GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van’s Neeren Ordinantiën.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van’s Neeren Ordinantiën.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

XII.

Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grond legging der we'-^'d, opdat wij zouden heilig en onbt pelijk zijn voor Hem in de liefde. Efeze I : 4.

Het Calvinisme heeft, door in de Kerk van Christus, evv^nals eertijds Augustinus, weer het oog te richten op wat de Schrift leert van de Praedestinatie, en deze te maken tot het gronddogma zijner belijdenis, het „cor Ecclesiae, " het „hart der Kerk, " in zijn denkwereld een beginsel opgenomen van ver reikende strekking.

Bij den mensch toch, voor wien dit kenmerkend leerstuk waarlijk tot een overtuiging is geworden, kan het niet zonder invloed blijven op heel zijn levens-en wereldbeschouwing.

Wanneer toch 'sHeeren volk in zijn psalm het voor God uitjubelt:

Ik weet, hoe 't vast gebouw van uwe gunstbewijzen;

Naar uw gemaakt bestek, in eeuwigheid zal rijzen,

dan spreekt zich daarin uit zijn geloof aan de vastheid van Gods Werk in de zaliging en verheerlijking van Christus Kerk.

Een vastheid, die ligt in het gl-ondwerk eener eeuwige verkiezing.

En tot dat volk in zijn jubel komt dan de Heiland en roept het weer toe, als in de dagen zijner vernedering: Ziet omhoog en heft uwe oogen opwaarts, omdat uwe verlossing nabij is.

Dan is er uit het Babel dezer wereld met haar boosheid en haar onrecht, haar nooden en smarten, een turen, door de Daniëlsvensteren heen, naar Jeruzalem dat boven is.

Naar de stad der eeuwige blijdschap.

Naar de heilige stad, in welke niet zal inkomen, dat ontreinigt, en gruwelijkheid doet, en leugen spreekt; maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. (Openbaring 21 : 27).

Want bedenk het wel, de jubel der Kerk gaat niet alleen over haar eigen verlossing maar ook over de zegepraal van Gods Recht.

Zeker, zij lijdt door het onrecht der wereld, die haar verdrukt en vertrapt, en als zij dan tot haar God roept, schept zij bemoediging uit het woord van haar Koning: al God dan geen recht doen Zijnen uitverkorenen? (Luc. 18 : 7).

Zeker, als zij onder het kruis der vervolging gebukt ligt, klaagt zij aan het oor van haar God: eef aan het wild gedierte de ziel uwer tortelduif niet over (Ps. 74 : 19).

Zeker, als zij ziet op haar onrecht, op de oordeelen Gods, die daarom over haar gaan; over haar gaan, ook in het tijdelijk terugtrekken van zonde, haar zonde, stuitende genade, smeekt zij: eere! waarom doet Gij ons van Uwe wegen dwalen! Waarom verstokt Gij ons hart, dat wij U niet vreezen; keer weder om Uwer knechten wil, de stammen Uws erfdeels. (Jesaia, 61 : 17).

En bij dat alles kan het niet anders of zij moet zich verheugen op haar zalige toekomst.

Een toekomst waarin zij van het onrecht der wereld niets meer zal hebben te lijden.

Als zij op duivevleugelen met zilver bedekt, op duivewieken met goudgelen glans voor eeuwig haar vijanden zal zijn ontvloden.

Als zij van hare zonden voor eeuwig af, in volkomen gaafheid en heiligheid onafgebroken zal genieten in de aanschouwing van het aanschijn des verzoenden Gods.

Maar toch is haar vreugde nog veel rijker. De Kerk van Christus heeft den Heere haren God lief.

Boven alles lief.

En daarom lief boven alles, Zijne eere, Zijn recht. Zijn zaak.

En wijl ze nu uit Gods Woord weet, dat met haar toekomstige verlossing samenvalt de triomf van Gods Zaak, van Zijn Recht over het onrecht der menschen, van Zijn macht over de sterkte van Satan, van Zijn Christus over alle vijanden van het Kruis, gaat haar jubel niet alleen over de eigen verlossing.

Harer toch is, jui^t omdat zij lief heeft, de heilige haat.

De haat tegen de zonde.

Tegen het onrecht God aangedaan.

De haat tegen wat God den Heere weerstaat.

Van daar dan ook, dat roepen van de Kerk om de wederkomst van Christus.

Ja kom, Heere Jezus!

Niet toch alleen, omdat zij bij Zijn Rechterstoel haar volkomen zaligheid wacht, is het dat zij roept, maar ook omdat daar eerst de zegepraal van het Recht door heel de wereld zal worden aanschouwd.

Van Gods Recht.

En het is dan ook uit die heilige liefde voor het Recht, wanneer onder ons de geloovige belijdt, dat in Christus' wederkomst voor hem een troost ligt.

Dat belijdt in die, voor de aan het rechts • besef ontzonkenen zoo aanstootelijke, woorden : Omdat ik in alle droefenis en vervolging, met opgerlchten hoofde even denzelfde, die zich te voren om mijnentwille voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft tot eenen Rechter uit den hemel verwachte, die al zijne en mijne vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij, met alle uitverkorenen, tot zich in de eeuwige blijdschap en heerlijkheid nemen zal. (H. C. antw. 52).

En zoo paart zich aan den jubel over de vastheid der eigen verlossing, die over den triomf van het Recht Gods.

Het kan niet uitblijven, of een mensch die aan de Praedestinatie ivaarlijk gelooft, zal van dit zijn geloof den invloed ondergaan op zijn levens-en wereldbeschouwing. Is men toch overtuigd, dat het eeuwig-hemelsch bestaan vastheid heeft in Gods souverein bestel en almachtig doen, men zal dan oDk aan het tijdelijkaardsche een dergelijke vastheid niet licht ontzeggen. De overtuiging, dat de toekomende wereld onder Gods ordinantiën staat, moet wel tot die andere leiden, dat dit ook geldt van de tegenwoordige. En dit krachtens denzelfden gedachtengang, die ten grondslag ligt aan Jezus zeggen in de bergrede: oekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden (Matth. 6 : 33); en aan Paulus vragen doet in den Romeinen-brief: oe zal God, die ook Zijnen eigen Zoon niet heeft gespaard, maar Hem voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken.'' (Rom 8 : 32).

Van daar dan ook, dat juist het geloof aan de praedestinatie, het v/oord nu genomen in den engeren zin van voorbeschikking tot zaligheid of niet-zaligheid, een zekere geschiktheid aan den geest geeft om de orde, die in de stoffelijke en geestelijke wereld is, ook te zien. Zeker, de begrippen van natuurlijke en zedelijke wereldorde zijn volstrekt niet specifiek Gereformeerd, doch in het Gereformeerde bewustzijn zullen zij zich gemakkelijk voegen. Ja meer nog, ook al is een Gereformeerde door niemand met die begrippen bekend gemaakt, en al heeft hij die uitdrukkingen nooit gehoord, dan zal hij er bij eenig nadenken uit zich zelf toe komen, De meest eenvoudige onder ons zal, als bij intuïtie, bij wat men in de taal der mystiek nog heden noemt het „onmiddellijk licht, " verstaan, dat het zoo wezen moet; dat het door God gesproken Woord alles beheerscht.

Dit is dan ook het beginsel, het uitgangspunt, dat ten grondslag ligt aan het Gereformeerde denken over wereld en leven. Van dit beginsel uit, door nauwkeurig waarnemen en voortschrijdend denken te komen tot een stelsel, een systeem van begrippen dat heel onze wereld poogt te omvatten en te verklaren, is de taak der wetenschap en ook hierin openbaart zich de ver reikende strekking van het beginsel.

Toch is het bevreemdend, dat het zoolang heeft geduurd eer de Gereformeerden zich van die ver reikende strekking, die in de praedestinatie als denkbeginsel ligt, zijn bewust geworden. Het kan immers moeielijk ontkend, dat de gedachte van een wetenschap op gereformeerden grondslag, dat wil zeggen met de gereformeerde beginselen als grondstellingen, van vrij jongen ditum is. Een voorbeeld uit de historie van het Calvinisme ten onzent moge onze meening verduidelijken. In Utrecht leefde in de 17e eeuw Gysbert Voetius, hoigleeraar in de Theologie, een onverdacht Calvinist. Een man, door omvangrijke geleerdheid eerbiedwekkend, door zijn kinderlijk en krachtig geloof beminnelijk. Van een rechtzinnigheid, die spreekwoordelijk is geworden, een zedelijkheid, die als toonbeeld mag gelden, en daarbij van een even teedere als innige godsvrucht.Een godsvrucht, die juist naar de zijde van het gemoedsleven om haar warmte van gevoelstoon bij een zoo scherpzinnig denker aangenaam verrast. Deze rustelooze bestrijder toch van al wat nietgereformeerd is, die met mikroskopische nauwkeurigheid ook in het volksleven de bakterie van het „papisme" naspeurt, haar ontdekt tot in ons Sint-Nicolaasfeest, is zulk een vriend van de mystieke literatuur, dat hij ook die der Jezuïeten weet te waardeeren. Maar met al zijn geleerdheid en scherpzinnigheid toch heeft deze doctor ecclesiae, deze leeraar der Kerk, wiens verdiensten overigens op het gebied van dogmatiek, kerkrecht en zedeleer onmiskenbaar zijn, niet gedacht zelfs aan een wetenschappe­ lijke wereldbeschouwing van gereformeerd standpunt. g d

En het was dan ook volkomen in zijn geest, wanneer later zijn zoon Paulus, een even beslist man ajs hij, aan de akademie te Utrecht de rechtswetenschap doceerde, zonder dat daarbij van een studie op den grondslag der gereformeerde begin ^'en iets uitkwam Op dit stuk zijn de roomschen ons zooveel voor, die in hun doctor angelicus, in Thomas van Aquino, den wijsgeer bezitten wiens rijke en diepe geest reeds in de 13e eeuw de uitgangspunten voor een wetenschap op roomschen grondslag zoo heeft vastgesteld, dat zij als grondstellingen voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs nog bruikbaar zijn in onzen tijd. k l e v z d d n

Wij zullen ons thans niet verdiepen in de vraag naar de oorzaken, waaruit het zoo bevreemdend verschijnsel is te verklaren, dat inzicht omtrent de strekking, die het geloof aan de praedestinatie ook voor de wetenschap heeft, aan de vaderen ten eenenmale is ontgaan. Liever binden wij onzen lezers op het hart om, nu de igde eeuw niet is voorbijgegaan zonder dat God de Heere in ops vaderland zulk een inzicht schonk, nu het èn aan de Theologische school te Kampen èn aan de Vrije Universiteit te Amsterdam tot zulk een beoefening der wetenschap op Gereformeerden grondslag, daar van de Theologie alleen en hier ook van de Philologie en Rechtswetenschap komen mocht, haar naar vermogen te bevorderen. En dit laatste zal zeer zeker ook geschieden in den weg, die tot een deugdelijke vereeniging voert van wie tot dusver bij zulk onderzoek en onderwijs, van elkander gescheiden moesten arbeiden.

Dan, waarin de vaderen ook zijn te kort geschoten, zeer zeker niet in inzicht omtrent de beteekenis van het Gereformeerde beginsel voor de practijk van het leven.

En daarbij heeft zich dan aan de overtuiging, dat heel het leven onder Gods ordinantiën staat, die andere gepaai-d, dat op het gebied van het zedelijk leven, die ordinantiën onvoorwaardelijk moeten worden gehoorzaamd. Veel sterker nog dan b.v. in de Luthersche Kerk, stond in de Gereformeerde, de altijddurende eisch van 'sHeeren wet op den voorgrond. Naar die wet als Gods geopenbaarden wil moest gehandeld, altijd en overal, ook door de geloovigen, en dat niet om den hemel te verdienen, wat Christus voor hen gedaan heeft, maar omdat God zulks geboden had. Het is dan ook niet toevallig, maar vrucht van beginsel, dat niet in de Luthersche, maar wel in de ^Gereformeerde Kerk, lederen Zondagmorgen de tien geboden in de godsdienstoefening worden gelezen. Het geloof der Gereformeerden aan de praedestinatie was juist bevorderlijk aan de godsvrucht en hare beoefening in het leven en ook hieria openbaarde zich de ver reikende strekking van het beginsel.

En dat kon niet anders.

Het praedestinatiegeloof op zich zelf — wij zullen dit een volgend maal, als wij het F"atalisme in den Islam bespreken, aanwijzen — kan gevaarlijk worden voor de zedelijkheid. Alles toch hangt hier af van de geloofsvoorstelling omtrent God, waarmee het gepaard gaat. Maar wijl nu juist de Christelijke wereld God als den Heilige en Rechtvaardige belijdt, en de Voorbeschikking toch niet anders is dan een daad en werk van dien Heiligen God zelf, kan met deze laatste geen onrecht gepaard gaan, geen onheiligheid er bij geduld worden.

„God zal mijn kind geen onrecht doen, " zegt zelfs bij het lijk van haar volwassen zoon, die wegstierf, zonder de merkteekenen der verkiezing te vertoonen, de godvruchtige moeder onder ons.

En niet uit, maar wel tot heiligheid koren, weet zich Gods kind

Het woord van den apostel: Gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde, " (Efeze i : 4) is dan ook diep ingezonken in het Gereformeerde bewustzijn. Want wel bestreden de Gereformeerden, dat hier zou worden geleerd, dat Christus de verdienende oorzaak der verkiezing is, en hielden daarentegen staande, dat de verkorenen ook in Christus tot leden van Zijn geestelijk, mys tiek hchaam zijn verkoren, maar zij legden allen nadruk op het doelétr verkiezing. Het is dan ook dit Schriftwoord, dat als een getuigenis wordt aangehaald voor de leer onzer Kerk tegenover de Remonstranten, dat de verkiezing niet is geschied uit het voorgezien geloof en de gehoorzaamheid des geloofs, uit heiligheid of eenige andere goede hoedanigheid of geschiktheid, als een oorzaak of voorwaarde, te voren vereischt in den mensch, die verkoren zou worden; maar i'c? /hetgeloofendegehoorzaamheid^es| eloofs, tot heiligheid; en diensvolgens is e verkiezing de fontein van alle zaligmaend goed, waaruit het geloof en de heiigheid en andere zaligmakende gaven en indelijk het eeuwige leven zelf, als vrucht'n loeien. (Leerregels van Dord I § 9).

In dit verkoren tot heiligheid openbaart ich reeds het diepgaand verschil tusschen e Gereformeerde leer en haar vervalsching, ie Slatius ons teekent in zijn: Gepredestieerden Dief.

Hoewel ons dit boekje, in zijn stuitende ruwheid tegenover het hei ige, al even onsympathiek is, als zijn schrijver, toch heeft het de onmiskenbare verdienste, en trouw beeld te geven van de wijze waarop in het bewustzijn van den niet alleen onbekeerden, maar bovendien slechten mensch, zich het Calvinisme afspiegelt.

En deze afspiegeling is niet toevallig, maar opzettelijk.

Zulk een mensch toch plaatst zich juist zoo tegenover onze belijdenis, dat hij alleen te zien krijgt, wat er hem in aantrekt, terwijl hij wat er hem in afstoot, zorgvuldig buiten zijn gezichtsveld houdt.

Met enkele uit haar verband gerukte gedachten, ontleend aan den harmonischen bouw van het Gereformeerd systeem, en veel gedichtsel van het booze menschenhart, bouwt hij zich dan een eigen systeem, dat hem een tijdlang den dienst bewijst, van zijn kwade conscientie het zwijgen op te leggen.

Het is dit systeem van zonderlinge constructie, dat wij zouden willen noemen „het Fatalisme onder Gereformeerden naam." Een systeem, dat met de echte Gereformeerde leer geen andere overeenkomst heeft dan die, welke de caricatuur vertoont met het origineel dat zij tracht te bespotten.

Wij behoeven dan ook slechts op de drie punten, door Slatius in zijn boekje gesteld, tegenover deze pseudo-Gereformeerde leer de echte Gereformeerde leer te stellen, om de valsche te weerleggen.

Het is toch in de eerste plaats volkomen waar, dat deze pseudo-Gereformeerde leer den mensch oorzaak geeft om goddeloos te leven.

Immers deze leer weet van geen heiligheid Gods. Een mensch die haar drijft, heeft zich als de heidenen een God gemaakt naar zijn beeld en zijn gelijkenis.

En dan kan immers alles er mee door, en wordt de gedachte aan de ongenoegzaamheid der goede werken tot zaligheid misbruikt, om de stem der conscientie tot zwijgen te brengen. Van den prediker, daarentegen, die op practijk van godzaligheid aandringt, moet zulk een dan ook niets hebben. Hij noemt dien prediker een „evangdischen wetprediker, " en zijn prediking „een weer oprichten van een gebroken werkverbond."

Juist zoo als de gepraedestineerde dief.

Maar even onwaar is het, dat de echte Gereformeerde leer ooit oorzaak van een goddeloos leven kan zijn. Een kind des Heeren toch kent geen anderen God, dan den eenigen en waarachtigen. Die Zich in Zijn Woord geopenbaard heeft. Geopenbaard èn als de Souverein èn als de Heilige. Hij weet dat zijn goede werken hem niet in den hemel zullen brengen, omdat zij, wijl onvolkomen en met zonde besmet, aaa Gods recht niet kunnen voldoen. Maar hij weet ook, dat al heeft Christus aan al wat de wet eischt en dreigt, voor Zijn volk voldaan, dat volk door zijn God is geformeerd, opdat het Zijn lof zal vertellen. (Jesaia 43 : 21); dat God ook op' dat volk Zijn Scheppersrecht heeft behouden om gehoorzaamheid te eischen aan Zijn wil. En niet slechts dat hij dat alles weet, maar hij wil het ook, want hij heeft zijn God lief, en met den heiligen apcstel Johannes zegt ook hij: ijne geboden zijn niet zwaar. (I Joh. S : 3)-

In de tweede plaats is het volkomen waar, dat de pseui'o-Gereformeerde leer den mensch zorgeloos maakt in betrekking tot zonde en eeuwigheid.

Immers deze leer weet niet van zonde, want zij kent geen recht. Geen recht van den heiligen God. En nu wordt ook de gedachte, dat alles gaat naar Gods bestel, naar het fatum, dat is het door Hem gesprokene, misbruikt, om de stem van de conscientie te doen zwijgen. Indien God alles vooruit heeft bepaald, dan kan toch de mensch niet anders doen. Het onderscheid tusschen goed en slecht valt weg ; en waarom zou hij, die altijd Gods wil heeft gedaan, bezorgd zijn voor de eeuwigheid ? Ook aan onze lezers zullen zij niet onbekend zijn, die in hun schuldige verblindheid zoo deerniswaardigen, welke ook na een daad van grove onzedelijkheid en schrikkelijke goddeloosheid u toevoegen: lk was er immers toe gezet Juist als de gepraedestineerde dief.

Maar even onwaar is het, dat de echte ereformeerde leer ooit den mensch in berekking tot zonde en eeuwigheid zorgeloos aakt.

Immers zij predikt voor alles het Recht es Heeren. En als bij een mensch daar het ielsoog voor open gaat, dan krijgt hij te oen met zijn zonden, en hij rust niet, voor at aan dat heilig Recht is voldaan. En ook waar hij, vaak na bange worstehng der ziel, heeft leeren rusten in het: „Volbracht" van Golgotha, daar zal hij blijven waken en bidden tegen de zonde.

Opdat hij den Heiligen Geest Gods niet bedroeve. (Efeze 4 : 30).

Want zeker, ook hij gelooft dat alles gaat naar Grds bestel. Maar dit is hier het verschil tusschen hem en den Fatalist, dat hij niet rekent met Gods verborgen Raad, maar met Zijn geopenbaarden Wil.

Niet rekent, omdat hij het niet kan.

Blind in de uitkomst, maar ziende in het gebed.

En al gelooft hij, dat in dien Raad ook heel zijn bestaan en gedrag is voorbeschikt, nochtans weet hij, dat van de zondige hoedanigheden in dat bestaan en gedrag niet God de oorzaak is.

Een kind des Heeren is niet zorgeloos tegenover de zonde.

Hij vreest de roede der kastijding, want hij weet, een kind van God zondigt niet goedkoop.

En wat hij nog meer vreest is de verberging van Gods vriendelijk aangezicht, want zooals zoo teeder en innig is gezegd : De aanschouwing van het aanschijn des verzoenden Gods, is den godvruchtigen zoeter dan het leven, en Zijn verberging bitterder dan de dood. (Leerregels van Dord V. § 13).

En eindelijk, in de derde plaats, is het volkomen waar, dat de pseudo-Gereformeerde leer voor den zondaar een hinderpaal is om tot geloof en bekeering te komen.

Immers deze leer maakt het geloof overbodig en de bekeering tot een dwaasheid.

In haar onheilig spel, dat zij met de verkiezing drijft, doet zij verwachtingen voor de eeuwigheid koesteren, die niet anders dan inbeelding en waan mogen lieeten.

Ongegronde verwachtingen.

De Fatalist gelooft dan ook zelf evenmin aan zijn verkiezing als aan zijn verwerping, al zegt hij het ook. Maar onheilig willende indringen in Gods Verborgen Raad, maakt hij van de eeuwigheid een kansspel en hoopt dan fortuinlijk te wezen.

En omdat deze leer de zonde niet kent, brengt zij ook geen smart over of haat tegen de zonde.

Volgens haar is er geen zonde, en hoe nu zou hij, die zulk een leer drijft, zich bekeeren.'

En waar geen zonde wordt gekend, is er geen behoefte aan een Verlosser. Hoe zou hij, die deze leer drijft, dan gelooven ?

Waar dan ook de bekeering en het geloof worden gepredikt, is het er zulk een FataHst geen ernst mee.

En ook aan onze lezers zullen zij niet onbekend zijn, die mannen en vrouwen, welke, om den eisch der bekeering van zich te werpen, u nu eens zeggen, dat zij wachten op een inwendige roeping, liefst in een droom of een gezicht, of een stem; dan weer, dat zij eerst moeten weten of zij verkoren zijn, wijl Christus toch alleen voor de zijnen is gestorven; en straks, als gij hen vermaant om te bidden, u hoonend toevoegen, dat het immers toch niet geeft. Mannen en vrouwen, die u ook het weerzinwekkende schouwspel niet sparen, van in zulk een gemoedsstemming u lachend toe te voegen, dat gij u om hen toch volstrekt niet bezorgd moet maken, om dan in wilden hartstocht der vertwijfeling, een lied der verkiezing op de onheilige lippen te nemen. Akelig als de zang van den koortslijder in woest ijlen.

Juist zooals de gepraedestineerde dief. Maar even onwaar is het ook, dat de echte Gereformeerde leer een beletsel zou wezen voor den zondaar om tot bekeering te komen.

Een leer is altijd een zaak van het verstand, en het komt er bij haar dus op aan of zij in het bewustzijn van hem, aan wien zij wordt verkondigd, heldere en juiste begrippen aanbrengt. In dit geval heldere en juiste begrippen op het stuk van geloof en bekeering.

Denk u nu een onbekeerd maar oprecht man, die onder de zuivere Gereformeerde prediking jaren verkeerd heeft en haar'dus kent.

Met opzet schrijven we een oprecht man en bedoelen daarmee een, die niet de waarheid in ongerechtigheid ten onder houdt (Rom. I : 18); die niet, als de Fatalist, er een systeem op nahoudt, om zijn zonden

voor anderen goed te praten en zijn eigen conscientie tot zwijgen te brengen.

Zulk een mensch nu zal u zeggen, dat de Gereformeerde leer allerminst voor hem een hindernis is, om tot een oprecht geloof en bekeering te komen.

Hij weet, dat hij zich hékeeren moei, omdat God recht heeft op gehoorzaamheid aan Zijn geboden.

Hij weet, dat hij gelooven moet in Christus als den algenoegzamen Zaligmaker.

Hij weet, dat hij ligt onder het zegel des Verbonds.

Hij weet, dat hij de verborgenheden Gods niet curieuselijk heeft te onderzoeken, maar eerst uit de gevolgen, als het voor hem eerdere, tot de zekerheid zijner verkiezing, als het voor God eerdere, zou kunnen komen.

Hij zal u dan ook zeggen, dat niet de Gereformeerde leer, maar zijn wereldzin en zijn zondelust en de boezemzonde die hij niet wil loslaten, hem verhinderen, om zich te bekeeren en te gelooven.

En omgekeerd, mogen wij wijzen op die talrijke schare van hen, welke juist onder de Gereformeerde prediking tot een oprecht geloof en een waarachtige bekeering kwamen.

Zeker, zij zullen, desgevraagd, u zeggen, dat zij de Gereformeerde leer eerst recht hebben verstaan toen hun verstand met Gods licht werd bestraald, maar dat zij ook, toen het nog maar een zaak van het hoofd en niet van het hart was, van de waarheid dier leer volkomen overtuigd zijn geweest, en de zedelijke noodzakelijkheid van geloof en bekeering er door hebben begrepen.

En als gij van hart tot hart met dezulken spreekt, beluistert gij een gansch anderen toon, dan bij den Fatalist. Hier niet het grijpen van de verkiezing als een roof, maar de stille blijdschap en heilige vermaking als zij, uit de vruchten der verkiezing, al meer tot verzekering komen, dat hun ziel ingebonden is in het bundelke der levenden bij den Heere hun God. (i Sam. 25 : 29).

Dat zij waarlijk behooren tot de Gemeenschap der heiligen en dus deel hebben aan al de schatten en gaven welke Christus voor die Gemeenschap verworven heeft.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Van’s Neeren Ordinantiën.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's