GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Dan de gemeene Gratie.

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS.

En na alles, wat over ons gekomen is om onze booze werken en om onze groote schuld, omdat Gij, o, onze God, belet hebt, dat wij niet ten onder zijn vanwege onze ongerechtigheid, en hebt ons eene ontkoming gegeven, als deze is. Ezra 9 : 13.

Niet .dus zoovele afzonderlijke rekeningen als er menschen op aarde leven, maar alle menschen saam tot één geestelijke vennootschap behoorende, en saam met ééne onmetelijke schuldrekening tegenover God staande. Wel loopt er óók eenpersoonlijke rekening voor ieder afzonderlijk onder door, en in zooverre draagt, naar het apostolisch woord, een iegelijk zijn eigen pak. Maar behalve die persooniijlce en aparte rekening staan we allen saam, als ééne groote maatschappij, in schuld bij God te boek, en daarom zegt dezelfde apostel: Draagt elkanders lasten. Nu volgt in hoofdzaak de afrekening voor het eigen pak eerst in het laatste oordeel. Dan „verschijnt elk onzer voor den rechterstoel van Christus, om weg te dragen, wat we in het leven gedaan hebben, hetzij goed hetzij kwaad." En ook mag niet ontkend, dat er reeds in dit leven drieërlei persoonlijke afrekening kan plaats grijpen. Ten eerste, in tijden van bijzondere openbaring, als God rechtstreeks iemands schuld hem in zijn levenslot thuisbrengt. Denk aan Kain, aan Saul, aan Judas. Dit soort regelrechte vergelding mag intusschen nooit van het terrein der bijzondere openbaring op ons gewone leven worden overgebracht. Als thans iemand een misdaad heeft gepleegd, en den dag daarna komt hij om bij een spoorwegongeluk, dan mag daarom niemand zeggen, dat dit was om zijn misdaad. Zoo iets gaat alleen dan door, als God zelf het er bij zegt, en dit geschiedt, nu de bijzondere openbaring gesloten is, thans niet meer. — De tweede personeele afrekening, als we ons kortheidshalve zoo mogen uitdrukken, is geheel mystiek. Er overkomt u een ongeluk, of ook een pijnlijk lijden en bitter verdriet nadert u, en opeens wordt uw consciëntie wakker, en de vreeze Gods trekt over uw ziel, en ge leeft onder de gewaarwording, dat God u uw zonde thuis zoekt. Hieruit volgt echter in het' minst niet, dat dit bepaalde lijden u om die of die bepaalde zonde door God wordt opgelegd. Of is het niet duidelijk, dat deze consciëntiepijn te minder gevoeld wordt, naarmate iemand slechter, en te sterker naarmate iemand godvruchtiger is.' Een ruwer persoon zal onder krankheid die hem overkomt zoo weinig consciéntievreeze gevoelen en zoo volstrekt niet tot verootmoediging komen, dat hij vaak nog op zijn krankbed, ja tot op zijn sterfbed zijn boosheden voortzet en zijn God door vermetele taal tergt. Een vroom kind Gods daarentegen, zal door eiken ernstigen tegenspoed die hem treft, aanstonds tot het indenken van zijn zonden worden gebracht, ook al zijn die zonden van zoo weinig in het oog springenden aard, dat een ruwer mensch er van verre geen zonde in zou zien. Hoe nu zou het denkbeeld van regelrechte afrekening van Gods zijde doorgaan, waar het een consciëntiepijn geldt, die de ruwe mensch niet gewaar wordt, en die u te sterker aangrijpt naarmate ge dichter bij uw God leeft} We ontkennen daarom in het minst het betrekkelijk deel waarheid niet, dat ook in deze mystieke zelfaanklacht ligt, maar weerspreken de meening, alsof onze voorstelling daarbij altoos met Gods bedoeling saamviel. — En in de derde plaats is er eenpersoonlijk tkuiszoeken uit genade. Stel, in het hart van een kind van God woelt een zondige neiging. Er is in zijn hart naar dien bepaalden kant zekere overhelling ten kwade. Bij den ^en tot hoogmoed, bij den ander tot zinlykheid, bij een derde tot geldzucht enz. •Uaar bidt zulk een kind van God tegen in : «Vader, leid mij niet in verzoeking, maar verlos mij van den Booze." God verhoort we bede, en doet dit zoo, dat de eerste zwakke uitglijdingen op deze paden der zonde hem duur te staan komen, en bittere gevolgen na zich sleepen. Elij viert trots of anit bot, en verliest zijn betrekkking er oor. Hij bezondigt zich aan drankzucht, en verspeelt den volgenden dag, door onbe-Kwaaraheid tot zijn werk, een schoone kans, la f r-* ^"""^^'S geldelijk verlies lijdt. Hij at zich door geldzucht vervoeren, en een "°°^' geërgerd door die schraapzucht, wp • ï^™" ^°° ^y" ^ï" tal van gevallen, waann het kwaad dat ons overkomt, oor­ V d n s s l r z s a z w o h b z v a h m g w h d h l l s d l b d g d v o zakelijk wel terdege met onze zonde saamhangt. Ook dan is er natuurlijk persoonlijke toerekening. Maar bij een kind van God is dit geen straf voor schuld, maar genade ter behoudenis. Bij het eerste uitvaren op deze woelige wateren laat God u dan schipbreuk lijden, opdat ge voorgoed van het toegeven aan zulk een zonde zoudt afzien. Maar dit alles is volstrekt niet de persoonlijke groote afrekening. Die komt eerst als Christus op den rechterstoel zal zitten en de boeken der consciëntie worden geopend.

Dit moest bij het bespreken van het Verzekeringswezen op den voorgrond worden gesteld, opdat geen oogenblik de meening post zou vatten, als deed de gemeenschappelijke schuld waarin we voor God staan, onze persoonlijke rekening wegvallen. Het is en blijft altoos een dubbele rekening, de ééne van een iegelijk op zich zelf, en de andere van de geheele wereld saamgenomen. We belijden Jezus Christus als een Verzoening, „niet alleen voor onze zonden, maar ook voor die van de geheele wereld." Hierin ligt dan ook niets vreemds of ongewoons. KoopHeden zijn, als ze hun handel drijven, steeds gewoon apart te boeken, de rekening der participanten in de zaak, en de rekening van ieder particulier voor zijn huishouden. Dit kan ook niet anders. Er is nu eenmaal tweeërlei leven, het ééne een leven dat ge met allen gemeen hebt, en het andere een leven dat ge particulier voor uzelven doorleeft. Of, want het komt hier op groote accuraatheid aan, het leven dat we met anderen doorleven, splitst zich op zijn beurt in het leven dat we met ons gezin, in het leven dat we met ons volk, en in het leven dat we met keel het menschelijk geslacht doorleven. Zoo deelen we dan in drieërlei schuld. Als leden van het menschelijk geslacht, in de schuld van Adam. Als burgers van het vaderland in de schuld van onze natie. En als leden van ons gezin in de schuld van heel ons huislijk leven. Drieërlei gemeenschappelijke schuld, waartegen dan drieërlei gemeenschappelijk lijden o verstaat. Met heel ons geslacht lijden we onder den vloek. Met heel ons volk b. v. in geval van oorlog. Met heel ons gezin, b.v. als het hoofd des gezins zijn betrekking verliest. En al de verwarring in het spreken over schuld en toerekening, over straf en vergelding, over lijden, ongeluk en ellende spruit uitsluitend daaruit voort, dat men deze onderscheidene soorten van schuld dooreenmengt en deze zeer onderscheiden soorten van het ons overkomende lijden onder éénzelfde hoofd boekt.

Laten we nu voor een oogenblik die nadere onderscheiding van de gemeenschappelijke schuld in schuld van heel ons geslacht, heel ons volk, en heel ons gezin rusten, dan blijven we staan voor de ééne groote indeeling in tweeërlei schuld en tweeërlei lijden. Aan den éénen kant onze persoonlijke schuld, beloopen door personeele zonden, en daartegenover de gemeenschappelijke schuld ons toegekomen ten gevolge van de gemeenschappelijke zonden in geslacht, volk of gezin. En daarbij nu stellen we, op grond van Gods Woord, den regel op, dat de eerste, de persoonlijke schuld, in het gemeene lijden en in de gemeene ellende onzes levens niet tot afrekening komt, en tenzij ze in Christus verzoend is, liggen blijven tot in het laatste oordeel. Maar dat daarentegen de gemeenschappelijke ellende tot bestraffing dient van de gemeenschappelijke schuld, en daarom niet persoonlijk treft, maar door elkaar, op allen saam neerkomt, die tot ons menschelijk ge slacht, ons volk of ons gezin behooren. Twee beweringen alzoo. De eerste dat er, behalve de personeele, ook een gemeenschappelijke schuld is. En de tweede, dat het lijden dezer wereld in hoofdzaak zich niet richt op de personeele, maar juist op die gemeenschappelijke zonde.

Dat gemeenschappelijk karakter der zonde nu is steeds door de Gereformeerde kerken beleden. Ze beleden dit in de erfzonde. Ze beleden dit in het teruggaan op Adam. Ze beleden dit in het Werkverbond. Ze beleden dit bovenal in de Verzoening door het bloed des Kruises, want natuurlijk alleen bij gemeenschap van schuld ontstaat de mogelijkheid, dat één aller zonde draagt op het hout. En dan komt veelmeer dan vroeger de tegenwoordige wetenschap deze aloude belijdenis der kerken bevestigen. Wat men tegenwoordig van atavisme en zielkundige evolutie spreekt, wijst met klem en nadruk op den geestelijken saamhang van mensch en mensch, van geslacht met geslacht, zóó zelfs dat door misverstand, de vergeldingsplicht van den rechter er door in het gedrang komt. In Gods Woord is deze samenhang van schuld dan ook telkens ons voorgehouh h t e d g v J v k v m s s g o m i s den. De Heere bezoekt de zonde der vaderen aan de kinderen tot in het derde en vierde geslacht dergencn die Hem haten. De zonde van David als '.1 iioqaal hoofd wordt niet aan hem persoonlijk maar aan het volk thuis gezocht. Ezra en Nchemia, hoewel zelf niet schuldig, doen met en voor hun volk belijdenis van zonde, als stonden ze er zelven debet aan. Uitdrukkelijk leert Paulus ons, dat door de schuld van dien ééne velen zijn verdoemd geworden. En al is het, dat velen uit Jeruzalem den Heere Jezus met vurige liefde aanhingen, toch wordt heel]eruzalem door Jezus om het ongeloof der anderen aan verderf en vloek prijsgegeven. Tegen 'die van Godswege ons geopenbaarde beschouwing der zonde staat nu de wereld in haar ongeloof lijnrecht over. De wereld is Pelagiaansch, is Arminiaansch. En dit Pelagianisme komt nergens sterker in uit, dan dat men ieder mensch op zichzelf stelt, den organischen samenhang van mensch en mensch loochent, het „Ben ik mijns broeders hoeder.''" tot levensleus verheft, en een iegelijk hoofd voor hoofd een geheel afgesloten en aparte rekening met God laat voeren. Dan is er geen erfschuld, geen erfzonde, geen gemeenschappelijke schuldbelijdenis, geen geestelijk deelgenootschap. En nadat men dat valsche individualisme eenmaal in het algemeen besef heeft doen post vatten, spreekt het vanzelf, dat men zich aan Golgotha ergeren gaat. Zulk een „bloedtheorie" kan het Pelagiaansche hart niet dulden. Als ik schuldig ben en Jezus onschuldig, wat heeft Jezus dan met mijne schuld te doen, hoe kan /; z; 'die dan dragen.? Dat het „Draagt elkanders lasten" van den apostel juist op geestelijk bederf zag, hadden deze hoogwijze Pelagianen nooit verstaan, en ze verstaan het nog niet.

Staat nu dit eerste vast, dat er solidariteit van schuld is, dan zal het niemand kunnen bevreemden, dat ook het lijden dat met deze solidaire schuld samenhangt, eveneens een gemeenschappelijk en niet een persoonlijk karakter draagt. En toch dit is het, wat zelfs onder de geloovigen nog zoo weinig gevoeld wordt. Tal van keeren hoort men nog redeneeringen als deze: „Ik heb hem zoo dikwijls gewaarschuwd, dat zijn leven zoo niet voort kan gaan, maar hij wilde nooit hooren. Dan moet iemand ook maar hebben wat er bij staat. En zie nu eens wat tegenspoed die man met zijn kinderen heeft. Het ééne gestorven, het andere een been gebroken, het derde half idioot." Men oordeelt dan dat iemand verkeerd liep. Men ziet dat hem harde tegenspoed treft. En nu is men aanstonds gereed met zijn oordeel, dat die tegenspoed hem om dat verkeerd loopen overkomt. En al neemt nu zulk verwijt en oordeel niet bij ieder dien harden vorm aan, toch is het altoos dat rechtstreeksche verband tusschen iemands zonde en iemands levenslot, waarop men zijn beschouwingen bouwt; bouwt ook voor zichzelf. Men had nu toch zoo beslist van die en die oude zonde afgelaten, men had nu een zooveel beter leven geleid, nu moest er dus voorspoed komen. En toch zie, het lijden hield aan, ja, verergerde nog. Waar bleef dan Gods rechtvaardigheid.'' En daarop doordrijvende zonk meer dan één in zijn oude zonde terug. Het laten van de zonde bleek toch niet te helpen, om aan het lijden te ontkomen.

Zoo nu heeft op allerlei wijze die principieele dwaling, alsof het lijden der wereld persoonlijk, en niet gemeenschappelijk was, eeuw in eeuw uit de menschen verward, in hun oordeel verstrikt, voor het Kruis van Jezus verstompt, en met eigen zonde doen spelen. Daarom is het zoo hoog noodzakelijk, dat men van deze gronddwaling voorgoed genezen worde, wijl elke beschouwing van eigen en anderer leven, en alle blik op Golgotha vervalscht blijft, zoolang men in deze dwaling volhardt. Men wee: hoe ook de mannen uit het Oude Verbond met deze dwaling getobd hebben. Lees en herlees Psalm '^J en Psalm 'j'i, maar. Altoos dat stuiten van de ziel op het zien, hoe „de goddeloozen geen banden hebben tot hun dood", en de vrome knecht Gods een „man van smarte" is. Jobs bittere strijd beweegt zich om het zelfde vraagstuk. Maar allengs was er toch klaarder licht opgegaan. Het lijden der vromen begon verstaan te worden. Het mysterie van het Kruis begon zich te ontsluieren. En als eindelijk Jezus zelf verschijnt, en het zoo kras en beslist zijn tijdgenooten afvraagt: „Meent ge dat diegenen op wie de toren van Siloam gevallen is, meerder zondaars waren dan de anderen.? " is immers het pleit beslecht, en kunnen zijn apostelen moedig de wereld ingaan, om én de solidariteit én de gemeenschap van het lijden te prediken. Voor hen is er geen strijd meer. Zij verstaan en doorzien het mysterie. Het lijden stuit hen niet meer, maar trekt hen aan. Ze hebben het lief om Christus' wille. En toch nooit zno lief, dat ze het sentimenteel duiden, of den gezonden trek naar geluk laten uitslijten. Integendeel, de bitterheid van het lijden blijft erkend en wordt diep gevoeld, en alles dorst in hen naar „de heerlijkheid en de vrijheid der kinderen Gods". Zoo werd dan Jezus' woord verstaan, dat noch goed noch kwaad hier op aarde zich schikt naar iemands persoonlijke zonde of persoonlijke schuld, maar dat God zijn zon doet opgaan, onverschillig, over boozen en goeden, en dat Hij regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Woorden waarin de duidelijkst denkbare uitspraak ligt, dat de toebedeeling van geluk en ongeluk hier op aarde, gelijk men zegt, pele-niele, d. i. door elkaar toegaat, en zich niet regelt naar iemands persoonlijke schuld of verdienste.

Toch moet hierbij steeds onderscheiden worden. Er is tweeërlei soort lijden, dat men niet verwarren moet, en dat we liefst onderscheiden in oorzakelijk en niet-oorzakelijk lijden. Wie ruw en slecht leeft, en dientengevolge slap en krank wordt, en vroeg wegsterft, bracht over zichzelven een oorzakelijk lijden. D. w. z. de oorzaak van zijn krank en ziekelijk worden lag in hem zelf, in zijn wangedrag. Maar als ge in een hotel slaapt op een bed, waar een vorigen nacht een teringlijder op sliep, en ge ademt zijn gif in, dan ligt er bij u geen zondige oorzaak, waaruit dit kwaad der krankheid bij u opkomt. En zoo is het telkens in het leven. Er is allerlei lijden waarvan we zeer goed weten, dat we het onszelven berokkend hebben, dat de oorzaak er van in eigen onvoorzichtigheid of roekeloosheid ligt, en dat we door zonden te mijden ook dat kwade zouden ontloopen hebben. Van dit soort lijden nu spreken we hier niet. Maar er is ook een ander lijden. Wie bij een spoorwegongeluk arm of been breekt, is daarom niet zelf de oorzaak van de ontsporing geweest. Als influenza, cholera of pest uitbreekt, en u of de uwen aantast, zijt niet gij het die door eigen schuld die epidemie bewerkt hebt. Als een brand p naast uw deur uitbreekt, en uw huis brandt meê uit, zijt gij het niet die m dat vuur aangestoken hebt. Als hagelslag uw oogst verwoest, hebt gij niet door uw schuld den hagel doen neerkomen. Als dijkbreuk den watervloed over uw akker doet stroomen, is niet door uw schuld w de dijk ten leste bezweken. Als het springen van een stoomketel in de fabriek uw man doodt, en gij als weduwe achterblijtt, k is niet door uw schuld die ramp over u gekomen. En zoo ook, als in den gewonen weg des stervens de broodwinner uit uw a huis ten grave wordt gedragen, dan zijn m het niet die weduwe en die weezen, die hem o vermoord hebben, maar hebben zij integen­ v r deel alles in het werk te stellen om het ster­ s ven te voorkomen. g

Zoo moet dus dit tweeërlei soort lijden scherp onderscheiden worden. Er is oorzakelijk lijden, waarvan we zelf door zonde of onvoorzichtigheid de oorzaak waren. Maar er is van den anderen kant ook nietoorzakelijk lijden, waarvan de oorzaak niet bij ons of in ons ligt, maar buiten ons, 'tzij in anderer schuld of onvoorzichtigheid, 'tzij in de elementaire macht der natuur, hetzij in de gewone ordeningen van ons menschelijk leven. Nu is het volstrekt niet ten opzichte van het oorzakelijk, maar alleen ten opzichte van het niet-oorzake lijk lijden, dat Jezus ons verbiedt op persoonlijke zonde terug te gaan. Toen de toren van Siloam inviel, was dit niet veroorzaakt door het toedoen van hen, die er onder bedolven werden. Toen Pilatus het bloed der Galileers met hun offerande mengde, lag de oorzaak van hun slachting niet in hun schuld. En zoo obk wijst Jezus op de elementaire machten der natuur: God doet zijn zon, door elkaar, over boozen en goeden opgaan, en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

Zoodoende komen we dus tot een scherp afgebakend begrip van „gemeenschappelijke schuld", en in verband hiermede van een „gemeenschappelijk lijden", en dat gemeenschappelijke lijden wordt nu nader beperkt tot al die rampen en tegenspoeden, tot al dat lijden en sterven, en al zulke schade en nadeel, als we niet onszelven door eigen schuld berokkend hebben, maar als ons in het gewone leven, omdat op dat leven de vloek rust, overkomt. En zoo nu is tevens het terrein gevonden, waarop het Verzekeringswezen werkt, t. w. de gevallen van brand, inbraak, hagelslag, watervloed, ongelukken, krankheid en sterven. Altegader rampen, waaraan onderworpen zijn de goeden met de kwaden, de rechtvaardigen met de onrechtg h w v Z b o o t b w w m d d o vaardigen, en waarbij óf van geen oorzaak in persoonlijke schuld sprake valt, óf waarbij althans die persoonlijke schuld geen opzettelijk karakter draagt. Wie zelf den brand aansteekt ontvangt niets; wie zelf het ongeluk veroorzaakt, rekent niet meê; zelfmoord sluit uit. Geheel het Verzekeringswezen bedoelt alzoo zich uitsluitend op het door Jezus aangewezen terrein te bewegen, óf van mechanische ongelukken, óf van organische verdervingen die uit de natuur opkomen, en waarbij alle oorzaak van persoonlijke schuld is buitengesloten. En dit terrein nu komt juist geheel overeen met dat van onze gemeenschappelijke ellende, die weer in verband staat met onze gemeenschappelijke schuld. Dat dit nu bij het Verzekeringswezen volstrekt nog niet altoos zuiver en helder is doorgedacht, en dat deze pas opgekomen macht nog allerlei zuivering en betering zal moeten ondergaan, wordt onzerzijds geen oogenblik in twijfel getrokken. Maar vast staat dan toch, dat het zedelijk instinct van meet af tot de distinctie geleid heeft, om alle pei'soonlijk veroorzaakte schade buiten rekening te laten, en zich uitsluitend in te laten met al zulke schade of ramp, als in den gewonen gang des levens een iegelijk onzer, hij zij vroom of onvroom, zedelijk of onzedelijk, man van eer of eerloos, omdat we menschen zijn, overkomen kan of zal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Dan de gemeene Gratie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 5 maart 1899

De Heraut | 4 Pagina's