GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

INGEZONDEN STUKKEN.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Buiten verantwoordelijkheid van de Redactie). Hooggeachte Redacteur!

„EER IS TEER".

Over het bovenstaande heb ik vroeger iets gelezen, maar het spreekwoord zegt: „Ondervinding is de beste leermeesteres, " en dat geloof ik thans ook. In den laatsten tijd is in ons vaderland een werkje in druk verschenen, waarin, naar ik meen, mijne eer wordt aangerand. Ik bedoel het tijdschrift, getiteld: Overzicht van het Zendingsveld in Ned. Oost Indië, waaruit het stukje: „de Zending'der Gereformeerde Kerken in Nederland door H. Dijkstra."

Daarin wordt over mijne terugkomst uit de kolonie Suriname, letterlijk het volgende gezegd ;

„Er viel echter voor de Zendingscommissie „niet veel te handelen; de beide zendelingen „handelden zelven. Klagende over gebrek aan „sympathie der Christenen in Suriname en over „onvoldoende ondersteuning uit Nederland, „keerde Veenstra in October 1864 inhetvader-„land terng, en de Best in Februari 1865. De „eerste was reeds in Nederland alvorens het „besluit der terugroeping, dat op hun aandrang „door de Commissie genomen was, ter zijner „kennis was gekomen", enz.

Hier wordt ik dus beschuldigd van gehandeld te hebben op eigen gezag, hetwelk niets minder is dan trouwelooze verlating van den dienst, en als ik nu zeg nooit iets gedaan te hebben zonder de Zendingscommissie en niet naar Nederland ben gekomen vóór de Commissie mij teruggeroepen had, dan zal de lezer wel beseffen, dat ik mij door zulk schrijven wel gekrenkt gevoel in mijne eer. Oogenblik-

kelijk heb ik aan Ds. Dijkstra door middel van het weekblad, de Roeper, gevraagd: „Waarde broeder, hoe komt ge toch aan zulke eene beschuldiging? Uit welke bron hebt ge toch geput, dat ge zoo iets durft schrijven ? Daarop zond zijn Eerwaarde mij, ook door middel van de(n) Roeper, het volgende :

„Gij vraagt waar ik dat gelezen heb. Ik zal „u dienen zoo goed ik kan.

„In de „Handelingen der i8e vergadering „van Curatoren" 13 Juli 1864 art. 4 lees ik: „de Praeses der Zendingscommissie deelt der „vergadering mede, dat er een schrijven ont-„vangen is van de broeders de Best en Veen-„stra uit Paramaribo, hetwelk eene spoedige „behandeling vereischt.

„Op verzoek van de vergadering wordt dit „schrijven voorgelezen, waaruit blijlct dat ge-„noemde broeders oordeelen, niet langer op „hun standplaats te kunnen blijven, tenzij hun „ruimer toelage wordt verstrekt.

„Daarna lees ik in art. 18 het volgende be-„sluit der vergadering, aangaande uw schrijven".

„De vergadering komt terug op art. 9 en „oordeelt, dat, naar bekomen inlichtingen, de „Best en Veenstra ook dit jaar in Paramaribo „behooren te blijven. De Kerk zal de onkosten „dragen voor den overtocht der zusters, met „wie zij in het huwelijk wenschen te treden, „welke kosten in geen geval de som van ƒ 1000 „mogen te boven gaan. Als toelage voor dit - „jaar wordt aan ieder der zendelingen toege-

„zegd de som van / 1800, terwijl de vergade-„ring niet vordert, dat zij een lokaal voor de „prediking zullen huren, bijaldien de toegezegde „gelden daartoe niet reiken. De vergadering be-„geert, dat zij in eenvoudigheid, met opvolging van „'s Heeren wenken zullen voortgaan en werk-„zaam zijn om hen, die zij ontmoeten, met den „weg des levens bekend te maken.

„Voorts besluit zij om, met blootlegging van „den toestand van zaken, op vrijwillige bijdra-„gen in de gemeenten aan te dringen.

„Verder lees ik in de „Handelingen der Cu-„ratoren van 19 en 20 Oct. 1864 art. 3". „Naar „aanleiding der onverwachte terugkomst van „br. Veenstra heeft de Commissie der Zendings-„zaak gemeend de vergadering der Curatoren „te moeten samenroepen.

„In art. 5, daaropvolgende, lees ik: „Wordt het woord gegeven aan br. Veenstra.

„Deze begint met te verklaren, dat, daar „de vergadering van 13 Juli j.l. aan hun ver-„langen, om hun jaarlijks / 3000 althans voor-„eerst, toe te zeggen niet had voldaan, zij bij „hunne eenmaal uitgesproken bepaling oordeel-„den te moeten blijven „waarom zij beiden, na „het ontvangen van den brief dier vergadering, „besloten hadden, hoe ongaarne ook de Kolonie „te verlaten, doch op ernstigen aandrang van „den heer Gefken en andere Christelijke vrien-„den, was br. de Best tijdelijk gebleven, om „het vernieuwd oordeel der vergadering af te „wachten".

„Dit bewijst, dunkt xnij, dat de zendelingen „handelden en niet de Zendingscommissie.

Uw br. in Christus,

H. DIJKSTRA.

Aanstonds heb ik aan br. Dijkstra geschreven: „dankbaar voor uwe mededeeling moet „ik er toch bijvoegen, niet voldaan. „Immers „van een handelen der zendelingen zonder de „Commissie staat er geen letter in. Zoo ge niet „tusschen de regels leest en de inlegkunde te „baat neemt kunt ge er onmogelijk iets ten „mijnen nadeele uit bewijzen. Veel minder is „er grond voor de zware beschuldiging, die gij „tegen mij inbrengt". Om mij te bekorten, zal ik niet alles mededeelen, wat ik aan Z. Eerw.

heb geschreven, maar wil voor de lezers toch gaarne eenige toelichting geven, over hetgeen in de „Handelingen der Curatoren 1864", van mij staat opgeteekend. Daarom deel ik nog mede, het laatste schrijven van mij aan Ds.

Dijkstra, voorkomende in de(n) Roeper van 9 Sept. 1897.

AAN DS. DIJKSTRA.

Weleerw. heer en broeder, „Toen ik uw stukje las in No. 33 van de(n) „Roeper, 'a.a.n mij gericht, dacht ik: het schijnt, „dat Br. Dijkstra, toch niet zoo geheel zeker „van zijne zaak is. Gij begint: ik zal u die-„nen, zoo goed ik kan. Mij docht, als ik zulk „eene beschuldiging tegen iemand had inge-„bracht, moest ik zóó zeker zijn, van die te „kunnen bewijzen, dat er niets aan haperde.

„De bewijzen ontbreken dan ook, in wat U „mij toegezonden heb, geheel.

„We zullen nu maar niet langer redeneeren, „maar aanstonds op de zaak, waarop het hier „aankomt, ingaan. Ik noodig u daartoe uit, „een oogenblik uwe aandacht te wijden, aan „wat op de Curatorenvergadering in October,

„door mij is medegedeeld. Daar komt de zin-„snede in voor: „„waarom zij, na het ontvan-„„gen van den brief dier vergadering, beide „„besloten hebben, hoe ongaarne ook, de Kolo-

„„nie te verlaten." " „Die brief was ons ge-„ zonden door de Zendingscommissie, als gevolg „van de Curatoren vergadering van 13 Juli. Hier „zit hem nu het fijne puntje, de spil, waar „alles om draait. Weet ge, wat in den brief „stond? Zeker niet, anders kondt u onmoge-„lijk zoo hebben geschreven. Laat mij u nog

„iets vragen? Hebt gij er in 't geheel niet „over nagedacht; wat zou er toch in dien brief „hebben gestaan ? Waarom hebt ge mij, voor „ge de pen op het papier bracht, niet eenige „inlichting gevraagd of aan onzen waarden Zen-

„dingsdirector, die als Curator op die vergade-„ring tegenwoordig was ? Wel nu, mijn broe-„der, in dien brief stond niets minder, dan „onze terugroeping uit de Kolonie. Wat hier „voor ons doel noodig is, zal ik u er straks „letterlijk uit over schrijven. Ik acht mij waar-„lijk gelukkig u daarmede te kunnen dienen.

„Gaarne zou ik echter willen, dat thans op „alles zooveel mogelijk, een helder licht mocht „vallen, opdat ook de oningewijde het kan vat-„ten en daarom eerst nog enkele opmerkingen. a. „Wij hebben in de Kolonie nooit iets be-„langrijks gedaan, zonder te raadplegen met den „heer Gefken, [die ons door de Zendingscomj^missie was aanbevolen. b. „Dat we er niet gaarne ongetrouwd ble-„ven, is waar, maar ook de heer Gefken had „ons dit om verschillende redenen afgeraden. c. „Dat we geschreven hebben, dat we dan „elk / 3000 jaarlijks, althans vooreerst zouden „noodig hebben, is evenzeer waar. Het was „toen, vooral in verband met de emancipatie, „een duur leven.

d. „De heer Gefken had ons geraden, om, „evenals de Moravische broeders dat daar ook „doen, een winkeltje op te richten, ten einde „wat te kunnen verdienen.

„Dit alles was door ons aan de Zendingscom-„missie geschreven, ook het moeilijke van onze „verhouding tot de Broedergemeente. Onze Com-„missie dacht, dat er onder de straks vrijge-„maakte negers nog een groot getal Heidenen „zouden zijn, en wij kwamen al ras tot de ont-„dekking, dat zij bijna allen gedoopt waren en „tot eene kerk behoorden. Dit alles is op de „eerste Curatorenvergadering in '64 behandeld „en aan de Commissie opgedragen, ons den uit-„slag mede te deelen. Welnu in dien brief, dien „we toen ontvingen, stond het volgende:

„„Wat het winkeltje aangaat, dit moogt ge „„wel beginnen, maar dat moet ge geheel voor „„eigen rekening doen; de Kerk trekt zich daar-„„van niets aan. Verder wil zij voor hoogstens „„één jaar u nog eene ondersteuning geven voor „„ieder van u, groot 1800 gulden. Indien ge nu „„daarvan niet kunt leven, dat ge oordeelt, dat „„dit te weinig is, geeft de Kerk u volle vrijheid, „„naar het Vaderland terug te keeren.""

„Toen we dien brief lazen, wisten we niet of „we waakten of droomden. We waren soms al „druk aan het praten over het winkeltje, dat „straks zou opgericht worden enz., en ziedaar „de brief en .... naar het Vaderland terugko-„men. Dat er dit in opgesloten lag, is duidelijk.

„Immers van die / 3600 moesten twee huisge-„zinnen begonnen worden: we hielden dan de „helft niet over van hetgeen noodig was om van „te leven.

„Toen we een weinigje tot ons zelven geko-„men waren, gingen we naar den heer Gefken.

„Toen deze den brief gelezen had, keek hij ons „bedroefd aan. „„Dat spijt mij, "" zeide hij, „„nu „„moet ge beide wel weg, want dat geld moet „„tenminste voor het eerste jaar één hebben,

„„om het huisgezin te beginnen. Ik zou hier „„toch gaarne één van u houden, "" sprak hij, „„zou dat niet kunnen? "" „Toen we hem de „opmerking maakten, dat de Kerk ons beide „terugriep en wij het niet aandurfden een van „beiden achter te blijven, antwoordde hij: „„dat „„neem ik voor mijne rekening, maar dan moet „„één van u zoo spoedig mogelijk naar huis „„gaan met de boot over Engeland, dat kost „„wat meer, maar anders durf ik het niet voor „„mijne verantwoording nemen."' „Scheepsge-

„legenheid was er lang niet altijd: daarom ben „ik toen met dezelfde boot, waarmede de brief „gekomen was, op reis gegaan en binnen 16 „dagen was ik reeds in Kampen; vandaar mijne „onverwachte overkomst. Daarop is toen eene „Curatorenvergadering belegd en die heeft ge-„zegd: de Best moet ook terugkomen.

„Ziedaar, Broeder, u zooveel mogelijk inge-„licht en nu verwacht ik van uwe eerlijkheid en „goede trouw, dat ge nog al het mogelijke zult „doen, ten einde de fout te herstellen, opdat de „vlek worde uitgewischt."

Dit is meer dan een half jaar geleden en sedert dien tijd heeft Ds. Dijkstra niets van zich laten hooren. Misschien denkt ZEerw. wel: hoe stiller, hoe beter. Maar het gaat toch niet aan, iemand zonder bewijzen, zoo maar te beschuldigen. Omdat ik weet. Hooggeachte Redacteur, dat u het wel gaarne eens voor eenen verongelijkte opneemt, verzoek ik u vriendelijk, dit in uw veelgelezen blad, de Heraut te willen plaatsen en reeds bij voorbaat zeg ik u daarvoor hartelijk dank.

Verlangt iemand nog meer inlichtingen, aangaande deze zaak, de ondergeteekende wil die gaarne geven.

B. VEENSTRA.

Vlissingen.

[Onzerzijds bestaat er geene bedenking tegen plaatsing van dit stuk. Het is alleszins begrijpelijk, dat een redacteur zich omtrent den juisten loop van zulke onderhandehngen een min juiste voorstelling vormt, en Ds. Dijkstra is te loyaal redacteur, dan dat hij niet zelf op reconstructie van wat in die voorstelling min juist was zou prijs stellen. RED.]

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's

INGEZONDEN STUKKEN.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 juni 1898

De Heraut | 4 Pagina's