GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Zult gijlieden dat niet weten?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zult gijlieden dat niet weten?

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAARSAVOND].

Ziet Ik zal wat nieuws ma ken, nu zal het uitspruiten? Zult gijlieden dat niet weten? Ja, Ik zal in de woestijn eenen weg leggen en rivieren in de wildernis. Jesaia 43 : 19.

Christelijk is er in den Oudejaarsavond op zich zelf niets.

Met geen enkele Godsdaad van zaligmakende Genade staat hij in verband.

Van Bethlehem's Kribbe, noch van Golgotha's Kruis; van het geopende graf in Jozefs hof, noch van den Berg der olijven of van Jeruzalem's opperzaal, spreekt hij u.

Wat er u in toespreekt is het en het tijdelijke natuurlijke.

Het tijdelijke in dat einde van twaalf maanden.

En dit tijdelijke is uit het natuurlijke.

Uit den kringloop der natuur.

Het is de vaste, telkens terugkeerende wisseling in de gestalten der maan, die de menschen met maanden heeft doen rekenen.

En ongeveer in twaalf zulke maanden omspant hij dan voor zich den duur van den kringloop in heel het leven der natuur, met zijn wisseling der jaargetijden; zijn sterven en weer opstaan van het aardeleven, dat de mensch vooral gewaar wordt, als hij gaat bebouwen het land en daarmede de eerste schrede zet op den langen weg der beschaving.

Met zulk een omloop van de maan, een tijdsduur van ongeveer negen en twintigen een halven dag, beginnen de volkeren der oudheid dien kringloop dan ook te meten. Zij rekenen, gelijk Joden en Mohammedanen nog, met »««««jaren, met jaren dus van 354 dagen. Eerst later, als de mensch tot de ontdekking komt, dat deze tijdsduur dien van den kringloop van het natuurleven niet volkomen omspant; als hij daarbij heeft verkregen dieper inzicht in de beteekenis van de baan die de aarde om de zon, of, zooals hij lang heeft gemeend, die de zon om de aarde, beschrijft, gaat hij rekenen met zonne]zxQVi. De duur van de zonnebaan op iets meer dan 365 dagen berekend, wordt dan gemeten met maanden van ietwat langer duur, dan die der maanjaren; de verwaarlooiing van het meer dan 365 dagen, om di vier jaren, met een 366sten hersteld; maar ook zoo blijft, wijl eenmaal in den kringloop van het natuurleven gegrond, het einde van twaalf maanden den mensch toespreken.

Zeker, deze kringloop der natuur is niet eeuwig. Wij weten uit Gods Woord, dat hij een begin had en een einde zal hebben. Dat hij ligt tusschen de Schepping en de Verheerlijking. Tusschen het volbracht van den laai sten Scheppingsdag en h& t: et is geschied, dat bij het visioen van den nieuwen hemel en de nieuwe aarde (Openbaring 21:6) Johannes op Patmos beluisterde - als tusschen twee eeuwigheden. Ook weten wij uit de gebeden van Mozes en Habakuk, dat voor de oogen van den Eeuwige duizend jaren zijn als de dag 'van gisteren, (Ps. 90 : 4) en dat voor Hem zijn de gangen der eeuw (Hab. 3 : 6). Maar wij weten ook, dat God wil, dat wij menschen, midden in het natuurlijke en tijdelijke, zullen rekenen met de jaren.

Dat doet dan ook ieder mensch.

Daarvoor behoeft men geen Christen te wezen.

Dat deed zelfs een Nebukadnezar toen hij, op het koninklijk paleis te Babel wandelde, op het eind van twaalf maanden. (Daniël 4 : 29).

De mensch slaat dan een blik terug in het verleden, in dat jaar dat achter hem ligt.

Doch een Christen-mensch, al doet hij ook als ieder ander mensch, doet de menschelijke dingen toch anders.

Hij doet het, althans dat zy^'/hij, alles tot eere van zijn God.

En zoo ook, als hij op het einde van twaalf maanden, op den Oudejaarsavond, een blik slaat in het verleden.

Zeker, hij ziet dan terug, hij dringt in met zijn geest in zijn eigen dcen. Maar niet als Nebukadnezar, om over het groote of het kleine Babel, dat hij gebouwd heeft, zich zelf te verheerlijken, maar om zijn God te danken, door de sterkte van Wiens rnacht en ter eere van Wiens heerlijkheid hij het heeft mogen doen.

En hij ziet ook terug, iets wat de wereld niet doet, op wat zijn God heeft gedaan.

Op het eigen werk Gods in de wereld, in staat en maatschappij, in kerk en gezin en ook in zijn ziel.

Op de Weldadigheid en de Trouw in dat Werk.

Hij zal gedenken. .

Gedenken het nieuwe in Gods Weldadigheid, en Zijn Weldadigheid in het nieuwe.

De wereld heeft voor dat doen van God geen oog, omdat zij er geen hart voor heeft.

Zij weet er niet van op den Oudejaarsavond.

Maar gij, volk des Heeren.? Zult den dat niet weten?

Als gij straks nederzit aan het einde van twaalf maanden om te gedenken, en de gedachten zich in u vermenigvuldigen, dan zal uw geest bezig zijn met vfdX gij hebt gedaan, en dat moet bij een kind des Heeren, die maar al te goed weet, dat ook zijn beste werken in dit leven alle onvolkomen en met zonden bevlekt zijn, steeds eindigen in de tollenaarsbede: o God! wees mij zondaar genadig.

Maar gij zult daarbij ook niet zondig vergeten, bezig te zijn in wat uw God heeft gedaan — en dat moet bij een kind des Heeren steeds eindigen in het psalmwoord der aanbidding: Loof den Heere mijne ziel! en al wat binnen in mij is Zijnen heiligen Naam — en daartoe gaat inzonderheid ons woord voor den Oudejaarsavond tot u uit.

Over wat God heeft gedaan.

Zeker, Christelijk is er inden Oudejaarsavond op zich zelf niets.

Maar zoo wordt hij Christelijk voor u.

Zoo ziet gij het tijdelijke en natuurlijke in het gouden licht van het eeuwige en goddelijke.

Ziet, Hij. zal wat nieuws maken, nu zal hst uitspruiten; zult gijlieden dat niet weten.' Ja, ik zal in de woestijn eenen weg leggen, en rivieren in de wildernis.

Wij hebben hier een eigen woord van onzen God.

Een woord, dat Jehovah door Zijn profeet laat vertolken, opdat Zijn Israël in Babel's ballingschap vertroost zou worden.

Want het ziet allereerst op de verlossing uit Babel.

Op den terugkeer vaderen. naar het land der vaderen.

Jehovah gaat iets nieuws doen.

Tusschen Babel en Palestina ligt de woestijn, de wildernis met haar gevaren.

En door die woestijn moet ook nu weer trekken, als in Mozes' dagen, Gods Israël om in Kanaan te komen.

Er is vrees voor de gevaren der woestijn.

Vrees om & c te verdwalen oi\.& verdorsten.

Want in die woestijn is geen weg en zijn geen stroomen.

Doch Jehovah zal in die woestijn eenen weg leggen en rivieren in de wildernis.

Dat is het nieuwe dat Hij doen zal.

Het Godswerk van den nieuwen tijd, die weldra voor Israël zal aanbreken.

Die reeds aangebroken is.

Want ook hier geldt, wat in een andere periode tot Israël zal worden gezegd: De ure komt en is nu.

Het Godswerk van den nieuwen tijd vertoont zich reeds.

Nu zal het uitspruiten, heet het daarom.

Een beeld van de lente.

Van het jonge, nieuwe leven.

Wanneer de eerste grasscheutjes uit de aarde breken en profeteeren van velden, wit om te oogsten.

Als de bloemen ontluiken.

De bladeren uitspruiten.

Ook Jezus ontleende zijn symboliek aan de natuur.

En leert van den vijgeboom deze gelijkenis: anneer zijn tak nu teeder wordt, en de bladeren uitspruiten, zoo weet gij dat de zomer nabij is. Alzoo ook gijheden, wanneer gij al die dingen zult zien, zoo weet dat het nabij is voor de deur. (Matth. 24 : 32. 33)-

En zoo ook hier het natuurlijke een beeld van het geestelijke.

Jehovah is reeds doende. En Israël moet dat weten. Tot zijn vertroosting. Tot verheerlijking van zijn God. Zult gijlieden dat niet weten?

Een vraag dus van Jehovah aan Zijn Israël.

Zult gij, o Mijn volk! niet ontwaren, neen sterker nog, niet ervaren, door het waar te nemen en er over te denken, wat Ik nu bezig ben te doen.'

In het Godswerk van den nieuwen tijd moet Israël indringen met zijn geest, het moet opgenomen in zijn bewustzijn.

Want dat behoort tot die dingen, welke in den inhoud van het Babylonische bewustzijn niet worden gevonden, maar in dien van het Israëlitische niet mogen ont­ m breken.

Zult gijlieden dat niet weten ?

Het profetisch woord, dat Israël moest e weten, strekt als zooveel andere woorden bij Jesaia, veel verder dan Israel's verlossing uit Babel.

Het zal eerst zijn volkom^r. vervulling hebben wanneer, wat Johannes in visioen reeds aanschouwde, tot de hoogste werkelijkheid is geworden, en Hij, die op den troon zit, zeggen zal: iet, Ik maak alle dingen nieuw. (Openbaring 21 : 5).

En in wat dat woord ons zegt, van dien weg leggen in de woestijn en rivieren in de wildernis, is dan ook zoo rijke zin.

De woestijn en de wildernis zijn om de zoftde.

Waar God Zijn eeuwige en alomtegenwoordige Kracht op aarde om de zonde al meer en meer intrekt, daar verwildert en verdroogt en verdort het al, daar gaat het in den dood, daar krijgt gij de woestijn.

Maar God kan ook de wildernis doen bloeien als een roos.

Wanneer Hij Zijn eeuwige en alomtegenwoordige Kracht weer doet uitvloeien.

Dan legt Hij een weg in de woestijn en stroomen in de wildernis.

In de gangen der eeuwen neemt gij het waar, dat telkens intrekken, maar ook telkens weer doen uitstroomen van de Kracht des Heeren.

In de historie der volkeren, in die van Christus Kerk, in die van uw eigen zieleleven.

De tijden van verwildering en verdorring; van dwalen en dorsten, tot stervens toe.

Maar ook die betere tijden van bloeien als een roos en van gaan langs gebaande wegen en van drinken uit de volle stroomen.

En gelijk God de Heere telkens in den twaalfmaandschen kringloop van het aardeleven, ons na den winter een lente zendt, waarin Hij het gelaat des aardrijks vernieuwt, zoo ook zendt Hij in den kringloop der historie, die eerst zal eindigen als de heihge stad, het nieuwe Jeruzalem, op de nieuwe aarde zal nederdalen uit den hemel, telkens na bange winternachten een blijden lentemorgen; vernieuwt Hij het gelaat van volkeren en menschen.

Reeds in den wintertijd is God dan bezig lente te maken.

Maar gij, o mensch! merkt het niet. En daarom wordt gij moedeloos.

Maar de Heere werkt door, en als het dan uitspruit en de eerstelingen te zien zijn, dan vraagt Hij, in ontferming over uw moedeloosheid : Zult gijlieden dat niet weten?

Niet weten dat Ik iets nieuws maak.'

Gij niet.'

Mijn volk, dat toch kan onderscheiden de teekenen der tijden.

Zult gijlieden dat niet weten.'

Deze vraag van uw God komt op het einde van twaalf maanden, aan den laatsten avond van het eerste jaar der nieuwe eeuw, ook tot u.

Het nieuwe dat de Heere maakt, dat nu uitspruit. Want de Heere is wedergekeerd en Hij heeft Zich ontfermt.

De weggestorven eeuw is in vele opzichten schrikkelijk geweest.

Het satanisch beginsel der Fransche Revolutie: als God en niet onder God, was het thema dat, in velerlei variatie, doorklonk in het lied van den geest der eeuw.

Het tooverlied in den loop der eeuw, aan haar drie generaties van menschen, voorgezongen ten verderve.

Als God en niet onder God, het beginsel dergenen die Hem haten.

En de Heere heeft ook toen de misdaad der vaderen bezocht aan de kinderen, aan het derde, ja, tot in onze dagen, aan het vierde geslacht, door ze over te geven aan de bekoring van den zang der eeuw.

Gefascineerd, betooverd door de „vrijzinnigheid", zijn duizenden en nog eens duizenden in de Christelijke wereld, der Waarheid toen niet meer gehoorzaam geworden.

Der Christelijke Waarheid, die ons in de Schriftuur geopenbaard is omtrent den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft.

Welke Waarheid te kennen het eeuwige leven is.

Maar welke te verloochenen, het leven doet verwilderen en verderven en eindigen in den eeuwigen dood.

Den mensch doet verdwalen en verdorsten.

Dan, het overblijfsel naar de verkiezing der genade, het geslacht van Gods kinderen, is trouw gebleven aan die Waarheid.

Heeft zich niet laten verleiden door den geest der eeuw; heeft gehaat, met heilige vijandschap, het: Als God en niet onder God; is, omdat het den Heere lief heeft en Zijne geboden tvil onderhouden, blijven rekenen met de opperhoogheid van God Almachtig.

En niet slechts wanneer dat geslacht van Gods kinderen droefheid gevoelde over eigen dwaling en eigen geestelijke dorheid n eigen, vaak zoo geringe godsvrucht, maar ook wanneer het sm? '*" "^^^^"^-Mm^: de gemeenschappelijke zonde van volk en Christenheid heeft het, heel de eeuw door, geroepen tot zijn God: eere! waarom doet Gij ons van uwe wegen dwalen! waarom verstokt gij ons hart, dat wij u niet vreezen .' Keer weder om uwer knechten wil, de stammen uws erfdeels. (Jesaia 63 : 17). En de Heere, die het geroep zijner ellendigen niet vergeet, heeft gehoord en verhoord.

Hij is wedergekeerd en Hij heeft zich ontfermd.

Niet slechts over het geslacht Zijner kinderen, wanneer Hij, na om hunne zonden Zich voor hen te hebben verborgen, straks weer Zijn Aangezicht in gunste over hen verhief.

Maar ook is Hij wedergekeerd, heeft Hij zich ontfermd, en dat nog vóór het einde der eeuw, als Hij in het aardsche en natuurlijke leven der gekerstende volkeren niet langer terugtrok, maar weéir deed uitstroomen Zijn algemeène Genade.

Dat is het nieuwe wat Hij wrocht. Wat nu uitspruit.

Zult gijlieden dat niet weten.'

Maar wilt dan ook gedenken wat daarvan was te zien in het jaar dat straks achter u ligt.

Zeker, de afval van den eenigen waarachtigen God en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft, duurt nog altijd voort.

Dat is de donkere schaduw, die voor eenige dagen ook op het blijde Kerstfeest viel, en zij ligt over al de dagen der jaren onzes levens.

Die afval zal blijven duren en eens worden tot dien grooten afval, waarmee zich paren zal de openbaring van den mensch der zonde, den zoon des vérderfs, wanneer de dag van Christus aanstaande zal wezen. (2 Thess. 2 : 2, 3).

Doch in den kringloop der historie is het als in dien van de aarde om de zon: daar zijn tijden, waarin de menschheid zich al meer van den Christus verwijdert, maar ook tijden waarin zij dichter bij Hem staat.

Ook in het natuurlijke en aardsche leven, krachtens de samenstrengeling van particuliere Genade en gemeene Gratie, Zijn invloed zwakker of sterker ondergaat.

En zonder verdenking van een oppervlakkig optimisme op ons te laden, mogen wij, ziende op wat uitspruit, ook voor onze nieuwe eeuw, de lentewoorden vanden Liefste tot Sjulamiet herhalen:

de winter is voorbij; de regen heeftopgehouden, is verdwenen; de bloemen worden gezien in het land; de zangtijd genaakt; de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. (Hooglied 2:11, 12).

Of profeteert, wat ons vaderland, in het jaar dat straks zal worden uitgeluid, op politiek gebied gaf te aanschouwen, niet van betere tijden?

Tegen den geest der eeuw met zijn: als God en niet onder God, heeft niet slechts onze Da Costa, maar al wat met hem den Christus had gevonden, heel de eeuw door zijn bezwaren gehad.

In de „vrijzinnigheid, " nu eens meer bedekt, dan meer onverholen, altijd hetbooze beginsel van het los zijn van God en Zijn Woord gespeurd.

Een beginsel, dat in zijn doorwerking het o Staatsieven doet verwilderen en verwoesten, doet wegsterven in die anarchie, welke b de, van God, voor zondige menschen verordineerde verhouding, van Overheid en Volk vernietigt.

Alle ziel zij den Machten over haar gesteld onderworpen: want er is geen Macht dan van God, en de Machten die er zijn, die zijn van God geordineerd. (Rom. 13 : I).

De heilige liefde doet den mensch aan deze ordinantie Gods zich gewillig onderwerpen, maar de onheilige haat doet hem haar wederstaan. i m

En ook in deze zonde is ontwikkeling.

Dat zij, als God haar niet stuit, eens zal uitloopen op een oorlog van allen tegen allen; dat zij nu reeds, bij enkele individuen, uitloopt op een anarchisme van de daad, dat in alle Overheid zijn natuurlijken vijand ziet en waarvan dit jaar Amerika's staatspresident Mac Kinley het slachtoffer werd, is een schrikbeeld ook voor den „vrijzinnige."

Maar hoewel hij het zoo niet meent en zijn hart het zoo niet denkt, is dit alles toch niet anders dan de evolutie van zijn eigen beginsel: niet onder God.

Eritis sicut Deus! Gij zult als God wezen.

De schrille kreet van Satan, brekend de harmonieën van Gods Paradijs.

Grondtoon van dat valsche Evangelie, dat wel Paradijzen belooft, maar Woestijnen brengt en den mensch doet verdwalen en verdorsten.

En gedenk nu hoe dit beginsel in zijn C doorwerking op ons Staatsieven is gestuit, door wat in den afgeloopen zomer van den strijd bij de stembus, waar het ging om het Christelijk beginsel van de Opperhoogheid van God Almachtig ook op het gebied van den Staat al of niet te belijden en te beleven, de uitslag is geweest.

Gestuit, doordat belijders van den Christus, zij het ook kerkelijk gedeeld, de handen ineensloegen om te redden wat gevaar liep, het Christelijk karakter van het Nederlandsche volk.

De Heere heeft groote dingen bij ons gedaan, dies zijn wij verblijd.

Ziet, Ik zal wat nieuws maken, — wij verstaan dit Zijn woord ook voor de politieke toekomst van Nederland in de nieuwe eeuw.

De Souvereiniteit over het volk van Nederland, waarmede God heeft gekroond onze jeugdige Koningin, kan met de nieuwe dienaren, die zij zich om te regeeren als hare raadslieden koos, worden uitgeoefend overeenkomstig het historisch karakter der natie.

Van zulk een Overheid, die zich haar verhouding tot God den Almachtige bewust is, kan worden verwacht, dat zij, voor zoover het haar roeping is, instrument des Heeren wil zijn, waardoor Hij Zijn belofte: Ik zal in de woestijn een weg leggen en rivieren in de wildernis, ook voor het maatschappelijk saamleven vervult.

Want ook in onze maatschappij is alleen door het wandelen in den weg van de ordinantiën des Heeren en dus, voor zoover het de roeping der Overheid is, door het handhaven van Gods recht in het huwelijk en het gezin; in het bedrijf van landbouw en nijverheid, van handel en onderwijs; op het gebied der verdediging van het land en op dat van de openbare zedelijkheid — bevrediging te wachten van den dorst naar een menschwaardig bestaan.

Eerst dan is er recht om te bidden: e liefelijkheid des Heeren onzes Gods zij over ons; en bevestig Gij het werk onzer handen over ons, ja het werk onzer handen bevestig dat. (Psalm 90 : 17).

Zult gijlieden dat niet weten.' Ook wat nieuws de Heere op nog ander gebied dan dat van ons Staatslevcn doet. Op het gebied der Kerk. Der Kerk als organisme. Der Christenheid.

Men meende haar te kunnen vernietigen; men achtte haar den ondergang nabij; en thans, aan het begin der eeuw, klopt de polsslag van het Christendom krachtiger zelfs dan te voren.

In haar Zending en haar oefening van barmhartigheid; haar zoeken van het verorene en haar oprichten van het gevallene; haar school en haar pers; haar werkliedenn jongelingsvereenigingen toont zich de Kerk van Christus weer bewust van haar taak.

Ook voor het natuurlijk en tijdelijk leven der volkeren,

Door haar arbeid legt de Heere wegen n de woestijn en stroomen in de wildernis an het leven der volkeren, en zij heeftop ie wegen reeds vele dwalenden gebracht, n aan die stroomen reeds vele dorstenden gelaafd.

En dit krachtiger en rijker leven der hristenheid zal zich straks. nog voller ontplooien.

Wij zullen niet sterven, o Heere! (Haakuk I : 12).

Zij zal niet sterven de Kerk van Christus.

Ook niet, wat-in de vorige eeuw door oo velen verwacht werd, als instituut.

Daar is weer liefde voor de Belijdenis.

Voor de zuivere openbaring van het ichaam des Heeren, ook in de Belijdenis er Waarheid en een naar die Belijdenis ngericht kerkelijk leven.

Ook dat is iets nieuws wat de Heere geaakt heeft.

Zie het aan onze eigen Kerk.

De gereformeerde Kerken in Nederland, oor de Separatie en de Doleantie tot ieuwe Reformatie gebracht.

In een zuivere prediking des Woords en eilighouding der Sacramenten; in een rnstige oefening der tucht; ineenijverigen ienst der barmhartigheid en in wat zij oen voor onderwijs en zending openbaend, als in de beste dagen van het vereden, weer een krachtig leven. Het spruit eeds uit.

Want, de volle zomer in het Gereforeerde kerkelijk saamleven, djen naar wij open deze eeuw ons zal brengen, zal eerst angebroken zijn, wanneer de vereeniging van lle Gereformeerden in den lande zal zijn tot tand gekomen.

Dan, ook reeds nu hebt gij met dankaarheid te gedenken aan wat de Heere n het kerkelijk saamleven naar Gereforeerd, d. w. z. voor ons meest zuiver hristelijk belijden, u schonk.

Aan de vastheid van weg; aan den

stroom van verkwikking, u in den dienst des "Woords ook dit jaar weer geboden.

Zult gij lieden dat niet weten?

Het nieuv/e, dat de Heere maakt op ieder gebied, en dat gij kunt weten, omdat het reeds uitspruit.

Uitspruit in den vasten weg en den verfrisschenden stroom, die weer komt te midden van een verwilderde en verwoeste kunst, met name een literatuur, die doet afdwalen in wat schandelijk is om te zeggen; doet dorsten naar levenslust bij al de levensmoeheid die zij brengt.

Uitspruit in den vasten weg en den verfrisschenden stroom, die weer komt te midden van een verwilderde en verwoeste wetenschap, die zelf haar bankroet heeft beleden, omdat zij almeer is afgedwaald van haar doel: een bevredigende verklaring van wereld en leven te geven en den dorst naar kennis van der dingen laatste gronden en oorzaken, als die van het onbekende, onbevredigd moet laten.

Uitspruit in den vasten weg en den verfrisschenden stroom, die weer komt ook te midden van een verwilderde en verwoeste zedelijkheid, die steeds dwalend in haar zoeken naar „een hoogste beginsel, " ten slotte, na met het altruïsme, het leven „voor een ander", te hebben gedweept, bij het brutale egoïsme is uitgekomen.

De vaste weg, doordat er weer komt een zoeken naar 'sHeeren ordinantiën, ook voor het gebied van kunst en wetenschap en zedelijkheid.

De verfrisschende stroom, doordat de vreeze Gods, het zich vrijwillig schikken onder God, niet slecTits voor het toekomende, maar ook voor het tegenwoordige een belofte des levens heeft.

Een weg in de woestijn, een rivier inde wildernis.

Zal de Heere ook dat straks doen, in het verwilderde land en het verwoeste volksbestaan daarginds in Zuid-Afrika?

Indien het met Zijn Raad kan bestaan, zij ook dat het nieuwe, dat Hij zal maken!

Mocht het spoedig uitspruiten, opdat allen die het Recht liefhebben, het zien.

Zij daarvoor ook aan den Oudejaarsavond uw gebed.

Ziet, Ik zal wat nieuws maken, nu zal het uitspruiten. Zult gijlieden dat niet weten ? Ja, Ik zal in de woestijn een weg leggen en stroomen in de wildernis.

Ook in uw eigen hart heeft de Heere dat nieuv/e gemaakt.

Kind des Heeren!

Indien gij ook dii bedenkt, zal straks uw loflied voor Hem, Die eens alle dingen nieuw maakt, opgaan tot Zijn troon.

Loof den Heere mijne ziel! en al wat binnen in mij is Zijnen heiligen Naam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's

Zult gijlieden dat niet weten?

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 december 1901

De Heraut | 4 Pagina's