GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„In een doorgeboorben buiddel”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„In een doorgeboorben buiddel”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wie loon ontvangt, die ontvangt dat loon in een doorgeboorden buidel. Haggaï I : 6.

Werk dat niet beklijft, mat niet maar doelloos af, doch is, erger nog, wegwerping van tijd en kracht, een verspelen van zijn roeping.

Er kleeft aan dat doelloos zich afmatten iets van den vloek. Herlees maar watinDeut. 28 van dien vloek u wordt voorgeteekend, en het is altoos weer een moeite zonder eind die tot niets nut, een lijden eindeloos, maar zonder dat er vrucht uit rijpen kan.

Moeite en arbeid, verdriet en smarte al om niet.

Van dat benauwende waarmede dat eindeloos doellooze u tergt en tot vertwijfeling brengt, wisten zelfs de Heidenen reeds te verhalen, en ook tot u drong wel het verhaal door, hoe de Grieken vanouds zich de üanaïeden voorstelden als gestraft met het nimmer eindigend scheppen van water in een vat zonder bodem, of ook een Sisyphus zich dachten als gedoemd, om een zwaren steen altoos weer tegen een berg op te kruien, die even dikwijls naar beneden kantelde, en dan telkens opnieuw naar boven moest gerold.

En diezelfde gedachte nu spreekt Haggaï, de profeet des Heeren, uit, als hij Israël aan zich

zeif poogt te ontdekken, door het aan te zeggen, dat ze als'lieden zijn, die voor loon slaven en sloven, maar die als ze het loon ontvangen het in een doorgeboorden buidel bergen, waar het even^dikwijls weer uit valt als het er in komt, en alzoo verloren gaat.

Eindelooze drukte zonder rust en daarom zonder [winste. Als het aldoor draaien van een wieP: Tdat]i]den grond niet raakt, en daarom den wagen geen schrede vooruitbrengt. Als het graven in oeverzand, dat, ? eerlge'er twee steek diep in zijt, weer loswoelt^tvangdelkanten, en den put dien gegraven |woudt weer dichtwerpt. Of wilt ge, als het zwalken van de bemanning die geen koers kon houden, en juist evenveel achteruitdrijvend [{als'ze"'eerst vooruitkwam, na een langen dag vanjjfuitputting en vermoeienis, 's avonds weer op diezelfde plaats het anker laat vallen, waar ze het 's morgens lichtte.

Alzoo nu is het doen van wie eens ongestadigen geestes is; een zich afmatten zonder plan of nadenken.

»Neig mijn hart en voeg het saam'\ zingt onze Psalmberijmer. En juist dat isaamvoegen van he hart" staat lijnrecht tegen dat aldoor werpen van zijn winst in een doorgeboorden buidel over.

sWie van den hak op den tak springt", zegt ons spreekwoord, »komt er niet."

^Dan is er in ons gebrek aan eenheid.

Eén moet uw hart, moet uw innerlijk zielS' leven, moet uw geest binnenin u zijn. Wel werkende met velerlei krachten, maar al die krach ten moeten als zoovele paarden voor denzelfden wagen worden gespannen, en gij moet den teugel houden en ze sturen, afsturen op een welgekozen doel.

Tegen deze concentratie van geest nu, gelijk men A& i^f eenheid noemt, [staat het euvel van het verstrooid van gedachten zijn lijnrecht over.

Een stemming die ook u wel ontmande, als u plotseling 'een vreeze overviel of een ongeval u verschrikte, of een booze tijding u onthutste. Dan liept ge op en neer. Ge greept nu dit, dan dat aan. Het ééne denkbeeld kwam niet in u op, of een ander denkbeeld verdreef het weer. Gij kondt niet één wezenlijke gedachte vasthouden. De angst speelde met u. En een ander moest er bijkomen, om u weer tot u zelf te brengen en u de heerschappij over uzelven te hergeven.

Die gedeeldheid, die verstrooidheid van hart nu is een gevolg der zonde. De zonde werpt alles uiteen. Ook ons menschelijk hart. Dan komen er tonen uit, maar ze voegen zich tot geen akkoord saam. De pijlen vormen geen pijlbundel; en worden daarom één voor één stukgebroken, Hei: zijn alle stukken en deelen, maar er komt geen geheel uit. En uw wilskracht is aan den stroom gelijk die wegdampt, zonder het rad te raken en op gang te brengen.

Wie nu Gods kind is merkt daarop en het maakt hem ongelukkig, en in dat bang gevoel leert hij bidden: »o. Mijn God, neig toch mijn hart en voeg hei weer saam l"

Want natuurlijk, een verstrooid hart baart een verstrooid leven; een leven dat her-en derwaarts glijdt, en nimmer op één vast en blijvend doel is gericht.

Vandaar dat zoo tal van menschen hun leven lang het altoos druk hebben, en toch niets uitvoeren, en altoos bezig zijn, zonder dat er ooit iets tot stand komt.

Ze hebben zich letterlijk raoegeleefd, en als ze sterven, laten ze toch niets blijvends achter,

Zie het maar aan de manier waarop zoo menige vader of moeder de kinderen opvoedt. Ze gaan letterlijk onder den druk dier opvoeding gebogen. Hun lippen hebben geen rust van het verbieden en beknorren en van altoos weer hetzelfde herhalen. En toch is er van wezenlijke opvoeding geen sprake. Met'al hun eindeloos knorren blijven hun"kinderen, die ze zijn.

Eiken avond zijn ze moede, zooals hun kinderen het hun weer lastig hebben gemaakt, en als ze heel den dag er weer onder getobd hebben, zijn ze 's avonds nog precies evenver als den dag te voren.

Ze volgen geen lijn. Ze hebben geen vast plan. Ze geven geen stuur omdat ze zelf stuur in het hart missen. En het einde is, dat hun woord als het' tikken van de klok wordt, dat nimmer uitscheidt, maar dan ten leste ook niemand meer hoort.

Altoos weer de doorgeboorde buidel.

En zoo is het op elk terrein.

AVie altoos klaagt, dat er te weinig gegeven wordt, ontvangt ten slotte al minder. En ook, wie maar altoos geeft, en weer geeft, zonder plan of richtsnoer, redt den arme niet, maar maakt hem ten slotte nog armer dan hij was, en kan aan het geven blijven.

Wie maar aldoor steenen op elkaar stapelt, krijgt er geen huis uit, maar een doelloozen muur, die eindelijk topzwaar wordt en kantelt.

Een spreker die maar aldoor woordeü uit galmt, zonder zelf te weten wat hij met zija woorden zeggen wil, vermoeit zijn gehoor en krijgt niets in zijn gehoor in.

En zoo ook een prediker, die maar aldoor over allerlei teksten preekt, zonder een vaste lijn in de opbouwing van zijn gemeente te volgen, kan preeken tot hij dood is, en toch, voor wat aan hem ligt, zijn gemeente geestelijk even dood achterlaten als hij ze vond,

Altegader vermoeienis des geestes, waarop, geen zegen komt, omdat er geen saamhang in is, en waaruit niets wordt, omdat geen doel ian treffen wie geen doel koos.

Ook geestelijk is dit waar.

Geestelijke opwekking is een kostelijk iets. Telkens weer heeft de gemeente er behoefte aan. Zulk een opwekking is het afstooten van de glimmende kool van de asch, die er om heen kwam, en die het vonkende vuur belette uit te komen.

De kool met asch er om geeft ten slotte bijna geen warmte meer.

Vandaar dat in een gemeente zonder geestelijke opwekking de bekeering van wedergeboren zielen tot stilstand komt. En ook, dat omgekeerd, als de asch er weer is afgestooten, en het vuur weer glimt en warmte geeft, de bekeeringen weer uitkomen.

Maar blijft het nu bij die opwekking, dan is het lot van eiken reveil^ dat ongemerkt weer alle geestelijke winste vervloeit.

Vandaar dat lieden die altoos > opwekken, " en in dat lopwekken" allen dienst des Woords en den Liefde doen opgaan, de gemeente niet bouwen.

Alles blijft dan op zich zelf staan. Het werkt niet van de ouders op de kinderen door. Er komt geen verband in de geslachten, geen verband in het leven, geen verband tusschen hun geestelijk ijveren en hun levenspositie.

Ze dragen ruikers aan, die straks verdorren, maar het zaaien en planten en kweeken van het bloemgewas verstaan ze niet.

Dat voelden onze vaderen zoo diep, en daarom k d heeft al wat Gereformeerd is, dit losse werken steeds tegengestaan.

Ze kenden het verband van alle ding in Gods raad. Ze leefden uit een genade, die huH Verbondsgewijze toekwam. En daarom waren ze ook zelven steeds op het leggen van verband uit, op verband tusschen hart en huis, huis en kerk, kerk en staat, op verband tusschen gisteren en heden, tusschen heden en de toekomst bedacht.

Ze voelden zich als zelven uit het «««^ der kerk opgekomen, en hielden deswege ook aan het weer opkomend zaad der kerk voor de toekomst vast.

Eerst als de vier wielen van den wagen den grond raakten, legde de Calvinist de zweep over de paarden.

En is het met uw eigen zielsleven niet evenzoo ?

Altoos maar bidden naar het u invalt, nu om dit, dan om dat, maar zonder een vaste, en welbepaalde, en volhardende begeerte naar iets, dat ge van uw God' vraagt, is dat werkelijk een gebedsleven ? Vordert ge in zulk een gebedsleven? Leert ge er bidden door? Kan l het uw gebed verdiepen? Zal het ooit uw gebed maken tot een waarlijk afsmeeken van een wezenlijken wensch uwer ziele van uw God?

Ge tobt met uw zonden en strijdt er tegen, maar terwijl elk goed veldheer weet, dat men geen vesting belegert zonder vast plan, om naar dat plan zijn aanvallen in te richten, loopt gij telkens blindelings tegen uw zonden aan. Ge onderzoekt niet in welk verband de ééne zonde van uw hart met de andere staat. Wat de buitenwerken zijn en. wat de eigenlijke veste der zonde in uw hart is. En zoo strijdt ge levenslang tegen al uw zonden blindelings weg, zonder dat tot op uw sterven toe ooit ééne enkele zonde overwonnen wordt.

, Ge werpt u op Gods Woord, ge wilt de waarheid kennen, en leest boek na boek. En dat alles dwarrelt voor uw zielsoog, en ge grijpt van hier wat en van daar wat, maar gefundeerde kennisse krijgt ge van zoo onsamenhangende studie van Gods heilige waarheid nooit.

Onze Catechismus zegt zOo schoon, dat tot het »heiligen van Gods Naam" ook dit behoort, dat ge uw leven zult > sturen en richten".

Het leven is geen spelevaren, het mag geen dobberen en zwalken zijn.

Er moet niet maar met de riemen in het water geplast, maar er moet met 'de riemen geroeid worden. Het scheepke uwer ziel moet vooruit. Vrachtvaren voor God op den oceaan des levens moet al uw bezigheid zijn. Maar wie vracht zal varen, moet weten op wat haven hij aanstuurt, moet roeping^ roeping van God wege in zijn leven kennen.

o. Uw hart schreit er bij, als ge ziet wat overvloed van allerlei krachten er in de gemeente zijn, en hoe weinig er toch met al die krachten tot stand komt.

En dat ligt niet daaraan dat de molenwieken niet rusteloos omzwaaien. Er is drukte genoeg en te over. Maar het draaien en zwaaien der wieken werkt niet op den molensteen en daardoor verbrijzelt deze het graan niet.

Vandaar dat de verloren dagen en de verspeelde levens ronder tal zijn. Mannen en vrouwen, vrouwen vooral, die zestig en zeventig jaren levens van God hebben ontvangen, en van wier leven als ze straks gestorven zijn, nauwlijks iets dat ge noemen kunt, achterblijft. En dat. niet omdat ze traag of vadsig nederzaten, maar omdat ze altoos bezig waren, en toch nooit iets deden.

Al een werpen van hun winste in den doorgeboorden buidel.

Helpe God er ook u van af, als ge nog altoos bezig waart, om op zoo jammerlijke wijze uws levens kracht in dien doorgeboorden buidel weg te werpen.

Die buidel met de losgetornde naden is de put waar uw leven in verzinkt. Uw leven in de wereld evengoed als uw leven in uw gezin, het leven van uw hoofd zoowel als het leven van uw hart.

Het loopt alles met u weg, omdat ge vergeet uw leven te sturen en te richten.

Op het besef van roeping^ en op de wilskrach om die roeping te volgen komt het aan.

jo, God, neig dan ook mijn hart, KQ. voeg he saAm^ dat hart dat zoo zondig verstrooid is."

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„In een doorgeboorben buiddel”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's