GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Kinnebakslagen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Kinnebakslagen”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

En anderen gaven hem kinnebakslagen, zeggende: rofeteer ons, Christus, wie is het, die u geslagen heeft? Matth. 26:68.

Een dier, zoo heet het in Hosea's profetie, licht ge als mensch uit deernis het juk van het kinnebakken op, — den u van God gegeven Middelaar heeft booze, ruwe menschenhand tot drie malen toe op 't kinnebakken geslagen.

Eerst deed dit een soort politie-agent van het Sanhedrin, toen Jezus zich beroepen dorst op wat hij drie jaren lang publiek gesproken en voor aller oog gedaan had (Joh. 18:22).

Daarop vergreep het Sanhedrin zelf zich aan Jezus' heilig aangezicht, na zijn belijdenis onder eede dat hij wel waarlijk de Messias, de Zone des levenden Gods was. Dat heette Godslastering! En toen stoven ze in hun tabberden van hun raadsbanken op en, als bezeten van woede, spuwden ze Jezus in het gelaat, en sloegen hem met vuisten eerst op de borst, en toen op zijn kinnebakken, het uitgillende: rofeteer, Messias, van wien was die slag ! (Matth. 26 : 68).

En de derde maal is Jezus op het kinnebakken geslagen in de kortegaard van het Romeinsche rechthuis. In dat wachthuis hadden de Romeinsche soldaten Jezus na zijn geeselingbij zich genomen, ora hem op laffe en gemeene wijze, de keizerlijke uniform onwaardig, te tergen met hun spot en hoon, hem toeroepend: ees gegroet, gij ingebeelde Koning der Joden!, en... onderwijl gaven ze hem kinnebakslagen (Joh. 19:3)-

Bedenkt ge nu, dat dit tot driemalen toe niet voor den vorm, maar terdege meenens geschiedde, dan kunt ge er u in denken, hoe geschonden Jezus' gelaat moet geweest zijn, toen hij op den weg naar Golgotha, zijn kruishout dragend, aan de vrouwen die meeliepen zi& een deernis inboezemde dat ze heur tranen niet bedwingen konden.

Van de lichamelijke pijn, die uw Jezus hierdoor leed, spreken we nog niet eens. Wie ooit een vuistslag op zijn gezicht kreeg, weet hoe gevoelig de gezichtszenuwen zijn, en hoe sterk die pijn bij nieuwe slagen toeneemt, doordien het bloed zoo snel de aderen van het gelaat doet opzwellen. Maar toch de gevoelige lichaamspijn is bij een slag dien ge in het aangezicht ontvangt niet het bitterst.

Als ons onverhoeds een harde zaak oveikomt, die ons. geheel ontzet en ons wezen aangrijpt, zeggen we nog: »Het was, ofik een slag in mijn gezicht kreeg". En wat die zegswijs uitdrukt, is volstrekt niet in de eerste plaats de pijn, maar veelmeer nog de smaad voor uw eerbesef als mensch en man.

Ook uw lichaam vraagt ge dat men ontzien zal, maar bovenal eischt ge, dat men van uw gelaat zal afblijven, want op uw gelaat spreekt uw ziel zich uit. Meer dan eenig ander stuk of deel van uw lichaaai is uw aangezicht de drager van uw persoonlijke eere.

Wie u slaat op het aangezicht, doet u niet slechts pijn, maar schendt u en hoont u.

En toen men Jezus op het kinnebakken sloeg, krenkte men moedwillig en opzettelijk zijn eere als mensch.

En toch lag er in dit slaan van Jezus op het kinnebakken nog meer.

Een der evangelisten, namelijk (Mare. 14:65) voegt er bij, dat ze na Jezus met hun giftig spog het heilig aangezicht bezoedeld te hebben, hem eerst een kleed of zak over het edel hoofd wierpen, zoodat hij niet zien kon wat om hem gebeurde, en dat ze daarop het overdekte hoofd met vuisten sloegen, uitroepende: rofeteer wie u geslagen heeft.

Zoo was het de vuistslag van de hand^ die hier de macht van het woord tartte.

Messias zou de hoogste profeet zijn. Hij had beleden Messias te zijn. Welnu, dan moest hij nu ook zijn Messias-kunst toonen, en, met een kleed over het gelaat geworpen, ongezien zeggen kunnen, hoe de man heette die hem sloeg.

Ruw geweld alzoo, maar in den dienst van hoonende spotternij, rechtstreeks niet alleen zijn manneneer en menschenwaarde schennende, maar ook hem aantastend in zijn gezalfdzijn als Messias Gods.

sias Gods. De hand van wie sloeg staat hier alzoo tegen den mond van wie geslagen werd over.

Tweeërlei macht is hier in worsteling.

De macht van het woord met dé macht van het geweld.

Macht is recht^ roept de onedele wereldgeest, recht moet macht zijn, klinkt het in heraelsche taal van boven.

Dit, en geen ander, is de tegenstelling tusschen het rijk der machtigen op aarde, en het Koninkrijk der hemelen dat Messias kwam oprichten ! en daarom strijdt dit rijk der wereld met het zwaard, met politie, met militaire macht, en waar het nog ongeordend is, met vuistslag en met een slaan op het kinnebakken. En juist tegen dat geweld, tegen die heerschappij der ruwheid, die ons menschelijk leven meer met het wilde dier dan met de hemel gemeen maakt, treedt nu Jezus op zonder andere heirmacht dan die van Gods engelen, en zonder ander zwaard dan het zwaard van het woord.

Wilt ge Jezus' macht zien uitkomen, luister dan naar zijn woord. Hij sprak als machthebbende.

Vraagt ge om een symbool van de wereldmacht, dan wijst men u op het gewette zwaard en de gebalde vuist; maar vraagt ge om een symbool der macht van Messias, dan is het niet de vuist die zich balt, maar de mond., die hemelsche kracht doet uitgaan.

En als nu in de raadzaal van het Sanhedrin, de priesters van Jehova Jezus op het geblinddoekte gelaat met vuisten slaan, en hem tergend toeroepen: ^Profeteer nu, man van het woord, gewaande profeet des Allerhoogsten, profeteer, zeg nu, wie - u geslagen heeft, »dan is het die ruwe hand van de macht die op aarde groot heet, die in Jezus' gelaat de macht wil treffen, die haar te sterk is, de macht van het door God bezielde woord.

Die mond van Jezus was voor de overpriesters al die jaren een ergernis; die lippen waarvan het woord des vredes vloeide, voor de mannen van het Sanhedrin een steen des aanstoots geweest.

Telkens hadden ze hem willen grijpen, steenigen en dooden, maar als het er op aankwam, zonk hun de booze moed in de schoenen, want als Jezus dan in het midden der schare stond, en zoo aangrijpend sprak, dan blonk er op zijn gelaat een hemelsche glans, en sprak er iets uit zijn oog als nooit uit mcnschenoog gesproken heeft, en van zijn lippen kwam een taal, die in de consciëntie sneed, die de fijnste snaren van het menschelijk hart deed trillen, en al het volk van hen afkeerde. En als men het dan waagde, om het in redetwist met het woord iQge: ïx Jezus' woord op te nemen, dan legden ze het keer op keer af. Tegen Jezus van aangezicht tot aangezicht slaan, tegen Jezus spreken konden ze niet. Dat onweerstaanbare gelaat van Jezus, en het woord dat uit zijn mond kwam, was hun te machtig.

Maar hun handen waren goed! Als ze het daarmee maar eens tegen Jezus mochten opnemen, dan zou de uitkomst wel anders blijken. o. Als ze met hun ruwe handen dat hen hinderende gelaat, dien hen tergenden mond eens naar hartelust beduimelen mochten !

En nu, die kans is hun in het Sanhedrin geboden.

Daar stond Jezus weerloos.

De schare was er nu niet bij. Ze hadden hem nu alleen. Geen schooner kans ooit, om hun opgekropte woede aan Jezus te koelen.

En toch, als konden ze zelfs nu nog den verpletterenden indruk van zijn gelaat niet verdragen noch weerstaan, grijpen ze eerst een kleed van de tafel en wierpen hem dat over het hoofd.

En nu, nu dat gelaat bedekt is, nu dat gelaat niet meer spreken kan, nu dat gelaat hen niet meer hindert, nu durven ze, en nu slaan ze er op toe naar hartelust.

En zoo gaven ze Jezus kinnebakslagen.

Uit het gelaat spreekt de ziel, in het woord gaat de geest uit; straalt datgene door wat den mensch mensch maakt; wat merkbaar is van onzen hoogeren oorsprong; en wat ons als van Gods geslachte, boven de orde der dierlijke wereld verheft.

Het dier kan niet spreken, en daarom is in zijn orde geen ander recht dan het recht van den sterkste. De sperwer die de duif grijpt en verscheurt, de fluwijn die de haas op den nek springt en zijn bloed uitzuigt, de tijger die het hert omwerpt en keelt.

Een andere orde kent de wereld der dieren niet. Haar macht is in klauw en muil en snavel.

Maar over den mensch bestelde God de Heere hooger orde.

Eene heerschappij niet van physiek geweld, maar van geestelijke overmacht, geloovende in zijn heilige ordinantiën.

Hoe minder de hand meespreekt, en hoe meer het oog regeert en het woord heerschappij voert, hoe hooger het leven staat, in huis, in kring, in maatschappij.

Vandaar dat de strijd tusschen het rijk der wereld en het Koninkrijk van God ten slotte zich moet sa3, mtrekken in dat ééne punt; het geweld van de hand^ of de macht van den geest. Dat begreep Petrus niet, toen hij met het zwaard sloeg, en Jezus zoo diep griefde. Dat was het wat Jezus tot Pilatus zei: tMijn Koninkrijk is niet van deze wereld, anders zouden mijn volgelingen voor mij gestreden hebben." Maar op geweld waagde het Sanhedrin en waagde Pilatus het wel.

Jezus' aangezicht hebben ze niet kunnen dragen, tegen zijn woord hebben ze niets vermocht, tegen zijn geest stonden ze machteloos, maar ze bonden hem met touwen, ze sloegen hem met de geeselkoorden, ze grepen hem aan, ze bespuwden, ze martelden hem, en ten leste hingen ze hem op aan het hout.

Dat was hun macht, ddarin school hun kracht.

En het is die worsteliag tusschen het ruw geweld van de hand, en tusschen de geestelijke macht van het oog, van het gelaat en van het woord, die zich op het bitterst en scherpst in dat ééne feit concentreerde, toen Jezus daar weerloos in het midden van die opgewonden verbitterde priesters stond, en zij zijn gelaat onzichtbaar maakten, en hem sloegen met hun harde vuisten.

Zoo ligt in dat ééne stuk uit Jezus' lijden een gansche wereld van gedachten.

Uw Jezus de liefelijke naam voor al wat dringt naar de heerschappij van het recht over het geweld, van den geest over het vleesch, van het oog en van het woord over het verzet van vuist en spieren.

En daarom gij w^r van Jezus, hoe minder ge leunt op geweld en hoe meer ge vertrouwt op de macht des geestes.

En ook, waar ge om 'sHeeren wille onrecht lijdt door overmacht, en niet anders dan met het woord protesteeren kunt, Jezus de Trooster uwer ziele, die datzelfde lijden op het allerhoogste droeg, en het eens in glorie zal verkeeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1897

De Heraut | 4 Pagina's

„Kinnebakslagen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 maart 1897

De Heraut | 4 Pagina's