GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Opdat men het in uwe hand geve."

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Opdat men het in uwe hand geve."

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in uwe hand geve.. Op U verlaat zich de arme; Gij zijt geweest een helper van den wees. Psalm 10 : 14.

Sterk op iets staren, zóó sterk dat men er geen oog van af heeft, drukt volkomen duidelijk, zij het al in een taal zonder woorden, de begeerte uit, om het te hebben.

Vooral bij dieren, en onder onze huisdieren bij den hond, komt dit merkbaar uit. Zal hij wat men noemt apporteeren, en houdt gij den bal of het stuk hout in de opgeheven hand, dan heeft het vlugge dier geen oog van uw hand af, zoo als uw hand draait, zoo draait zijn kop, en al zijn onrustig staren heeft geen andere beduidenis, dan dat gij dien bal zult loslaten, opdat hij dien kunne opvangen.

Zoo is het bij het kind op den morgen van zijn jaardag, als het voor niets anders oog heeft dan voor het stuk speelgoed dat ge in uw hand houdt, en niets hoort van uw woorden van gelukwensch, maar eeniglijkop dat hem toegedachte geschenk staart, als om het uit uw hand uit te kijken, dat het in zijn hand overga.

Wie in oogenblikken van hooggaande spanning op een postbrief of snelbrief wacht, en eindelijk den bode komen ziet, let niet op dien man, noch op wat hij zegt, maar alleen op zijn hand en op het papieren stuk, dat in zijn hand is, om het als met zijn oogen naar zich toe te halen.

De onbedachtzame reiziger die zijn geldtasch op weg verloor, en teruggaande er een onnoozel kind meê aan ziet komen, zou u van achteren niet weten te zeggen, hoe dat kind er uit zag en gekleed was. De verloren geldtasch boeide hem één en al. Daarnaar zag hij, daarop staarde hij, tot ze weer veilig in zijn hand was.

En zoo is, onder allerlei omstandigheden, bij alle levend wezen dat spannend staren op wat een ander draagt of in zijn hand houdt, de natuurlijke uitdrukking voor het sterke begeeren, om het in eigen hand te zien overgaan.

En dat stoute beeld brengt nu de psalmist in Psalm 10 op onzen Vader in de hemelen over.

Is er een zijner knechten op aarde, die onder moeite en verdriet gebogen gaat, dan, zoo zegt de zanger, richt God zijn oog op die moeite en dat verdriet zoo sterk, tot ten slotte wie het droeg, het loslate en het in Gods hand overga.

„Gij aansckmtwt de moeite en het verdriet, " is in onze overzetting, dan ook veel te zwak uitgedrukt. Het moet zijn: Gij hebt geen oog van onze moeite en van ons verdriet af, Gij staart er rusteloos op, om daardoor uit te drukken dat wij het in uwe hand zullen overgeven.

Uw Vaderoog trekt het als een magneet uit onze hand weg, opdat het in uw Vaderhand overga.

Eerst zoo komt dat heerlijk slot: „opdat men het in uw hand overgeve, " tot zijn recht.

Moeite en verdriet zijn niet hetzelfde. Ze zien wel op dezelfde zielsbenauwing, maar drukken die van twee versehillende kanten uit.

„Moeite" is het actieve, „verdriet" het passieve in het lijden dat ons treft.

Wij drukken dit meest zoo uit, dat er een deel des lijdens is, waarmee we zvorstelen; dat is het actieve, zoo ge wilt de moeite. Maar er is ook een ander deel des lijdens, waaronder onze ziel zich gansch lijdelijk neerbuigt; dat is het passieve; hier uitgedrukt door het verdriet.

Zwaar aangrijpend leed heeft twee uitemden, het ééne van waar het uit Gods ondoorgrondelijk bestel uitgaat, en het andere het punt, waar het in ons menschëlijk hart indringt.

Het is een donkere stroom dien we over ons voelen stroomen, als van God uitgaande, en van dien kant doen we niets tegen, zijn we volkomen lijdelijk en ondergaan het.

En dat heet bij den psalmist ons verdriet. Maar we voelen dien donkeren stroom ook tegen ons menschëlijk hart aankabbelen en er binnendringen, en van dien kant worstelen en woelen de wateren onzer ziel er tegen in, en dat noemt de psalmist de moeite.

Noch het één noch het ander kan ons gespaard worden. Verdriet zonder moeite zou ons doen inzinken. Moeite zonder verdriet zou ons in opstand brengen.

En eerst als het ééne zelfde lijden tegelijk doorzvorsteld wordt in de moeite van ons hart, en ondergaatt wordt in het verdriet onzer ziele, is er in onze smarte dat heilig evenwicht, dat ruste aanbrengt en ons vertroost.

Als nu dat evenwicht nog toeft, of na gevonden te zijn, weer teloor ging, is er iets dat vlijmt en wondt in de ziel. En dan zingt de Geest in ons het ons door ons zelven, door ons geloovend ik toe: „o, Mijn ziel, wat buigt ge u neder, waartoe zijt ge in mij ontrust, voed het oud ver trouwen weder, zoek in 's Hoogsten lof uw lust."

Het geloof, door den Geest geleid en gedreven, komt dan het evenwicht herstellen, en dit gaat altoos van een zoeken van Gods gemeenschap uit.

„Ik stel den Heere geduriglijk voor mij; omdat Hij aan mijne rechterhand is, zal ik niet wankelen" (Psalm 16 : 7).

Niet dat God weg was. God is nooit weg. Maar er was dan een nevel tusschen Hem en onze ziel getogen. En door dien nevel breekt nu de geloofsblik door. De Alomtegenwoordige wordt ook ons weer tegenwoordig. Ons zielsoog ontdekt Hem weer vlak bij ons. We ontwaren, we voelen zijn heilige tegenwoordigheid als aan onze rechterhand. En het is weer werkelijkheid wat wij zoo dikwijls gedachteloos zongen : „Ik zal dan gedurig bij U zijn, in al mijn nooden, angst en pijn."

Wij weer bij Hem, en Hij weer bij ons. Geen scheiding langer.

Ons toevloeiende en ons toestroomende gemeenschap. Van onderen de eeuwige armen der Ontferming, en Gods Verborgenheid die over onze tente zweeft.

In die zielsgesteldheid nu ontwaart ge, hoe het oog van uw God zich starend richt op den last van moeite en verdriet, dien ge zoo bitter te dragen hebt, en waar uw ziel onder bezweek.

Het is of de Heere niet op u noch op uw somber gepeins, maar alleen en eeniglijk op die moeite en op dat verdriet zijn Vaderoog gevestigd houdt.

En daarvan laat uw God niet af, tot zijn doel bereikt is, en gij het in het eind verstaat, dat ge dat drukkende pak van uw moeite en uw verdriet in zijn hand hebt over te geven.

De Heere komt niet tot u, om uw lijden aan te zien, en te klagen met het geklag van uw ontroerd gemoed. Hij komt om uw moeite en uw verdriet van u op Zich te nemen. Alleen maar Hij neemt het niet met geweld. Gij zelf moet het Hem overgeven. En daarom staart Hij zóó rusteloos en zóó lang op den last, die u neerdrukt, tot ge eindelijk verstaat wat dat Goddelijk staren zeggen wil, en ge met een laatste geloofsinspanning dien last omhoog heft, en dien voor het aanschijn uws Gods op zijn altaar nederlegt.

En dan drukt het Goddelijk oog iets uit, alsof het ons zeggen wilde : „Nu zijt ge weer als een kind voor uw Vader geweest", en dan voelt ons hart weer, hoe rijk het is zulk een ontfermend God als onzen Vader te bezitten.

Een gewaarwording, alsof God een oogenblik de starren de starren liet, en van heel de wereld zijn zorge aftrok, om eeniglijk met óns bezig te zijn, en om Zich om ónze moeite en óns verdriet te bekommeren.

En vraag nu niet, of van dat oogenblik af gij dan nu zonder moeite en zonder verdriet zijt.

Immers dit ware de gemeenschap met uw God weer verbreken, en niet verstaan wat uw God voor u deed.

Die moeite, dat verdriet, dat Hij in zijn hand nam, zijn niet nentraal. Er staat tiw naam op. Er ruischt de weemoed van uiv hart in. Er kleeft het bloed itwer ziele aan. Het is uw moeite, het is utv verdriet. Een last des lijdens die bij u hoort, waar uw eigen verleden in nawerkt, waar de koorden van uw eigen innerlijk bestaan door liggen heengestrengeld, en dat, al rust het nu in Gods hand, toch nog met duizend onzichtbare vezelen aan uw eigen innerlijk zielswezen vastzit.

Het was toch geen uitwendig leed, dat los, en buiten uw hart om, op u werd gelegd, en dat van u kon worden afgenomen, gelijk een kleed dat men u uittrok. In die moeite en in dat verdriet is uw eigen leven, trekt uw eigen ziel, golft de stroom van gewaarwordingen van uw eigen hart, en dat uw God het in zijn hand kon nemen, was alleen omdat Hij de eeuwige armen der Ontferming onder dat leven van uw hart sloeg, en zoo van binnen uit, door zijn gemeenschap met uw zielsleven, de gemeenschap met uv/ lijden tot stand bracht.

Zóó kunt ge dan ook niet weer door ongeloof zijn gemeenschap afsnijden, of uw ziel zinkt weer in en woiJi nedergebogen. En alleen zóó lang is er zalige vertroosting als uw God in u, van uit de diepte uwer eigen ziel, van binnen uit, met Goddelijk mededoogen, de moeite en het verdriet als optilt, opdat ze u niet verpletteren.

Daarom kan er buiten Jezus nooit waarachtige vertroosting in ons lijden zijn, eenvoudig omdat zoo zielsinnige gemeenschap met den God van alle Barmhartigheid bidten de verzoening van het bloed des Kruises niet kan bestaan.

We moeten als „heiligen en beminden" aan Gods Vaderhart liggen, om zóó innerlijk met zijn vertroostingen overgoten te worden, en heiligen vKya. we buiten Jezus niet Zonder Jezus zijn we niets dan zondige schepsels, rijp voor verdoemenis, en niet voor vertroosting, aantrekkingspunt voor den toorn en niet voor de ontfermingen onzes Gods.

Ja, meer nog, als God ons troost, door te vragen dat we onze moeite en ons verdriet in zijn hand zullen overgeven, herhaalt zich in onze eigen zielsworsteling feitelijk niet anders dan wat op Golgotha den Man van smarte zoo eenig groot maakt. Toen in het groot, wat bij ons in het kleine nawerkt, maar altoos het ééne ondoorgrondelijke mysterie: God zelf die den last onzer zonden, en zoo ook den last van onze smarte op Zich neemt, opdat onze verlaten ziel onder de moeite en het verdriet niet zou bezwijken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's

„Opdat men het in uwe hand geve.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 september 1899

De Heraut | 2 Pagina's