GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van ’s Heeren Ordinantiën.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van ’s Heeren Ordinantiën.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVI.

DERDE REEKS.

’sHeeren ordinantiën in de natuur.

VII.

Zoo zegt de Heere, die de zon ten lichte geeft des daags de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts. Jeremia 31 : 35.

Van onze bespreking der planeten brengt dit artikel het slot. Want wel wordt daarin nog niet gehandeld van onze aarde, die ook tot de • planeten behoort, doch zij eischt een afzonderlijke bespreking.

Het is ons bij deze bespreking der planeten, zoowel in dit als de twee vorige artikelen, vooral te doen om de vastheid, die in de beweging dezer hemellichamen heerscht, aan te wijzen. Die beweging toch geschiedt, zooals wij reeds zagen, naar vaste wetten. De drie wetten van Keppler voor de beweging der planeten, de wet van Newton voor de werking der aantrekkingskracht, in ons vorig artikel beschreven, zijn de nienschelijke uitdrukkingen voor deze wetten in de natuur. En evenzeer zijn de bijzondere bewegingsverschijnselen, die wij bij de twee binnenplaneten, Mercurius en Venus waarnemen, zooals: benedenste samenstand; doorgang voor de zonneschijf; onderscheiding van morgen-en avondster; grootste elongatie of uitwijking —-in ons laatste artikel vermeld, vaste, telkens terugkeerende verschijnselen.

En deze vastheid in het natuur-gebeuren wordt ook door de ongeloovigen erkend. Zij wijzen er den Christen zelfs met zekere voorliefde op, om hem, zoo mogelijk, te doen wankelen in-zijn geloof aan den levenden, vrijmachtigen God. „De natuur, die naar vaste wetten werkt, laat geen plaats over voor uw God, en iedere nieuw ontdekte natuurwet ontneemt Hem, zooals gij zelf moet toegeven, een deel van zijn gebied." Een kind des Heeren wordt door zulk een taal allerminst geschokt in zijn geloof, al smart het hem ook, dat zijn medemensch zoo ongodvruchtig spreekt. Want deze ongeloovige is ook zijn vleesch en bloed, schepsel van dienzelfden Schepper, die ook hem geschapen heeft, onderdaan van dienzelfden Souverein, waarvoor hij zich buigt. En daarbij — en ook dat is zoo smartelijk, vooral indien die ongeloovige uw naaste is, uw kind, uw vriend, uw medearbeider, dien God naast u gezet heeft — deze mensch toont u door zijn taal, dat hij mist, wat u zooveel kostelijker is dan al de schatten der wereld, wat gij hèm ook zoo gaarne geven zoudt, maar niet geven kunt: en eenigen troost in leven en sterven. Maar geschokt in zijn geloof wordt door die taal een kind van God allerminst. De vastheid in het natuur-gebeuren wijst hem op den vasten gang, waarin zijn God met zijn eeuwige en alomtegenwoordige kracht zelf in zijn schepping werkt, en zijn schepselen werken doet, en de natuurwetten zijn herri de ordinantiën des Heeren voor deze werkingen der creatuur. Hoe meer de wetenschap de wetten in natuur ontdekt, des te meer wordt hem ontsluierd de heerlijkheid van zijn God. De orde, de vastheid in het werk van Hem, die alle dingen werkt naar den raad van zijn wil. Wiens raad over alles gaat. Naar wiens voorbeschikking met eenzelfde vastheid een menschenleven verloopt, als een planeet zich beweegt in haar baan. Ja meer nog, ligt de troost van de toekomstige zaligheid in de vastheid der eeuwige verkiezing, de Schrift wijst ons op de ordeningen des hemels, op de ordeningen der maan en der sterren, als op een onderpand van de trouw onzes Gods. Dus wanneer wij lezen in Jeremia '> , '^ : 25 : Zoo zegt de Heere: ndien mijn verbond niet is van dag en nacht; indien Ik de ordeningen des hemels en der aarde niet gesteld heb, of in Jeremia 31:35 en 36: oo zegt de Heere, die de zon ten lichte geeft des daags, de ordeningen der maan en der sterren ten lichte des nachts, die de zee klieft, dat hare golven bruisen, Heere der heirscharen is zijn naam: ndien deze ordeningen van voor mijn aangezicht wijken, spreekt de Heere, zoo zal ook het zaad Israels ophouden, dat het geen volk zij voor mijn aangezicht, al de dagen.

’sHeeren vóórverordineering omtrent het natuur-gebeuren, i.s niet minder vast dan dat omtrent uw voor de eeuwigheid geschapen ziel.

En nu is het niet slechts voldoende, te weten, dat er natuurwetten, dat er ordinantiën des Heeren zijn, maar ge moet, zal uw ziel daarin leven, weten welke die zijn. De voornaamste tenminste, op ieder gebied van

Gods schepping, kennen. En daarbij moet wel degelijk menschelijk onderzoek u zijn diensten bieden. Daarbij hebt ge, om het nu eens kras uit te drukken, aan uw Bijbel alleen niet genoeg. Zeker, ook voor de kennis van 'sHeeren ordinantiën in de natuur spreekt de Schrift, — in wat zij u leert van de „ordeningen des hemels, " van schepping en wonder en voorzienigheid, van Gods souvereiniteit en almacht — de groote beginselen uit, en zonder de kennis dier beginselen, zoudt gij die wetten in de natuuur zelfs nimmer in wat ze waarlijk zijn, kunnen verstaan. Doch waar het nu op de bijzonderheden aankomt, op de voornaamste wetten voor ieder gebied der natuur, heeft het Gode behaagd u die niet in de Schrift te openbaren, maar ze de menschen langs den weg van waarnemen en denken te doen vinden. In de „tien geboden" hebben wij een stel van zedelijke wetten, van ordinantiën des Heeren ten richtsnoer gesteld aan ons willen en handelen, maar zulk een stel natuurwetten biedt de Schrift ons niet.

Hiermede valt dan ook een eigenaardig licht op de wetenschap in het algemeen; op die der natuur in het bijzonder. Niet toch in wat men wel eens de beheersching der natuur, het kunnen door kennen, heeft genoemd, heeft zij alleen en uitsluitend haar doel, maar ook in het al rijker kennen van onzen God, door het al beter kennen van zijn schepping. Niet maar alleen om menschelijk leven te verbeteren, te vergemakkelijken, te verrijken, maar ook en allereerst zelfs, om uw God te verheerlijken, moet ookdeze wetenschap beoefend.

Het voornaamste van wat de sterrenkunde ons, op het stuk van 'sHeeren ordinantiën, ook in die wereld van schijnbaar dwalende sterren leert, bedoelen dit en de twee vorige artikelen dan ook aan te wijzen.

Na de bespreking der binnen-planeten, rest ons thans nog van de ^; < «fe«-planeten te handelen. In onderscheiding van de eerste, Mercurius en Venus, verstaan wij, gelijk vroeger reeds is gemeld, onder de laatste die planeten, wier banen buiten de aardbaan vallen.

Tot deze buiten-planeten behooren: Mars, de Planetoïden, Jupiter, Saturnus en Neptunus. Ook deze namen zijn weer ontleend aan de Romeische godenleer.

Bewegen ook deze planeten zich in min of meer elliptische banen rondom de zon, er doen zich bij haar, van onze aarde gezien, verschijnselen voor, waarin zij van die der binnenplaneten verschillen, en die wij dus, alvorens van ieder harer in het bijzonder iets mede te deelen, eerst zullen bespreken. Daarbij zal het ons tevens duidelijk worden, hoe het schijnbaar stilstaan en terugkeeren, waaraan ook deze hemellichamen hun naam van „planeten" danken, moet verklaard.

In onderscheiding nu van de binnenplaneten spreekt men bij de beweging der buiten-planeten alleen van bovenste conjunctie of samenstand, van oppositie of tegenstand en van kwadratuur of kwartierstand.

Ook dit zijn op zichzelf weer zeer eenvoudige zaken, die men in alle eenigszins uitvoerige almanakken kan vermeld vinden. Zoo kan men b.v. lezen, dat de planeet Mars op eeh bepaalden datum in samenstand komt, en dan onzichtbaar is. Of wel, dat de planeet Jupiter in tegenstand is, en dan den geheelen nacht zichtbaar is. Of ook, wanneer Saturnus in kwadratuur met de zon komt.

Nog zij hier opgemerkt, dat van de eigenaardige bewegingsverschijnselen, zooals benedenste samenstand; doorgang voor de zonneschijf; het nu eens morgen-dan avondster zijn, en grootste elongatie — verschijnselen, die wij in ons vorig artikel bij M.rcurius en Venus bespraken — geen sprake kan zijn bij de buiten-planeten, en wel omdat de banen van deze niet door de aardbaan worden omsloten.

Ter verduidelijking van de drie bovengenoemde uitdrukkingen: bovenste conjunctie, oppositie en kwadratuur, moge nevenstaande figuur ons behulpzaam zijn. Z stelt hier de plaats voor waar de zon staat; e cirkel door A aangeduid, is de aardbaan, BCDE de baan van een buiten-planeet. Wanneer nu de aarde op haar baan in A staat, en de planeet op haar baan in E staat, is de planeet in conjunctie of samenstand. Staat echter de planeet in C en de aarde in A, dan is zij in oppositie of tegenstand met de zon; de aarde staat dan tus'^chen planeet en zon. Daar de baan der binnen-planeten Mercu rius en Venus binnen die der aarde ligt, is het duidelijk, dat deze nooit in oppositie met de zon kunnen komen. M. a. w., de aarde kan nooit komen te staan tusschen Mercurius en Venus. Wanneer eindelijk de aarde op haar baan in A en de planeet op haar baan in B of D staat, dan is de planeet in kwadratuur met de zon en wel bij B in oostelijke, bij D in westelijke kwadratuur. In het eerste geval zegt men dan, dat zij des avonds, in het tweede, dat zij des morgens „kulmineert, " dat is haar hoogsten stand boven onzen horizon heeft.

Ook hier, bij de buiten-planeten, doet zich het schijnbaar „stilstaan" en „terugloopen" voor. In de nabijheid harer conjunctie gaan zij voort, doch in die harer kwadratuur schijnen zij stationair, en iu die harer oppositie, loopen zij terug. Toch is hier geen werkelijke stilstand en terugloopen.. De schijn wordt veroorzaakt door de verhouding tusschen de richting èn de snelheid in de beweging der planeet en de richting en snelheid in de beweging der op haar baan voortschrijdende Aarde.

Wij zullen thans iets mededeelen omtrent ieder der < J«zfe«-planeten in het bijzonder.

De planeet Mars is de eerste der buitenplaneten, d. w. z. haar baan is de eerste, die buiten de - aardbaan om de zon ligt. Zij is, wanneer zij zich niet achter de zon bevindt, dus in samenstand is, voor ons aan den gesternden hemel met het bloote oog zichtbaar en wel als een zeer heldere en daarbij roode ster, waardoor zij zich van alle andere sterren onderscheidt.

Zij nadert op haar baan onze aarde het dichtst, wanneer zij met de zon in tegenstand of oppositie is, en haar helderheid is dan zelfs sterker dan die van Sirius en ze is dan dus voor waarneming het meest geschikt. De beweging der aarde echter, in verband met die der planeet, wier baan veel grooter is dan de aardbaan, is oorzaak, dat Mars slechts om de twee jaren ruim diiS voor ons zichtbaar wordt. Want alle 26 maanden komt zij in oppositie. Haar baan wijkt sterk van den cirkel af. Keppler maakte dan ook, gelijk vroeger door ons vermeld is, juist van de waarneming der baan van Mars gebruik, bij zijn onderzoek naar den loop der planeten, en ontdekte daardoor den elUptischen vorm der planeten-banen om de zon. Het vlak harer baan vormt met de ecliptica of de baan der aarde een hoek van 1° 51' en haar klimmende knoopen — de punten waar de Marsbaan op haar weg van Zuid naar Noord, dus Noordwaarts, de aardbaan snijdt — bedragen 48°. De loop der aarde om de zon is ongeveer tweemaal korter dan die van Mars. De laatste toch heeft daar ongeveer 687 dagen voor noodig. Tengevolge van haar, zij het ook tijdelijk, uiterst gunstige plaats, om van de aarde af te worden waargenomen, kon Mars beter dan de overige planeten, door de sterrenkundigen met behulp van kijkers worden onderzocht. Is Mars veel kleiner hemellichaam dan de aarde, zij heeft evenals deze een dampkring, die met den onzen overeenkomt. Aan haar polen ontdekte men witte plekken, die op overeenkomst met de ijs-en sneeuwvelden in onze poolstreken wijzen. Ook zij draait zich om haar as, en men heeft berekend, dat zij daarvoor ongeveer 24 uren noodig heeft. Deze planeet heeft ook haar jaargetijden, haar zomer en winter, die echter langer en minder geleidelijk zijn, dan die op onze aarde. Nauwkeurige waarneming heeft er toe geleid, aan de oppervlakte van de planeet Mars landen en zeeën te ontdekken, en tot de wetenschap te komen, dat er meer land dan water is. Men heeft zelfs kaarten van Mars geteekend, welke vooral s*dert 1877 door den Italiaanschen sterrenkundige Schiaparelli zijn verbeterd.

Groote beteekenis is, in den jongsten tijd vooral, gehecht aan het verschijnsel der z.g. kanalen op Mars.

Men vond dat de zeeën op deze planeet door lange smalle lijnen, waaraan men den naam „kanalen" gaf, met elkander zijn verbonden, en dat deze lijnen netvormig over de landen heenloopen. Sedert 1882 vond Schiaparelli, dat vele dezer „kanalen" zich op bepaalde tijden verdubbelen en dan uit twee, zeer dicht bij elkander gelegen en parallel loopende, lijnen bestaan. De waarneming bleek juist, doch een voldoende verklaring van het verschijnsel is nog niet gegeven. Eenige dezer verdubbelde kanalen vertoonen dan een zoo regelmatigen vorm, dat zij er als evenwijdig loopende, met een liniaal getrokken, lijnen uitzien. Uit de regel­ matigheid dezer „kanalen op Mars" hebben nu sommige geleerden het minstens voorbarig, en zeker allesbehalve vaststaand besluit getrokken, dat men hier te doen had met een kunstmatigen arbeid, om de verdeeling van het water op de planeet Mars te regelen. In sommiger verbeelding worden de lijnen tot kanalen en haar regelmatigheid tot een werk van denkende wezens. Is dit het eerste en eenig geval, waarbij astronomische waarneming het bestaan van denkende wezens op een vreemd hemellichaam zou kunnen doen vermoeden, wij vermelden het, opdat onze lezers zouden weten, op welke zwakke gronden het geloof aan het bestaan van Marsbewoners rust. Ten slotte zij hier nog vermeld, dat men sedert het jaar 1877 tot de ontdekking is gekomen, dat Mars twee manen bezit, die zich, evenals onze maan om de aarde, om haar planeet bewegen.

Had reeds Keppler, toen hij de middelbare afstanden der bekende planeten tot de zon met elkander vergeleek, vermoed, dat er tusschen Mars en Jupiter, nog een planeet moest zijn, dit vermoeden is bevestigd, toen op den isten Januari van i8oi, Piazzi te Palermo, bij gelegenheid dat hij een vaste ster zocht, een kleine ster ontdekte, in wier elliptische loopbaan hij de door Keppler gezochte planeet vond. Hij noemde haar Ceres.

Toen men nu na eenige jaren nog drie andere kleine planeten ontdekte, gold het voor uitgemaakt, dat deze hemellichamen de overblijfselen waren van een groote verwoeste planeet. Dit gevoelen is echter thans vrijwel opgegeven. In den loop der 19de eeuw nu zijn telkens meer zulke kleine planeten ontdekt, thans reeds ongeveer 500. Men heeft ze aanvankelijk, evenals Ceres, afzonderlijke namen gegeven en vat ze gemeenschappelijk saam onder den naam van Planetoïden of Asteroïden. Deze Planetoïden, die tusschen de baan van Mars en die van Jupiter liggen, zijn met het bloote oog niet zichtbaar, en alleen door zeer sterke kijkers waar te nemen. Hoewel zij, naar men berekend heeft, alle te zaam nog geen honderdste gedeelte van de massa van onze aarde vormen, zijn zij, wijl zij ieder voor zich een baan van het Westen naar het Oosten om de zon beschrijven, zeer zeker planeten. Deze banen zijn sterk ellipti.sch en liggen ook niet alle binnen den „dierenriem" — den gordel, van 20° die tusschen den noordelijken en den zuidelijken hemel, op grooten afstand de ecliptica of aardbaan omsluit en waarlangs de overige planeten zich bewegen — maar wijl haar vlakken zeer groote hoeken met de ecliptica vormen, verheffen sommige asteroïden-banen zich noordelijk boven of verdiepen zich zuidelijk onder den dierenriem. De omloopstijd dezer kleine planeten verschilt tusschen iVi en 9 jaren.

Terwijl nu de banen van alle planetoïden, naar men meende, door de banen van Mars en Jupiter omsloten waren, ontdekte men in Augustus van 1898 voor het eerst een planetoïde, later Eros genoemd, wier baan niet door die van Mars wordt omsloten, maar meer die van de aarde nadert.

Omtrent de physische gesteldheid dezer kleine planeten is nog weinig met zekerheid bekend.

De grootste van de ons bekende planeten is Jupiter. Om eenig denkbeeld te geven van den omvang dezer planeet zij hier vermeld, dat volgens de sterrenkundigen 1330 hemelbollen als onze aarde noodig zouden zijn, om een hemellichaam als Jupiter te vormen. Grooter dan alle planeten te zamen, is zij echter weer 1040 maal kleiner dan de zon. Ook deze planeet wentelt zich om haar as en wel in ongeveer 10 uur, terwijl zij haar loop rondom de zon volbrengt in ongeveer 12 jaren. Zij doorloopt dus in éen jaar iets meer dan een der 12 sterrenbeelden van den dierenriem. Merkwaardig is verder bij deze planeet, dat zij door vier manen wordt vergezeld, die reeds door Galileï met behulp van het eerste verrekijkersglas ontdekt zijn. Een vijfde maan van Jupiter is in 1892 door den astronoom Barnard ontdekt. De „verduisteringen" dezer Jupiter-manen hebben het practisch belang voor de scheepvaart, dat zij onze zeevarenden in staat stellen de geographische lengte te bepalen van de plaats waar zich op die tijden het schip, waarop deze waarnemingen gedaan worden, bevindt. Het duidelijkst waarneembaar voor ons als zij in oppositie staat, is Jupiter, indien zij zich niet in conjunctie bevindt, een dier hemellichamen welke gemakkelijk met het bloote oog zijn waar te nemen. Haar helderheid overtreft, hoewel zij op grooten afstand van de zon staat, die van alle sterren van de eerste grootte.

In rangorde van afstand tot de zon volgt onder de buiten-planeten op Jupiter onmiddellijk Saturnus. Deze planeet, evenzeer zichtbaar voor het ongewapende oog, is kenbaar aan een mat, dof en roodachtig licht. Door een kijker gezien, vertoont zij zich niet slechts door acht manen begeleid, maar ook door een ring omgeven.

Deze planeet is 675 maal grooter van volumen dan de aarde. Zij wentelt zich in ruim lo uren om haar as en volbrengt haar loop om de zon in ongeveer 29 jaren. Vooral de „ring van Saturnus" heeft de aandacht der sterrenkundigen getrokken. Nader onderzoek heeft geleerd, dat men daarbij te doen heeft met een systeem of samenstel van ringen, die allen in eenzelfde vlak liggen. Tusschen den bol van Saturnus en den binnenwand van „den ring" ligt eerst een ledige ruimte, dan volgt een donkere breede ring, daarna weer een ruimte in welke een overgang van den donkeren tot een zeer helderen ring schijnt plaats te vinden, dan weer een tusschenruimte en eindelijk weer een breede, zeer heldere ring. De aanblik van den Saturnus-ring, door een teleskoop gezien, biedt een schouwspel, dat de verwachtingen door teekeningen van dit hemellichaam verwekt, verre overtreft. De ringen vertoonen allerlei veranderingen, en men neemt aan, dat zij ieder voor zich uit ontelbaar kleine lichaampjes bestaan, welke om de planeet zweven, en doordat ze alle ongemeen snel om haar ronddraaien, saam den ringvorm bewaren.

In het jaar 1781 ontdekte Herschel in een ster, die reeds in 1690 door Flamstead was waargenomen, doch voor een vaste ster gehouden, de planeet Uranus. Zij" heeft de helderheid van een ster van de 6e grootte en is ook zonder telescoop waar te nemen. Zij volbrengt haar loop om de zon in 84 jaren en wordt daarbij begeleid door vier manen. Een jaar op Uranus duurt dus 84 van onze jaren, en men ziet hieruit evenals uit de hierboven gemelde „jaren" van de andere planeten — haar omloopstijd om de zon — hoe het begrip „jaar" een zeer relatief of betrekkelijk begrip is. Denkt men hier verder over na, dan voelt men, hoe bezwaarlijk het wordt om wat wij „tijd" noemen nader te omschrijven. De grootte van Uranus overtreft 62 maal die van onze aarde.

Toch wordt haar grootte weer overtroffen door die van Neptunus, die 118 maal grooter is dan onze aarde. Dit hemellichaam, het laatst ontdekte der groote planeten, is nooit met het bloote oog zichtbaar en vereischt voor haar waarneming een kijker van bijzondere sterkte. De planeet Neptunus legt haar loop om de zon af in 164 jaren en wordt daarbij vergezeld door één maan.

Wij mogen hier niet onvermeld laten de geschiedenis der ontdekking dezer planeet. Die ontdekking toch is een bewijs voor de vastheid der natuur-orde en een triomf voor de wetenschap. In het jaar 1846 had de Parijsche sterrenkundige Leverrier, zonder daarbij zelfs waarnemingen aan den hemel te hebben] gedaan, berekend, dat op 600 milloen mijlen van de aarde verwijderd nog een planeet moest zijn, wier bestaan tot op dat oogenblik door niemand vermoed was. De planeet Uranus toch werd namelijk, door een totdusver onbekende oorzaak, in haar loop zoogenaamd gestoord, wat wil zeggen, dat zij nog door een ander hemellichaam dan de zon op bijzondere wijze werd aangetrokken. Leverrier deelde zijn opmerkingen mee aan de academie van wetenschappen te Parijs, en verzocht tevens aan-Galle, toenmaals adsistent op de Berlijnsche sterrenwacht, op de door hem aangewezen plaats, een onderzoek naar de verborgen planeet in te stellen. Op den 23sten September 1846 ontving Galle dit verzoek, en nog dienzelfden avond gelukte het hem, op zeer kleinen afstand van de aangeduide plek de gezochte planeet te ontdekken.

Met Neptunus zijn wij nog niet aan de grens van ons zonnestelsel genaderd; dat wil zeggen aan de grens van het gebied, waar onze zon haar invloed uitoefent.

Zeker is, dat de ruimte tusschen de baan van Neptunus en deze grens, doorloopen wordt door vele kometen, waaronder ook zulke, die van tijd tot tijd de aarde naderen en voor ons zichtbaar worden. Ook zijn er meteoren, die boven de baan van Neptunus uitgaan. Of in deze ruimte zich ook nog planeten in hare banen bewegen is mogelijk, doch totdusver is daarvan niets gebleken.

Aan het slot van onze bespreking der planeten IA] nog vermeld, dat men de ster in het schoone verhaal der „Wijzen uit het Oosten, " wel eens in verband heeft gebracht met een constellatie of schijnbare nabijheid met elkander van de planeten Jupiter en

Saturnus. Een constellatie welke naar de berekening van Keppler en Ideler, in het' jaar 747 na de stichting van Rome moet hebben plaats gehad. Beide planeten toch waren, volgens de berekeningen dezer sterrenkundigen, toen in conjunctie en op één graad afstand slechts van elkaar verwijderd te zien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's

Van ’s Heeren Ordinantiën.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 oktober 1902

De Heraut | 4 Pagina's