GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

BEZOEK EN VERTREK.

XXI.

Eenige weken had Palissy in zijn kerker doorgebracht, toen op een middag, op een ongewoon uur, plotseling, de deur van zijn gevangenis werd geopend en binnen trad koning Hendrik III. Hem volgden verscheiden edelen en ridders, zoodat het vertrek geheel gevuld werd, dat heel zelden zulke aanzienlijke en prachtig gekleede bezoekers had geherbergd.

Palissy stond op, gelijk de andere gevange nen, toen de koning binnenkwam. Deze reikte hem de hand en groette hem vriendelijk. Wie zegt wat er omging in de ziel van den koning, die God niet vreesde, maar de menschen ontzag; die den kunstenaar, welken hij vereerde en hoogschatte, toch prijs gaf aan laaghartige, booze vijanden.

De grijsaard zag zijn koning eerbiedig en ernstig aan en deze sprak:

„Mijn waarde Palissy, lang is het mij mogelijk geweest, uw leven en vrijheid te beschermen, maar thans kan ik het niet meer. Ik ben, of ik 't wil of niet wil, wel genoodzaakt, u aan uw lot over te laten. Als gij uw geloof niet afzweert, dan wordt ge zeker naar den brandstapel gevoerd, even goed als die daar. Ik heb medelijden u: ge weet het. Spaar u zelf."

Bij deze woorden, wees de koning op twee jonge dochters, die dicht bij Palissy stonden en toezagen. Zij waren bekend als „hardnekkig, " d. w. z. zij verloochenden de waarheid des Evangelies niet.

De koning zweeg en wachtte. Palyssy zweeg ook nog een wijle, toen sprak hij met vaste stem, terwijl hij den koning fier en sterk aanzag:

„Majesteit! Ik ben bereid, mijn leven voor de eere Gods op te offeren."

Met verwondering zagen de groote heeren den eerwaardigen grijsaard aan, die zoo dorst spreken. Was dat een ketter? Ze begrepen er niets van, maar hun verbazing klom, toen Palissy vervolgde:

„Gij zegt, o koning, dat gij medelijden met mij hebt. Maar veeleer heb ik reden met u medelijden te hebben. ƒ

Immers, — „ik ben genoodzaakt, " zegt gij. Maar dat is niet de taal van een koning. Wat mij betreft, noch gij, noch iemand in uw rijk, zal mij dwingen; want ik ben bereid te sterven.

De koning gaf geen antwoord. Die gevangene was vrijer dan hij, die gewone burger stond hooger dan zijn koning, die kunstenaar had meer moed dan de oppervorst des lands,

De edellieden beproefden nu wat zij vennoch ten. Zij stelden Palissy voor, hoe hij nog nu een rustig leven kon hebben, zijn kunst beoefenen, geëerd zijn als vroeger, zoo hij slechts zijn dwalingen wilde laten varen, zich voegen in de kerk waar immers zoo velen toe behoorden. Hij zou het toch wel niet beter weten dan alle pausen, kardinalen, bisschoppen en doctoren. Men zou 't hem niet lastig maken. Daarentegen, gaf hij niet toe, dan was alle hoop verloren.

De oude man glimlachte bij die laatste woorden en antwoordde kort en bescheiden, dat de moeite aan hem besteed vergeefsch was. Dat begrepen de edelen en de koning trouwens ook. Zij vertrokken en kwamen nooit weer.

Twee maanden gingen voorbij. In het leven der gevangenen, had weinig verandering plaats gevonden. De beide meisjes waren een paar malen voor hun rechters gebracht geworden, om te hooren hoe men hen beschuldigde van ketterij. Het eenigantwoord was: „Wij wenschen in ons geloof te leven en te sterven, tenzij iemand ons overtuigt dat wij dwalen."

Om hun dit duidelijk te maken, waren ook enkele malen priesters of monniken verschenen. Doch het baatte niet. Want het einde van 't gesprek was steeds, dat de priesters zich beriepen op leeringen, die geboden van menschen zijn, en de gevangenen, zich terecht alleen hielden aan het Woord Gods. De bezoeken hielden dan ook op. Van de buitenwereld hoorden de gekerkerden niets meer. Slechts wisten zij, dat hun vijanden, vijanden Gods tevens, niet rusten zouden, voor de ketters gedood waren. Ook gevoelden zij, hoe het voortdurend verblijf in het natte, donkere hol, hun lichamen zeer ver' zwakte; vooral Palissy, op zijn hooge jaren, zou 't wel niet lang meer uithouden.

Doch de jongeren gingen hem voor. Want toen de twee maanden, waarvan we boven spra ken, voorbij waren, stegen de vlammen van de gerechtsplaats ten hemel, en monniken hielpen het vuur stoken, dat tot asch verteerde de beide jonge dochters van welke de koning had gesproken, en die standvastig bij hun geloof waren - gebleven.

Palissy had er niets van gezien. Toch wist hij wel wat er gebeurde, en hoe het afscheid was geweest kunnen we ons voorstellen. Dit wisten die trouwe getuigen: We zien elkaar niet voor het laatst. Want zij waren kinderen der opstanding, der opstanding van de rechtvaardigen.

Naar het schijnt, bleef Palissy alleen achter. Zeker verwachtte ook hij een gewelddadigen dood, doch de Heere hei/aarde hem daarvoor. Zag men er misschien tegen op, zulk een man, bij allen geacht, op den brandstapel te brengen? Heeft de koning nog te zijnen gunste gesproken, zoodat althans het doodvonnis den man bespaard bleef, die zoo veel voor den roem van Frankrijk had gedaan?

We weten het niet. Dit is zeker, men liet Palissy in zijn gevangenis. Doch het duurde maar kort. Nog enkele maanden en toen „ging hij in tot de eeuwige vrijheid."

Hij was getrouw geweest tot den dood. Denzulken belooft de Heere den kroon des levens. Hij kon met Paulus zeggen: Ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb den loop geëindigd, ik heb het geloof behouden; voorts is mij weggelegd de kroon der rechtvaardigheid, welke mij de Heere, de rechtvaardige Rechter, in dien dag geven zal; en niet alleen mij, maar ook allen die Zijn verschijning lief gehad hebben."

AAN VRAGERS.

Aan den lezer, die weten wil waar gember eigenlijk de vrucht van is, kunnen we kortelijk antwoorden, dat dit een plant is, die groeit in warme landen, zoo als in Oost-Indië, midden-Amerika en West-Afrika. Wat wij er van te zien en te eten krijgen zijn de wortelstokken, die lichtbruin ziefi, en die veelal in potten worden verzonden.

De gember die wij eten, is dus geen vrucht maar een wortel. De vrucht is een doosvrucht, die den vorm heeft van een ei. Er zitten donkerkleurige zaden in, die echter, zoover ik weet, niet gegeten worden. Er zijn trouwens meer planten, waarvan wij de wortels en niet de vruchten eten. Denk maar aan de aardappelen. d

CORRESPONDENTIE.

J. W. A. B. te B. — A. V. te H. Uw brieven in dank ontvangen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 januari 1902

De Heraut | 4 Pagina's