GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zij dienen Hem dag en nacht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zij dienen Hem dag en nacht.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Daarom zijn zij voor den troon Gods, en dienen Hem dag en nacht in zijnen tempel; en die op den troon zit, zal hen overschaduwen. Openb. 7 : 15.

Zijn er in het Vaderhuis vele woningen, en is Christus, als Koning van het Godsrijk, al den dag en al den nacht bezig, om voor elk verloste de plaats gereed te dom zijn, die hij bij zijn sterven heeft in te nemen, dan rijst vanzelf de vraag, of er na ons sterven, en nog eer de opstanding der doeden komt, een taak voor ons is weggelegd, en of nu reeds onze afgestorvenen, die ons voorgingen, een werk bij God hebben te werken.

Vele woningen kan niet enkel beteekenen, woningen met ruimte voor al Gods uitverkorenen. Dat toch ware in ééne zelfde woning evengoed denkbaar. Reeds nu vindt men gasthoven aan de overzijde van de zee met ruimte voor twee duizend gasten. Eerst dan komt dat „vele woningen" tot zijn recht, indien men dat „vele woningen" zóó opvat, dat er in elke woning een eigen gezinsleven is, verschillend van dat in de andere woningen. Dit geeft dan de voorstelling, dat de gezaligden niet in eindelooz-^ rijen van duizenden en tienduizenden zich uitbreiden, maar dat ze groepsgejvijze bijeen zijn gevoegd, bij groepen een nauwere aansluiting hebben, en dat die nauwere aansluiting hen een kring in een eigen woning doet vormen.

En komt zoo eerst dat „vele woningen" tot zijn recht, nog versterkt wordt deze opvatting door Jezus' betuiging, dat hij ons daar plaats bereidt. Dat „plaats bereiden" kan niet slaan op het werk der verzoening als zoodanig, want dat was volbracht. En Jezus zegt niet: „Ik heb u plaats bereid, " maar: „Ik ga heen om u plaats te bereiden." Dat „plaats bereiden" is dus iets , dat Jezus in den hemel doet, en dat eerst begon na zijn hemelvaart.

Nu onderstelt „plaats bereiden", dat ieder na zijn sterven, zijn plaats gereed vindt in ééne der vele woningen. Was het de bestemming der gezaligden dm op eindelooze rijen saamgedrongen te zijn, zoo zou er van zulk „plaats bereiden" geen sprake kunnen zijn. Dan wees ieders plaats zich vanzelf aan, vlak I naast of achter den laatst ingegane.

Moet daarentegen die plaats gereed zijn, en worden aangewezen in ééne der onderscheiden woningen, en is in elk dier woningen de plaats van den één weer anders dan de plaats van den ander, dan is dit plaats bereiden een heerlijk kunstwerk, om een iegelijk der gezaligden daar zijn plaats te doen innemen, en die plaats op het oogenblik van zijn sterven voor hem gereed te doen zijn, die bij zijn aanleg, bij zijn geestelijke talenten en bij zijn roeping past.

Zulk een plaats toch is er voor een iegelijk der gezaligden slechts één.

Verwarring en vergissing is hierbij ondenkbaar.

En dat metterdaad bij onzen ingang in den hemel elk onzer iets anders zal zijn, dan alle overigen, volgt rechtstreeks uit wat Jezus op Patmos sprak, dat hij ons dan zal uitreiken een witten keursteen, met een naam op dien steen gegraveerd, dien niemand kent dan hij en degene die hem ontvangt.

Die naam op den witten keursteen moet met de plaats die voor een ieder afzonderlijk en bijzonderlijk bereid is, dus samenhangen.

Doch dan moeten we ook een stap verder gaan, en moet hieruit besloten worden, dat elk gezaligde in den hemel, nu reeds, een eigen werk voor God heeft te werken.

Dat dit zoo zijn zal op de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel, na den jongsten dag, is ons niet vreemd. Op die nieuwe aarde, in het rijk der heerlijkheid, zal een tegelijk onzienlijk en zienlijk menschelijk leven opbloeien, en dat dit niet kan bestaan in een eeuwig ledig zijn en niets doen, behoeft geen nadere aanwijzing.

Maar heel anders is dit, zoo we ons bepalen tot het aanzijn dat we doorleven zullen van den dag van ons sterven tot aan het laatste oordeel. Dat aanzijn stelt men zich veelal wel als een ledig-zijn voor, of ook alleen bestaande in loven en danken; maar dit is in strijd met wat de Schrift ons openbaart.

Immers in Openbaringen 7:15 lezen we van zulke gezaligden, lang vóór de wederopstanding der dooden, en van hen wordt gezegd, dat „ze God Henen dag en nacht". En ook in de brieven aan de zeven kerken lezen we, dat Jezus aan hem die overwint macht zal geven om anderen te hoeden (2 : 26, 27), dat Jezus hen op een troon zal zetten om te heerschen {•^ : 21 en dat Jezus ze stellen zal tot een pilaar, om den tempel Gods te dragen (3:12).

Dit alles nu wekt niet de voorstelling van een ledig zijn en niets doen, maar de voorstelling van een bezig zijn en veel doen. Het zal toch een werk zijn, dat „dag en nacht" doorgaat, en bestaat in een dienen, een hoeden, een heerschen, een dragen van het Godsrijk.

Ook wat Jezus elders zegt, dat onze afgestorvenen als „engelen in den hemel" zijn, leidt tot dezelfde voorstelling. De engelen toch zitten niet stil, maar dienen God en strijden voor zijn eere, en volbrengen rusteloos het hoog bevel, dat van God tot hen uitgaat.

De valsche voorstelling ten deze dankt baar oorsprong aan een gansch verkeerd begrip van den' eeuwigen Sabbat.

Als er van den Heere onzen God geschreven staat, dat Hij in zes dagen den hemel en de aarde schiep met al wat daar in is, en dat Hij daarna rustte van zijn arbeid, doet men verkeerd met dit te verstaan van een ophouden van het Goddelijk werk.

Het eigenlijke Scheppingswerk hield op, en nam een einde, maar het Voorzienigheidswerk begon toen pas.

Vandaar, tegenover die valsche opvatting, het besliste woord van Jezus: „Mijn Vader werkt tot nu toe."

Sabbatsruste is alzoo geen te slapen leggen van zijns levens kracht, maar heel anders, die levenskracht aftrekken van een bijzonder werk, en nu ten volle richten op zijn eigenlijk werk.

Als er dan ook staat, dat er „een ruste overblijft voor het volk van God", beduidt dit volstrekt niet, dat er met den dood een nooit eindigend werkeloos-zijn intreedt, maar integendeel, dat dan de moeite, het verdriet, het gejaagd zijn en uitgeput worden ophoudt, en dat er alsdan intreedt een geheel nieuwe toestand, waarin de gezaligden, ontslagen van elke vreemde macht die op hun leven inwerkte en ze voortdreef, alsnu tot de vrije, ongedvvongene en rijke ontplooiing van de hun inwonende krachten zullen geraken.

Ook op zichzelf is dit niet anders denkbaar.

Onze gezaligden zijn niet dood, maar ze leven. En leven onderstelt actie. Leven zonder een uitstralen van kracht ware ongerijmd.

Van Jezus in zijn verhooging heeft niemand de voorstelling alsof hij niets doende nederzat. Ieder onzer weet, dat niet alleen „de Vader werkt tot nu toe", maar dat Jezus er bijvoegde: „en ik werk ook". Zelfs kunnen we ons geen verloste denken, die het werk van Jezus niet aan zijn eigen ziel ervoer.

Intusschen staan we verlegen, als men ons afvraagt, waarin dan dat werk van de gezaligden bestaat.

De Schrift zelf omschrijft het als een dienen, een hoeden, een heerschen, een dragen, gelijk een pilaar het tempeldak draagt; maar elk nader en juister begrip is ons onthouden.

Toch behoeft ons dit aan de waarheid der zaak zelve niet te doen twijfelen.

Als een huisknecht messen slijpt en kleederen afborstelt, en de heer dien hij dient zit al den dag rustig voor zijn studietafel te lezen of te denken, dan is het volkomen begrijpelijk dat die huisknecht denkt: Ik werk hard en mijn meester voert niets uit. Hij heeft geen ander begrip van werken dan als handenwerk, en dat men veel uitputtender werken kan, zonder zijn spieren te vermoeien, is hem onverstaanbaar.

Als op het slagveld de gewone soldaat worstelt tot hij niet meer kan, en eindelijk in zijn bloed neerzinkt, terwijl de bevelhebber op een heuveltop rustig te paard zit, en niet anders doet dan nu en dan iets spreken tot zijn'adjudant, denkt wie er geen verstand van heeft, dat die soldaat de hitte des daags droeg en dat die veldheer rustig toekeek en niets deed.

Zoo is er reeds onder ons menschen op aarde een zoo hemelsbreed verschil tusschen werk en werk, dat wie in het lage werk opgaat, zich zelfs geen voorstelling kan maken, waarin dan toch het hooge werk bestaat.

En is het dan zoo onnatuurlijk, dat wij, die geen ander werk kennen dan in deze aardsche huishouding, ons zelfs geen flauwe voorstelling kunnen vormen van wat het werk der gezaligden is?

Toch weten we dit wel, dat hier op aarde reeds het werk hooger staat en meer inspant, I hoe minder het lichamelijk, en hoe meer het louter onzienlijk van aard is. En als men nu weet, dat voor de gezaligden tot op den oordeelsdag alle lichamelijk inraengsel bij den arbeid wegvalt, en dat hun werk louter een geestelijk werk is, is het dan niet te verstaan, dat zulk geestelijk werk volop werken, zelfs rusteloos werken, en werken van een hooger natuur is, ook al kunnen wij het ons niet uitleggen?

Natuurlijk moet de groepsgewijze indeeling der gezaligden hiermee samenhangen.

Op aarde is de indeeling der „vele woningen" alzoo niet. Hier komt de indeeling uit den echt en uit de geboorte. En saam in ééne woning verkeeren man en vrouw en kinderen en dienstboden, die wat hun werk aangaat geheel uiteenloopen.

De groepeering naar arbeid en talenten vindt ge op aarde niet in het gezin, maar bij handel en nijverheid, - bij kunst en wetenschap, en ook bij het leger.

Nu is het opmerkelijk, dat de Schrift het werk en de bestaanswijze der engelen nooit bij het gezinsleven, maar altoos bij het leger vergelijkt.

Ze zijn „hemelsche heirscharen, " ze vormen een „hemelsche slagorde, " ze worden genoemd „Mahanaim, " d. w. z. legerkamp, en ook heeten ze: Wagenen Gods, wat beduidt strijdwagens. Dus altegader beelden aan het leger ontleend, wat niet anders beduiden kan, dan dat hun indeeling in groepen beheerscht wordt door het werk waarin ze God te dienen hebben.

Zijn nu de gezaligden als „engelen Gods in den hemel, " en vertoeven ze in onderscheidene woningen, " en wordt daarin voor elk hunner een afzonderlijke plaats bereid, ligt het dan niet voor de hand, dat ook hun indeeling en groepeering beheerscht wordt door hun taak ?

„Ze huwen niet, zegt Jezus, en worden niet ten huwelijk gegeven." De band aan het gezinsleven ontleend, die in het bloed zijn oorsprong heeft, bestaat daarboven niet. En welke andere band zou er dan zijn, dan de band die ligt in het bijzonder werk, dat ze in den dienst van hun God te volbrengen hebben?

Dat bijzonder deel van het weik Gods, dat voor hun rekening komt, hangt uitsluitend saam met hun eigenaardigen aanleg en hun bijzonder talent. En zoo worden derhalve vereenigd de gelijksoortige geesten, om in har­ ), monie alle gaven en talenten te doen passen bij en in te voegen in het werk dat hun als groep gezamenlijk en gemeenschappelijk wordt opgedragen.

Een rijke orde alzoo, waardoor ieder juist zijn plaats inneemt, een plaats die behoort bij zijn aanleg en gaven, en op die plaats arbeiden ze in samenwerking met andere gezaligden, die zich in onverdeelde harmonie bij hen aansluiten en hen opnemen in hun kring.

Want wel blijft ook zoo nog voor ons de moeilijkheid, dat wij ons een ziel, van het lichaam gescheiden, zoo moeilijk bezig kunnen denken. Vandaar dat zoovelen van een slaap der dooden hebben gesproken. Reeds Calvijn had dezulken in zijn dagen te bestrijden.

Maar zijn de engelen dan ook niet enkel geest, en is het feit dat zij werken toch niet in heel de Schrift openbaar?

En wat alles afdoet, is de Heere onze God niet zelf louter Geest, en is Hij toch niet de Alwerker, die nooit moede noch mat wordt, en alle dingen draagt door het woord zijner kracht?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's

Zij dienen Hem dag en nacht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 november 1899

De Heraut | 4 Pagina's