GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Zie, ik maak alle dingen nieuw.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Zie, ik maak alle dingen nieuw.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En die op den troon zat, zeide: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. Eti Hij zeide tot mij: Schrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw. Openb. 21: 5.

Het heette op den stillen Sabbath, die achter ons ligt, „nieuwe jaar"; thans is alreeds de eerste volle week in dit „nieuwe jaar" om; maar wat is nu uw bevinding? Als ge in die week met uw herinnering terug leeft, kunt ge dan zeggen, dat het jaar dat ge ingingt, metterdaad nieviv, anders, beter voor u heeft ingezet, dan het oude jaar dat voor altoos weg is?

Er ligt in wat nieuw is een onweerstaanbare bekoring.

Wie diep geroerd is, zingt den Heere een nieuw lied. Ons opleven begint pas, als de Heere een nieuw hart en een nieuwen geest in het binnenste van ons geeft. Een verlost kind Gods is een nieuw schepsel. Wat we aan

moeten doen is de nieuwe mensch. Eens zal de Heere scheppen een nieuwen hemel en een nieuwe aarde. En profetisch vooruit-teekenend schildert Johannes het ons in de Toekomst geaichten, hoe het Lam Gods dan uit zal roepen : Zie, ik maak alle dingen nieuw!

Dat heimwee naar het nieuwe is een oordeel over het heden, en een oordeel over wat achter ons ligt. Het komt op uit ontevredenheid met ons zelven, met ons doen en laten, met onze levensvrucht.

Dat hunkeren naar wat nieuw is, komt op uit besef (beleden of onbeleden) van zonde en ellende.

Is eenmaal de zaligheid ingegaan, dan zal niemand meer naar het nieuwe dorsten, omdat wat hij zijn zal en zal bezitten en genieten, volkomen zalige bevinding zal geven. Maar in den toestand, in den staat, waarin we nu verkeeren, besluipt ons telkens een niet weg te zetten gewaarwording van onvoldaanheid met ons zelven, en van onvoldaanheid met wat we om ons zien.

Het moet anders, het moet beter worden van binnen, en anders en beter worden om ons heen; en dat andere en dat betere, dat vindt dan zijn uitdrukking in het nieuwe, dat we inroepen, dat we afbidden, waar we met heimwee de hand naar uitstrekken.

Het is zoo, er zijn mummies onder de kinderen der menschen; ingeslapen, versteende figuren, die naar niets meer hunkeren. Zoo zijn er ook weelderige eters die nooit honger meer kennen, en zelfs den gewonen trek naar de spijs verloren hebben. Maar die personen zonder heimwee, zonder honger, zonder een diep opwellend zielsverlangen, en die daarom tegenover het nieuwe koud en onverschillig staan, zijn dan ook zonder invloed. Ze tellen niet meê. Er gist in zulke harten niets. Er gaat niets in om. Er komt niets uit voort. En een nieuw kleedingstuk, een nieuw spel, een nieuw tooneelstuk is al, waarin zich de trek naar het nieuwe bij hen uit.

Maar bij al wie leeft en meeleeft, spreekt het heimwee naar hetgeen anders, beter en daarom nieuw moet worden, al is het slechts bij tusschenpoozen, wel ter dege. Sterker bij den éen, zwakker bij den ander. Maar al wie niet geheel is versteend, kent zijn oogenblikken, dat het heimwee naar het nieuwe ook hem verteert.

Twee kanten heeft de trek naar het nieuwe, naar gelang ons heimwee naar beter zich richt op ons innerlijk bestaan, of op onzen uitwendigen levenstoestand.

Naar verbetering van levenslot hijgen de duizenden; die naar innerlijke levensvernieuwing hunkeren, zijn veel kleiner in aantal; al voelt ge terstond, dat het laatste veel hooger staat. Voor een man als Paulus is het uiterlijke levenslot steeds somberder, aldoor banger geworden, maar innerlijk wies hij in wondere geloofskracht; en terwijl de rijken der aarde uit Paulus dagen geheel vergeten zijn, leeft de naam van den grooten apostel nu, na twintig eeuwen, nog op ieders lippen.

Is daarom heimwee naar beter lot op zichzelf af te keuren ?

Dat in het minst niet. Veeleer komt uit dit natuurlijk en alleszins geoorloofd verlangen de prikkel, die aanzet tot verhoogde inspanning, tot betoon van veerkracht, en tot een overtreffen van onszelven.

Alleen maar, dit heimwee mag nooit worden ontevredenheid met ons lot.

Er is tweeërlei in ons uitwendig bestaan: ons lot en ons doen. Dat lot is de stelling die God ons in het leven gaf, de som van talenten die Hij ons schonk, de kring waarin Hij ons plaatste, de taak waartoe Hij ons riep, het leed of de vreugd die Hij over ons gehengt, de existentie die Hij ons heeft toebedeeld.

Wie daar nu tegen mort, daartegen zijn klacht opheft, is ongodvruchtig. Men mag beter lot afbidden, maar zelfs dit gebed moet wortelen in geloofsberusting. „Niet mijn wil, Uw wil ge schiede". En niets is duivelscher dan wat men tegenwoordig ziet: dat opzettelijk, dat met voorbedachten rade, dat stelselmatig schrijvers in de pers en sprekers op vergaderingen de bestaande tevredenheid verstoren, en ontevredenheid in het hart van het volk opwekken.

Maar naast wat in lijdelijken zin ons lot vormt, staat ook in onze uitwendige existentie ons doen. Bijna een ieder kan door ijver, door levensmoed, door veerkracht, door volharding, door wijze bedachtzaamheid, door beter overleg, door zuinigheid, door orde op zijn zaken te stellen, .en zooveel meer, een min gelukkigen levenstoestand zeer aanmerkelijk verbeteren.

Vergelijkt ge twee gezinnen in den minderen stand, die onder gelijke omstandigheden van hetzelfde inkomen leven, dan treft het ons gedurig, hoe in het ééne gezin betrekkelijk welstand en levensvreugde heerscht, terwijl in het andere ellende het dagelijksch brood is. En'dit alles, omdat het lot wel hetzelfde, maar het rfö^» van man of vrouw zoo heel anders is.

Maar hoe hoog in beteekenis die verbetering, die vernieuwing van ons uitwendig bestaan ook zij aan te slaan, toch staat voor den man en voor de vrouw van ernst, de verbetering, de vernieuwing van het innerlijk bestaan zooveel hooger.

Ook in dat inwendig bestaan is een lijden, en hier is de ontevredenheid niet alleen geoorloofd, maar plicht, heilige plicht.

Dat lijdelijke van ons innerlijk bestaan komt op uit onzen aanleg, uit onze inborst, uit ons karakter. Het wordt beheerscht door ons verleden, door onze gewoonten, door onze hebbelijkheid. En het wordt versterkt door onze omgeving, door onze toegeeflijkheid voor anderer zonde, door de zwakke levensovertuiging die in onzen kring heerscht.

En die drie: onze inborst, onze hebbelijkheid en onze omgeving, zijn de machten die ons beletten vooruit te komen; die ons binden aan onze zonden; die ons naar beneden drukken en houden; en maken dat het nieuwe schepsel, dat de nieuwe mensch niet uit het mysterie van onze persoonlijkheid naar voren treedt.

En tegen die inborst, tegen die hebbelijkheid van het verleden en tegen die omgeving moet dan de strijd worden aangebonden, de strijd met het wapen van het geloof in uw God, met het wapen der liefde voor uw God en met het wapen van uw hope op uw God.

Ge voelt, ge weet, ge bevindt, dat het niet met u is zooals het zijn moet; dat het anders, dat het beter met u worden moet, en dat het bij u komen moet tot vernieuwing van uw persoon.

Daarvoor nu hebt ge insnijdende momenten in uw leven noodig. In het gewone leven, als de ééne dag "volmaakt aan den anderen gelijk is, dringt niets die roeping van levensvernieuwing met genoegzaam onweerstaanbare kracht aan u op. De gedachte eraan kruist wel telkens door uw ziel en zinnen, maar het komt er niet toe.

Wat ge daarom noodig hebt, zijn insnij dende momenten. Een bang oogenblik dat u reft; hevig berouw over een zonde, waarin ge vervielt; een hooge levensvreugd die u ten deel viel. En zoo ook kan en moet u elke Sabbath dienen als weer een week omis, ofookuwjaar-'-'dg als ge uw geboorte herdenkt; en in dien zin ' omt ook het nieuwe jaar met een krachtige roepstem tot u.

Weer een jaar is om; zal het in het nieuwe jaar de oude zwakheid, de oude slavernij van hartstocht en zonde, de oude dienst van wereld en omgeving bij u blijven?

En ge zegt neen. Stellig neen. Het moet, het zal met Gods hulpe anders en beter worden. De zwakheden, de traagheden, de zondige insluipsels die u dusver ten onder hielden en uw leven zonder heilige vrucht voor God en voor zijn volk deden voorbijgaan, ze zullen nu uit hebben, .en ge smeekt het van den Heilige: o. God, o, lieve Vader, heilig mij, uw kind, toch!

En dat is kostelijk. Dat is metterdaad een zegen dien het nieuwe jaar u brengen kan. Maar let nu op u zelf, ga uw leven na. Weer is reeds een week van dat nieuwe jaar om. Merkt ge nu het verschil met vroeger? Is het anders geworden? Is er een nieuwe geest in u gistend? Hebt ge gebroken, krachtig en energiek gebroken, met uw boezemzonden, groote en kleine, en met uw onheilige hebbelijkheden? Of is het ook deze week geheel hetzelfde leven geweest als in het oude jaar ?

Zoo ja, wees dan gewaarschuwd! Stuit die zondige sleur dan onmiddellijk. Drijft ge zoo nog twee, drie weken voort, dan is de zegen van het nieuwe jaar onherroepelijk voor u weg.

Nu, eer ge een stap verder op uw levensweg zet, moet de breuke in uw leven komen. De breuke met het oude, om een nieuw leven aan te vangen.

En het is zoo, dat kunt ge zelf niet, en dat kunt ge niet alleen. Maar leeft uw Heiland dan niet, en spreekt hij ook tot u niet: „Zie, ik maak alle dingen nieuw ? "

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1905

De Heraut | 4 Pagina's

„Zie, ik maak alle dingen nieuw.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 januari 1905

De Heraut | 4 Pagina's