GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

,,De gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u alten".

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

,,De gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u alten".

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN.]

De genade van den Heere Jezus Christus, en de liefde Gods, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen, Amen. 3 Cor. 13 : 13.

Pinksteren bl^ft voor Christus' kerk op aarde de dag, niet viraarop ze ontstaan, niet waarop ze ontvangen, maar dan toch de dag waarop ze als wereldkerk geboren is. Tot op de dagen, toen Israël onder de natiën verscheen, waren er wel geloovigen, was er wel openbaring van Gods zijde, en van de zijde der kinderen Gods dienst en eeredienst van den Heilige, maar tot een zichtbare kerk aaneengesloten waren ze nog niet. En ook, onder Israël school wel de kerk in de schaduwe van Israels nationale existentie, maar de vrijgemaakte, en zelfstandig gewordene, de heel ons menschelijk geslacht omvattende, kortom de heilige, algemeene, Christelijke kerk was het nog niet. Met gelijke beslistheid moet daarom beide beleden: zoowel eenerzijds dat de aanvangen van Christus' kerk in het Paradijs liggen, als anderzijds dat haar zelfstandig optreden, niet voor één volk, maar voor heel de wereld en voor heel ons menschelijk geslacht, eerst dagteekent van den gansch eenig doorluchtigen, den van God bestelden Pinksterdag te Jeruzalem.

Gelijk in het Paradijs de Heere God eerst 'smenschen lichaam geformeerd had uit het stof der aarde, en daarna in zijn neusgaten inblies > den adem", of gelijk er letterlijk staat •> den geest des levens", opdat alzoo eerst de mensch tot volle, levendige existentie zou komen, zoo ook was door al wat voorafging eerst het lichaam der kerk ia den kring van Jezus' discipelen geformeerd, en nu op den Pinksterdag voer in dat lichaam der kerk de Heilige Geest, opdat zoo eerst Christus' kerk tot haar «optreden in de wereld, en tot het vervullen van haar dienst voorde herschepping aller dingen, bekwaamd zou worden.

We zijn gedoopt in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes, en wortel van alle belijdenis onder de Christenheid is daarom de belijdenis der heilige Drievuldigheid, Maar hoe diep de kern van dit aanbiddelijk mysterie ook in het wezen van den levenden God voor ons wegschuilt, toch teekent zich, zij het ook op gebrekkige wijze, deze drieheid van het Heilige ook in de openbaring des levens voor ons af. Stamelen blijft het, als wij de Schepping meer bijzonderlijk met den Vader, de Verlossing nader met den Zoon, de heiligmaking meer eigenaardig met den Heiligen Geest in verband stellen, want elk Christen weet en belijdt, dat alle uitgaand werk der Goddelijke majesteit aan deze drie Personen gemeen is. Maar niettemin geeft die onderscheiding, mits ze nooit scheiding worde, voor ons besef klaarheid. En zoo mag gezegd, dat elk jaargetij dat wisselt, elk jaar dat verliep, ons een dag des Vaders brengt, een dag die ons spreekt van God den Vader als onzen Schepper; dat evenzoo Bethlehem en Golgotha en de dag der Verrijzenis ons het getuigenis brengen van God den Zoon en onze Verlossing. En in dat verband, in die reeks, in die opeenvolging, is nu Pinksteren de groote en doorluchte dag, waarvan reeds Joel profeteerde, die ons de rijke openbaring brengt van God den Heiligen Geest, of onze Heiligmaking.

Pinksteren is de dag, die ons betuigt, niet maar dat er krachten, dat er werkingen, dat er invloeiden en aandoeningen des Heiligen Geestes in menschen begonnen te werken. Immers wie dat waant doet al het werk Gods in het Paradijs, in Abrahams tente en onder Israël te niet. Veeleer toont de Heilige Schrift, en belijdt op haar gezag Christus' kerk, dat de werkingen des Heiligen Geestes in het gemeen van de ure der Schepping af uitgingen, toen het nog iduister was op den afgrond en de Geest Gods zweefde over de wateren"; en meer nog dat de Geest Gods reeds van oude dagen af geestelijk wrocht, dat zijn werkingen in al Gods heiligen waren, ja, dat »God zijn Heiligen Geest in het midden van Israël gesteld had" (Jesaia 63 : 11). Ook in de Vleeschwording des Woords was het werk der ontvangenis uit den Heiligen Geest, en bij den Doop daalde de Heilige Geest op den geborene uit Maria neder, en voor en na zijn verrijzenis had Christus ide gave des Heiligen Geestes" aan zijn jongeren verleend. Ondenkbaar en onmogelijk alzoo, dat de werkingen, de gaven, de invloeden vanden Heiligen Geest eerst op den Pinksterdag naar Gods heiligen uitgingen. Ware er dan ook op den Pinksterdag niets anders geschied, dan dat de apostelen en wie met hen in de opperzaal vertoefden, in rijker mate gaven des Geestes hadden ontvangen, zoo zou er in dien Pinksterdag niets doorluchtigs, niets ongemeens noch ongewoons zijn te ontdekken, niets dat niet ook vroeger plaats greep, en zich niet telkens daarna, eeuw in eeuw uit, herhaald heeft, nog herhaalt, en tot aan de wederkomst des Heeren herhalen zal.

Scherp moet deswege door wie den Pinksterdag verstaan wil het woord van den apostel Johannes gevat, dat - ide Heilige Geest er (vóór Golgotha) nog niet was, want dat Jezus nog niet verheerlijkt was" (Joh.

7 : 39). Werkingen, invloeden, gaven des Heiligen Geestes waren er steeds geweest, maar nu zou er iets anders, iets nieuws komen, en dat nieuwe teekende Jezus zelf in deze woorden: dat alsdan stroomen des levenden waters uit de geloovigen zouden vloeien." Van dit zeggen toch teekent de apostel aan: Dit zeide hij van den Geest, dien ontvangen zouden degenen die in hem geloofden, want dusver was de Heilige Geest er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was." Hoe meer het einde naderde, des te meer was Jezus dan ook zelf vervuld van die heerlijke gedachte, en met name, toen hij, vlak vóór zijn sterven, zijn jongeren toesprak, herhaalde hij het hun tot driemalen toe, dat hij nu van hen ging, maar dat hij, aan 's Vaders rechterhand verhoogd, hun zou toezenden, niet gaven des Geestes, maar den Heiligen Geest zelven, den Trooster, die hen in alle waarheid leiden zou, die het uit het zijne zou nemen, en het hun zou verkondigen.

In klare, doorzichtige, alle misduiding uitsluitende woorden heeft alzoo Christus zelt het zijn jongeren vooruit verkondigd, dat, hetgeen op den Pinksterdag te komen stond, niet was een gave, eea kracht, een werking, een invloed des Getstes, maar God de Heilige Geest self, een komen tot de wereld van den derden Persoon der heilige Drieeenheid, gelijk de tweede Persoon dier heilige Drieëenheid tot deze wereld gekomen was in Bethlehems kribbe. En toen de Pinksterdag tot het verleden behoorde, en de kerk van Christus, onder de hoede der apostelen, de wereld is ingegaan, hebben Jezus' apostelen het gedurig aan de geloovigen betuigd, dat zij, én allen saam .als gemeente, én persoonlijk in hun eigen zielsbestaan, een tempel Gods waren, een woonstede Gods in den Geest, want dat de Heilige Geest in hen woonde. Ja, zoo persoonlijk is dit door de apostelen betuigd, dat ze ons spreken van den Heiligen Geest, als van Een, die in ons eigen hart met onzen geest getuigt dat we kinderen Gods zijn, en zelfs gewagen van een bidden van dien Heiligen Geest in ons eigen hart met onuitsprekelijke verzuchtmgen.

De geheel eenige, de vooraf onbekende, en daarna zich nooit herhaald hebbende gebeurtenis van den Pinksterdag, is en blijft derhalve de nederdaling van God den Heiligen Geest, om woning te maken in Gods tempel op aarde, d. i. in het mystieke Lichaam van Christus, toenmaals vertegenwoordigd in de elven en wie met de elven in de opperzaal van Jeruzalem in de liefde Christi vereenigd waren. En dat wel, niet een nederdalen, om straks daarna de kerk weer te verlaten, maar een nederdalen, om woning onder ons te maken, en bij ons te blijven tot in der eeuwigheid.

Dit is het alzoo wat den Pinksterdag gansch dooriachtig, groot in de historie der wereld, en onder de dagen geheel eenig maakt, dat namelijk op dien dag der dagen de gemeenschap, de blijvende, de nooit weer weggaande gemeenschap des Heiligen Geestes aan de herboren menschheid geschonken is, en dat God de Heilige Geest alsnu in Christus als ons Hoofd en in ons als zijn leden woont.

Op de onteedere vraag der weetgierigheid: waar dan thans de Heilige Geest te vinden is, en op wat punt in het zichtbare ge Hem grijpen kunt, —• valt geen ander antwoord te geven, dan de wedervraag: waar, op welk punt van uw lichaam ge uw eigen ziel kunt grijpen. Ge weet, ge bekent, als ge in de teederheid der liefde op uw kind nederziet, dat in die lichamelijke verschijning, die voor u staat, de ziel van uw kind aanwezig is, dat uw kind een ziel bezit en dat die ziel in dat lichaam woont. Maar als men u nu verder vraagt, of ge, om de ziel van uw kind te grijpen, de hand of de borst of het hoofd moet uitkiezen, keert ge u met weerzin van zoo werktuiglijken vrager bij zoo heilige teedere zaak, als de ziel van uw kind is, af. En zoo nu ook, heeft het geen zin, om te vragen, waar, zoo de Heilige Geest op aarde woont, die Heilige Geest dan in het zichtbare te grijpen is; want immers het geestelijke is niet te grijpen; en wie zou ooit den Heiligen Geest in plaats beperken. Hem den alomtegenwoordigen God, die slechts in dien zin kan inwonen in het geschapene, dat Hij een daartoe bereid schepsel kiest als brandpunt om er zijn stralen van te doen uitgaan?

Ge kunt, ge moet alzoo belijden, dat de woonstede van den Heiligen Geest is in de gezamenlijke heiligen op aarde, wijl deze allen saam de leden van het mystieke Lichaam des Heeren op deze wereld zijn. Dat is de grens. In dien kring is de gemeenschap der heiligen, omdat deze allen in het lichaam des Heeren zijn ingelijfd. En derhalve weet ge, dat in dien kring, als één geheel genomen, en zich uitstrekkende over alle natiën en volkeren, God de Heilige Geest woont. Maar overmits God en niet gij het hart doorgrondt, en wel uw God, maar niet gij al zijn heiligen over heel de wereld kent, kan er van aanwijzing dezer woonstede Gods, of van afmeting van haarlengte en breedte en hoogte en diepte geen sprake zijn, en is het voor u alleen de vraag, of gij in uw plaats en op de plek, waar God de Heere de plaatse van uw woning beschikt heeft, tot de gemeenschap der heiligen gekomen zijt en in de gemeenschap met den Heiligen Geest leeft.

Dat is het dan ook, waarom, zoo dikwijls de geloovigen saamvergaderen, onder den Dienst des Woords en der Sacramenten, de zegenspreuk uitgaat: > Genade en vrede zij u van God den Vader, door Christus Jezus onzen Heere, in de gemeenschap des Heiligen Geestes", opdat in de gemeente die gemeenschap met den in haar midden wonenden Heiligen Geest ontwaard en genoten worde. En evenzoo waarom bij het sluiten van de vergadering der geloovigen, als een iegelijk naar zijn woning staat weer te keeren, de zegen op de gemeente wordt gelegd: »De genade van onzen Heere Jezus Christus, en de liefde Gods, ^•o.A& gemeenschap des Heiligen Geestes TA^ met u allen. Amen"; hetwelk beduidt, dat het uiteengaan in de wereld en het terugkeeren naar eigen woning en bedriji, geen oorzaak mag worden om de persoonlijke gemeenschap van den Heiligen Geest te verliezen. Alzoo tweeërlei gemeenschap met den Heiligen Geest. De ééne voor de gemeente in haar geheel, en door deze bijzonderlijk ontwaard, gevoeld en genoten onder den Dienst des Woords, der Gebeden en der Sacramenten. De andere de gemeenschap met den Heiligen Geest voor de enkele personen, en voor de enkele gezinnen, die gekend wordt in het werk der stille bevinding, in het persoonlijk en huisiijk gebed, in den dienst en in den eeredienst, dien we in het gezin en in de eenzaamheid, uit innigen dank voor zijn onuitsprekelijke genade, aan den Drieëenigen God opdragen.

Uit dien hoofde komt op eiken herinneringsdag aan het Jeruzalemsch Pinksterwonder altoos weer de vraag tot elk kind van God, of hij waarlijk en inderdaad die gemeenschap des Heiligefi Geestes geniet en oefent. Heugenis, gedachtenis, herinnering is op zich zelf reeds iets, en wie op het Pinksterfeest zich althans de inspaiming gunt, om het voor achttien eeuwen gebeurde in en door en na te denken, steekt reeds hoog uit boven den oppervlakkige, die gedachteloos meezingt of misschien erger nog, in Pinksteren alleen een dag van ontspanning en ontslag van arbeid en moeite begroet. Het bezig zijn met het doorluchte feit van Pinksteren verraadt reeds interest in het Heilige, zin voor de hoogere dingen. Maar toch daarbij kunt ge niet blijven staan. Het feit zelf dat op Pinksteren plaats greep, verbiedt u dit. Immers wie belijdt en erkent, dat God de Heilige Geest op Pinksteren tot onze wereld gekomen is, en de gemeente tot zijn woonstede heeft gekozen, en alzoo nu nog in de Kerke Christi op aarde inwoont, die/èa; » niet voortleven en mag niet voortgaan op zijn weg, alsof hij met dien nedergedaalden God niet rekende, en op dien inwonenden God geen acht sloeg. Te belijden, dat Hij er is, en te doen als ware Hij er niet, gaat niet saam. De inwoning van God den Heiligen Geest, oprechtelijk beleden, stelt vanzelf en onverbiddelijk den eisch, dat ge op zijn heilige tegenwoordigheid merken, met zijn Goddelijke presentie eerbiediglijk rekenen, en Hem in zijn woonstede zoeken, aanbidden, ja, met heel de toewijding uwer ziel vereeren zult.

Sterker nog. Ge belijdt dat God de Heilige Geest inwoont in het mystieke Lichaam van Christus, en ge belijdt eveneens dat gij zelf, persoonlijk, van dat Lichaam van Christus teen levend lidmaat zijt en eeuwig zult blijvend Het is alzoo niet iets buiten u, maar een heilige realiteit, waarbij ge zelf betrokken zijt, waar gij zelf deel aan hebt, en die waarheid en werkelijkheid in uzelven moet blijken, — of uw persoonlijk bestaan en leven weerspreekt regelrecht, wat ge met uw lippen belijdt.

Nu is die gemeenschap die gij met den Heiligen Geest moet h.(^ta.t.? xi.tweeledige. Ze is eenerzijds een gemeenschap waarin de Heilige Geest zich aan u mededeelt, en anderzijds een gemeenschap waarin gij uzelven mededeelt aan den Heiligen Geest. Gemeenschap is uit haar aard altoos weerkeerig. Er is alzoo gemeenschap van dea Heiligen Geest met u, en gemeenschap van u met den Heiligen Geest.

Toch mogen in de apostolische zegenbede deze beide niet tegenover elkander worden gesteld, en er mag niet gezegd, dat deze zegenspreuk, óf uitsluitend de gemeenschap bedoelt, die van den Geest naar u uitgaat, noch ook dat die bede alleen ziet op de gemeenschap, waarin gij u ontsluit voor den Heiligen Geest.

Die dit waant, scheidt wat zich niet laat scheiden. Reeds onder menschen heeft ontsluiting van het hart des éénen vanzelf het gevolg, dat ook het hart des anderen voor hem opengaat. Liefde lokt liefde uit. Glans spreidt glans. Wie zich in de liefde geeft, zal in de liefde ontvangen. De stroom zelf holt de bedding uit, en het is dank zij die bedding, dat die stroom te machtiger voortspoedt.

Zoo dus ook moet ge van de »gemeenschap des Heiligen Geestes" belijden, dat, hoe rijker de gemeenschap is die de Heilige Geest u van zichzelven schenkt, des te inniger ook uw gemeenschap met dien Geest zal worden, en dat evenzoo omgekeerd, hoe meer uw hart zich ia bewuste gemeenschap voor dien Geest ontsluit, des te dieper en te krachtiger de gemeenschap diens Geestes in u door zal dringen.

Wel is het begin dier heilige gemeenschap nooit van onzen kant. Niet wij roepen den Heiligen Geest in, maar Hij begint met bij ons woning te maken en zich aan ons te openbaren. Het heilig initiatief is steeds aan de zijde des Heiligen Geestes, en gaat nooit van ons uit. Maar is van de zijde des Gees • tes de gemeenschap begonnen, dan gaat de werking beiderzijds, steeds met weder-

keerige spanning of ontspanning, óp en neder. Wij worden dan tot het wederkeerig geven van ons zelven aan den Heiligen Geest g verlokt; en wederom, hoe meer wij ons zelven aan Hem geven, hoe rijker ook van de zijde des Heiligen Geestes de openbaringen naar ons uitgaan. Of ook omgekeerd, het kind van God dat zich afsluit en zich niet geeft, bedroeft den Heiligen Geest en dringt zijn heilige gemeenschap terug.

Ge hebt alzoo drieërlei geestelijke gesteldheid hierbij te onderscheiden.

Eenerzijds den geestelijken toestand, waarin de Heilige Geest u reeds met zijn innerlijke gemeenschap begunstigd en beweldadigd heeft, maar zonder dat gij het nog ontwaart, of er uwerzijds nog met werkelijke gemeenschap aan beantwoordt. Vooral bij kinderen komt dat voor. Het is die geestelijke periode van ons leven, die aan de doorbreking des geloofs, en aan de bekeering tot den Heiland onzer ziele voorafgaat.

Een andere phase is, als gij de inwoning des Heiligen Geestes in zijn gemeente niet alleen, maar ook in u zelven persoonlijk begint te ontwaren, en nu, door de liefde Gods overwonnen, ook u zelven aan den Heiligen Geest geeft; zijn gemeenschap ontdekt, en die ontdekte gemeenschap met wederkeerige gemeenschap beantwoordt; en alsnu zaliglijk ontwaren moogt, hoe ge in die steeds dieper en inniger gemeenschap voortschrijdt van kracht tot kracht en van heerlijkheid tot heerlijkheid, u verlustigende in uw God en in zijn zalige nabijheid, als versmeltende in zijn zielverwarmende liefde.

En de derde phase die helaas, schier bij allen op haar tijd voorkomt is, dat] wel God de Heilige Geest bij u woning maakte en zijn gemeenschap schonk, en dat ge ook zelf die gemeenschap beantwoorddet, en mocht voortvaren van genade tot genade, maar dat er toch daarna weer koelheid intrad die de liefde bluschte; dat wereldsch bedoelen over u kwam, waardoor een gordijn tusschen u en den Heiligen Geest in uw eigen ziel werd geschoven; of ook dat door een plotselingen diepen val in zonde ge vervreemd werdt van de zalige gemeenschap met uw God. Dan sneed daarom de, Heilige Geest den band met uw ziel wel niet door, want zijn liefde is onveranderlijk en nooit laat Hij varen wat zijn hand begon. Maar voor uw besef, voor uw bewustzijn, van uw kant, is het dan de dood in plaats van het leven geworden, en al klopt de Heilige Geest dan van binnen nog, en al bidt Hij nog in u met onuitsprekelijke verzuchtingen, van uw kant heeft de gemeenschap dan uit. De Heilige Geest woont dan nog wel in u, zoo ge waarlijk Gods kind zijt, maar gij gelooft het niet meer, en merkt er niet meer op, en leeft, als kendet ge den Heiligen Geest niet, voort; tot ten slotte ook die phase weer door de ontfermingen uws Gods wordt gebroken.

En daarom nu spreekt in de zegenspreuk: »De gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen" zeer zeker allereerst de stemme Gods, die u vertroost, en u verzekert, dat de gemeenschap des Heiligen Geestes, eens begonnen, duurt tot in der eeuwigheid, opdat gij nimmer versagen, en na elke inzinking van uw geloof, altoos weer tot den inwonenden Heiligen Geest uw toevlucht zoudt nemen.

Maar toch, er ligt ook in de vermaning, de oproeping in den Naam des Heeren, dat gij ook van uw kant van uw gemeenschap met den Heiligen Geest niet moogt aflaten, doch veeleer die gemeenschap verrijken, verdiepen en volmaken zult.

En daartoe is noodig, dat ge die gemeenschap op tweeërlei wijze sterkt, voor uw bewustzijn eerst, en dan in de uitgangen uws levens.

Voor uw bewustzijn, want het is niet goed, als ge gestadiglijk den Heiligen Geest vergeet, en wel aan den Vader en den Zoon, maar niet ook aan den Heiligen Geest de gedachte uwer ziel wijdt, niet bij Hem verkeert, niet met Hem bezig zijt, u geen heldere rekenschap geeft van zijn aanwezigheid en zijn inwonen in de gemeente en in uw eigen hart en in het hart van uw kinderen en huisgenooten. Kortom, als ge uw God zoekende, wel het oog opheft naar boven, en de ziel opbuigt naar de rechterhand des Vaders waar Christus is, maar God den Heiligen Geest, die in de gemeente en in uw eigen hart woont, voorbijgaat, niet toespreekt, niet aanroept, en Hem niet de liefde van uw hart wijdt.

Licht is dit zeer zeker niet te mijden. Het geloof in, en de belijdenis van, en het verkeer met den Heiligen Geest, is, als we ons zoo mogen uitdrukken, zoo hoog, zoo rein, zoo louter geestelijk, en ons hart neigt er zoo sterk toe, om liever van verre te roemen in een God die hoog boven ons is.

Ook staat de zonde van ons eigen hart ons gedurig in den weg, om het waarachtiglijk te gelooven, dat God zelf in ons woont. Maar dit alles verontschuldigt u niet. Ge belijdt het, dat die inwoning er is, leeft er in uw hart dan ook naar. En de bevinding, de zalige uitkomst zal het u toonen, dat eerst wie zijn God nabij, d. i. in zijn eigen hart weet te vinden, ontgloeien kan in die warme innigheid der liefde, die door het minne geven en minne ontvangen reeds hier op aarde zalig maakt.

Zij daarom ook dit Pinsterfcest u weer ten prikkel, om die »gemeenschap des Heiligen Geestes, " te vernieuwen, te verhelderen; te verdiepen voor uw klare zielsbewustzijn; ook in uw gebeden.

Maar dan ook, leer het verstaan, dat de Heilige Geest uw gemeenschap niet enkel in uw bewustzijn zoekt, maar veel meer nog, die gemeenschap wil ia de stemming van uw hart, in de diepste roerselen uws levens, in de zielswortelen van uw inwendig bestaan, kortom in al uw neigingenen in de uitgangen van uw hart.

Want ook op daden komt het zeer zeker aan, en in niets zoo zeer als door goede werken wordt God de Heilige Geest in o r d v zijn heiligen verheerlijkt. Maar dan moeten die daden, moeten die werken ook uit de emeenschap des Heiligen Geestes voortkomen. Dan moeten het, als we zoo zeggen mogen, daden en werken van den Heilige Geest én van uw geest saam zijn. Uw geest moet den Heiligen Geest in de binnenkamer van uw ziel ontmoeten, door dien Geest zich bezielen, zich aandrijven en bezwangeren laten, en ten slotte moet het één Godmenschelijke aandrift van heiliger bedoelen zijn, die in uw leven uitkomt, om God den Heiligen Geest te verheerlijken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's

,,De gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u alten

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1897

De Heraut | 4 Pagina's