwit voor uw leven te kiezen.

Alleen maar, hoe schoon geplaveid en hoe zuiver gebamd deze wegen ook zijn mogen, er is een weg die nog uitnemender is.

Niet uitnemender om u des levens last en den strijd des levens gemakkelijker te maken; neen maar uitnemender om te beter uw God te verheerlijken.

En die nóg uitnemender weg nu, dat is de weg der heilige, uit j God gewelde, en in God terugvloeiende liefde.

En met dat zeggen, schijnt Paulus zelf op eenmaal pijnlijk liefdeloos te worden.

Daar wordt een oude grijsaard, daar wordt een jonge maagd, omdat ze in Jezus gelooven, door gerechtsdienaren aangegrepen, en tenzij ze Jezus verloochenen willen, met den dood op den brandstapel bedreigd. En zie, ze aarzelen niet. Hun geloof houdt stand. Ze geven hun lichaam over om verbrand te worden. En hun broeders in Christus die het aanzien sidderen van verschrikking, en bewonderen tegelijk hun inartelaarsraöed.

Paulus alleen velt een koud, critisch oordeel. Zijn lichaam overgeven om verbrand te worden, zoo roept hij uit, dat geeft nog niets.

Een ander heeft als »de rijke jongeling" vele goederen. Machtig en invloedrijk kan door zijn geld zijn positie in de maatschappij zijn. Maar heel anders dan sde rijke jongeling, " druipt hij niet beschaamd af, als de eisch uitgaat: Verkoop het alles, en geef de opbrengst er van aan de armen".

Neen deze rijke man doet het. Hij voegt de daad bij het woord. Al wat hij had, verkoopt hij voor de armen. Om n» voortaan zelf met de armen gelijk op te deelen.

Prachtig zoudt ge zeggen, en ieder is gereed een echo op uw uitroep te geven.

Paulus alleen velt ook hier een koud, critisch oordeel. Of iemand ook al zijn goed verkoopt, om het aan de armen uit te deelen, zoo verklaart hij, dat geeft nog niets.

Een derde wijdt zijn leven Gode, door, nu niet zijn levensadem of zijn goed, maar door zijn hoofd en al de kracht van jzijn denken Gode te wijden; en verheerlijkt zijn Heiland door het indringen in allerlei wetenschap en allerlei verborgenheid.

En in het licht, dat van zijn woord uitstraalt, verkwikt zich de schare.

Maar Paulus blijft ook hier de nuchtere beoordeelaar. En ook van zulk een leveii in studie en dienst des Woords Gode gewijd, blijft hij uitroepen: Hei geeft altetnaal nog niets.

En komt er ten slotte iemand, die op nóg hooger roemt, omdat hem een wonder geestelijke gave ten deel viel, die'niet aangeleerd kan zijn, maar uit God moet wezen, en die zich te Corinthe openbaarde in het spreken met hemelsche klanken, dan mogen ook hier de schare verbaasd staan, en dezen begenadigde van zijn God gelukkig prijzen; maar Paulus volhardt in zijn onverbiddelijk oordeel, en als ora de laatste vonk van moed in het volk teblusschen, stelt hij dien man op de kaak, als een blad koper, dat rinkinkt, of als een schel, die door het slaan van den klepel luidt.

Hij is door dat alles nog niets dan een klinkend metaal of een luidende schel geworden.

Maar wat wil de apostel dan?

Is het dan nu beter, staande voor den brandstapel het martelaarschap te ontwijken ? Als men rijk is, zijn goed voor zich zelven te houden? De studie te laten varen om op gevoel en inbeeldmg te drijven ? Of moet de geestelijke gave dan voor niets gerekend?

o, Neen, daarvan staat geen woord.

Integendeel, dat alles blijft veeleer eisch, van dat alles mag ttiets verzaakt worden. Alleen maar er moet iets bij. En dat ééne iets dat er bij moet, om aan alle deze offeranden de Gode welriekende reuke te geven, is de liefde.

Zonder die liefde dan is de grootste offerande voor het wegwerpen. Met die liefde, dan is het kleinste ofifer groot voor God.

Zonder die liefde, blijft al het overige dof en donker; met die liefde gaat alles vanzelf blinken in gloed en in heiligen glans.

Wat het verschil is tusschen het bleeke lijk, en het van leven tintelend, met bloed dooraderd lichaam, datzelfde verschil bestaat er tusschen allen dienst van God zonder en een dienst van God tnet liefde.

Zonder die hemelsche specerij der Goddelijke liefde, is én de overgave van uw leven, én het prijsgeven van uw goud, of wat offerande ge ook op het altaar brengt, een offerande, die als van een dood aas komt.

Een offerande zonder liefde ademt naar den hooge geen weiriekenden geur, maar veeleer stank en walm uit.

Of wilt ge, de liefde is als het zout, dat op uw offerande gesprenkeld, alleen het bederf weert, en daarin uw verbond met uw God vastmaakt en bezegelt.

Niet natuurlijk alsof uw liefde als het zout er los op te glinsteren lag.

Neen, de liefde moet in den wortel van uw daad schuilen, moet er het motief, moet er de bewegende oorzaak, moet er de bezielende kracht van zijn.

Uit heilige liefdesaandrift moet het in u opkomen, door liefdesdrang volvoerd worden, en in het zoeken der liefdesgemeenschap met uw God, worden opgedragen en toegeheiligd.

Want wei wordt dit aangrijpende woord van Paulus ook anders verstaan, en zijn er die bij zich zelven zeggen: s Al die lieden die zich zoo druk maken voor de belijdenis des Heeren, en om te strijden voor zijn waarheid, en om de nooden der ellendigen op zich te nemen, en zich in studie te verdiepen, en zich in velerlei talent dienstbaar te stellen, ze zijn toch niets. Mijn bijbel verklaart alle deze lieden voor luidende schellen, waar niets inzit. En daarom ik meng mij in dat alles niet. Met de preciese waarheid vermoei ik mijn geest niet. Van al dien strijd houd ik mij verre. Diepzinnige stukken lees ik niet. En evenmin houd ik er van om met mijn talenten op den voorgrond te dringen. Daar mogen anderen lust aan hebben; mij lust het niet. Ik houd mij maar aan de liefde. Zoo heb ik met niemand geschil, geraak ik met niemand in moeite. En al weet men dan wel dat ik een Christen ben, toch geniet ik het voorrecht, dat een ieder mij hoogacht, en dat, wijl ik een man van de liefde ben, alle menschen wel van mij spreken. Leg uw oor maar te luisteren. Tegen die anderen vaart de wereld in bitterheid uit, maar mij heet men in eiken kring welkom."

Nu, wie Paulus' persoon, en Paulus' historie kent, en Paulus' brieven las, en hoorde van zijn rusteloozen strijd, van strijd ook met de broederen, en vernam de bitterheid waarmee men hem nariep en van den laster waarmee men hem achtervolgde, die weet ook, hoe deze voorgewende en ingebeelde liefde der laffe en onmanlijke geesten als lauwheid overstaat tegen het heilige vuur der liefde, dat den apostel des Heeren doorvlamde en verslond.

Wie zóó I Cor. 13 leest, vervalscht een der prachtigste stukken uit de Heilige Schrift, niet eens in een luidende schel, maar in een schel, die, omdat er de klepel uit is genomen, niet eens meer luiden kan.

Er is in dit hooge lied der Liefde geen oogenblik zelfs sprake van een zoeken van eigen rust, van een ontwijken van de moeite, van een u sparen van de hitte des daags, van een ontloopen van den smaad, van een maar in alles berusten, en ook doordien men voor niets uit en voor niets op durft komen, in aller oog lief zijn.

Integendeel, wie zoo staan gaat, heeft niet lief, maar zoekt zich zelven. Heeft lief eigen rust eigen vrede, eigen goeden naam. Het is verfijnde geestelijke zelfzucht in den mantel der liefde gehuld.

En wat Paulus in zijn lofzang hoog verheft, wat de apostel voor de kerk aller eeuwen als het hoogste bezingt, is juist vlak het omgekeerde. Niet denken aan u zelf, niet rekenen met u zelf, niet vragai naar èigèri ï-'ust'fcri vrede, maar verteerd en verslonden worden door de liefde voor uw God.

Het is niets dan de arglistigheid van ons hart, die ons hier misleidt.

Ge kunt geestelijke gaven begeeren, om er meê te schitteren. Ge kunt u in wetenschap verdiepen, om door tnu woord heerschajipij te oefenen. Ge kunt tot in het overdadige mild geven, om als de milde 'man bekend te staan. Ge kunt zelfs in den dood gaan, om tm naam te vereeuivigen. En dan moge er schijn van veel vroomheid zijn, maar echte geloofsvroomheid is er niet.

De toetssteen die uitmaakt of het goud van Ofir dan wel klatergoud is, dat in uw kroon glanst, of wel de keur die beslist of er nagemaakt diamant dan wel echt jaweel in uw diadeem schittert, is en blijft de vraag, of ge in dit alles uw God of uzelven hebt bedoeld.

Of liefde drong en dreef, dan wel zelfbehagen u had geprikkeld.

En dan spreekt al Gods kerke hem reeds zalig, die niet voor menschen, maar voor zijn God betuigen mag, dat er althans iets van die liefde voor zijn God in zijn hart sprak.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Een weg die nog uitnemender is.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 maart 1896

De Heraut | 4 Pagina's