GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Dat er geen opstanding is, noch engel, noch geest.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Dat er geen opstanding is, noch engel, noch geest.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Want de Sadduceën zeggen dat er geene opstanding is, noch engel, noch geest. Handelingen 23 : 8.

Er is niets nieuws onder de zon.

Wel in allerlei uitvinding, maar niet in den mensch. De mensch in alle land, onder allerlei volk, onder allerlei hemelstreek, en in alle eeuwen die achter ons liggen, was en is altoos dezelfde mensch. Van God naar zijn beeld en zijn gelijkenis geschapen, en door de zonde geschonden.

Zooals nu, in onze eeuw, en ook in ons land, de tnenschen uiteengaan, zich splitsen, en tegenover elkander staan, zoo was het overal en altoos. De vormen wisselden, maar in den grond der zaak bleef het onder menschen, waar ook, steeds dezelfde gisting, dezelfde woeling, dezelfde worsteling.

Jezus vond, toen hij optrad, de Sadduceën. En wat kenmerkte de Sadduceën.-' Dit, dat ze als regel onder de meer gegoeden werden gevonden, en dat ze zoo goed als blind waren voor de geestelijke wereld.

Vrij kras zelfs kwamen ze er voor uit. Ze geloofden niet, dat er een leven na den dood was. De ziel stierf, als het lichaam stierf. Engelen waren er niet. En er waren ook geen andere geesten.

Ze gingen op in dit leven. Ze kenden niet anders dan deze wereld. Ze zagen niet anders dan datgene wat voor oogen is. En ze gaven aan dit aardsche leven al hun talent, al hun toewijding, al hun kracht.

Het waren daarom volstrekt niet allen mannen en vrouwen zonder hooger beginsel.

Natuurlijk leefde een deel van hen enkel voor weelde en zingenot, maar toch waren er onder hen ook niet weinigen, die hoog zeker gevoel van eere stelden; die zich braaf en deugdzaam gedroegen; en die zich afkeerden van al wat gemeen is en laag.

Alleen maar, voor het geestelijke hadden ze oog noch hart. Een geestelijke wereld bestond voor hen niet. Daaraan te gelooven, was zelfbedrog. Daarvoor te leven, een illusie. En meelijdend haalden ze de schouders op, als ze zagen, hoe de discipelen van Jezus in die geestelijke wereld geheel opgingen, en daarvoor alleen leefden.

Hun wereldbeschouwing stond vast. Uit 'smenschen wil en 'smenschen doen moest het leven verklaard worden, en de gezichtseinder van dit leven was tot deze wereld beperkt.

Zelfs roemden ze erin, en stofden er op, dat zij de deugd om de deugd zelve betrachtten, en niet, zooals die anderen, braaf leefden om 't uitzicht op een eeuwig loon.

Zoo was het toen, en zoo is het nog, en ook in de eeuwen die ons van Jezus' omwandeling op aarde scheiden, is er altoos zulk een groep menschen geweest. Geweest onder de Grieken en Romeinen, geweest in de middeleeuwen en in de dagen der Hervorming. En reeds nu vindt ge in Amerika geheel dezelfde groep van personen terug, die we in Europa steeds gekend hebben.

Ze noemden zich toen Saducceën, nu Positivisten, Agnosticisten of Materialisten. Men kan de namen omwisselen, het soort menschen blijft wat het was.

En dat is natuurlijk.

We staan als menschen tusschen twee werelden in. Tusschen de wereld die we voor oogen zien, en de geestelijke wereld, die zich achter een gordijn voor ons verbergt.

Die twee werelden, eens één, en bestemd om in het rijk der heerlijkheid weer één te worden, zijn thans door zonde en vloek uit elkaar gescheurd, en met elkaar in tegenstelling gekomen; en zonder bo vennatuurlijke genade is het thans voor ons menschen onmogelijk, om beide werelden, de wereld die men ziet en de wereld die we niet zien, in hoogere eenheid en harmonie saam te vatten.

Werpt nu het zondig menschenhart zich, zonder bovennatuurlijke genade, eenzijdig op de geestelijke wereld, dan krijgt ge den Parizeer; en werpt het zich, buiten bovennatuurlijke genade, op de zichtbare wereld, dan staat de Sadduceër voor u.

De Farizeër trekt van den éénen kant meer aan, omdat hij zich met geestelijke dingen bezighoudt, maar stoot van den anderen kant te sterker af, omdat zijn ongeestelijk hart met die geestelijke dingen een onoprecht spel drijft.

En de Sadducëer stoot u meer af, omdat hij zich om geestelijke dingen minder bekommert, maar voldoet meer, omdat hij uitkomt zooals hij is, en met geen schijn van heiligheid zich ophoudt.

Tusschen die beide nu schoof Jezus het Evangelie in.

Farizeër en Sadduceër greep hij beide aan, om ons, dank zij de bovennatuurlijke genade, de geestelijke wereld door de farliculiere, gratie en de wereld om ons heen door de gemeene gratie op het hart te binden.

Zóó is het Christendom de wereld ingegaan, en zoolang het, door bovennatuurlijke genade, deze twee vasthield en aan beide zich met hooger bezieling wijdde, heeft het Christendom gebloeid, en steeds een zegen gespreid niet alleen voor het toekomende, maar ook voor het tegenwoordige leven.

Verwonder u daarom niet, zoo ge thans dezelfde soort menschen terugvindt.

Het kan niet anders.

Gegeven de tegenstelling tusschen de geestelijke en de stoffelijke wereld, en gegeven ons zondig menschelijk hart, moeten wel die twee licht herkenbare groepen zich vormen. Waar geen bovennatuurlijke genade is, eenerzijds lieden die in de wereld opgaan, en anderzijds lieden die een onwezenlijken schijn van heiligheid aannemen. En daartusschenin de uitwerking der bovennatuurlijke genade in kringen, waarin het Evangelie bloeit en het leven nabij God gekend wordt.

Immers op dit laatste komt het aan.

Wie aan het geestelijke geen zelfstandig bestaan toekent, en daarom de ziel met het lichaam laat sterven, en zoo ook noch engel, noch geest erkent, die kent ook Gods verborgen omgang niet.

Hij moge nog spreken van een Voorzienigheid of nog roemen in Goddelijke krachten die in de natuur werken, hij kent God niet als Geest, en blijft daarom geheel vreemd aan de aanbidding Gods in geest en waarheid.

God als een Geest, met wien zijn eigen geest persoonlijke gemeenschap kan oefenen, bestaat voor hem niet. Hij verstaat niet, dat het den mensch» goed is nabij God te zijn. Het klinkt hem als een ongerijmdheid in de ooren, dat zijn hart een tempel van den Geest, een woonstede Gods zou kunnen zijn. Als hij hoort spreken van Gods verborgen omgang, speelt er een lach om zijn lippen.

Weelde, zingenot, eer bij menschen, braaf-zijn, leven voor een aardsch doel en dat doel bereiken, ziedaar wat hij begrijpt en waarnaar hij grijpt. Al wat daar buiten ligt, is hem fantasie, droombeeld en spel van ijdele inbeelding.

Hij gelooft er zelf niet aan, en als hij van anderen hoort die er wel aan hechten, er offers voor brengen, en er desnoods hun leven voor over hebben, dan roemt hij de beschaving en volksverlichting als de zekerste middelen, om dit jammerlijk bijgeloof der onnoozelen te bestrijden.

Maar geheel dezelfde toetssteen geeft u ook de keur, of ge met een schijn van heiligheid als bij den Farizeër, oftewel met geestelijke heiligheid, als vrucht van bovennatuurlijke genade, te doen hebt.

Velen zijn er, die veel op hebben met de geestelijke dingen, maar uitwendig, in vormen opgaande, in de letter roemend, voor kerkelijke rechten ijverend, en die toch, omdat ze bovennatuurlijke genade missen, nog altoos buiten de levende gemeenschap met den onzienlijken God staan.

En ook dezen verkeeren in zeer ernstig gevaar. Ge weet wat driewerf wee u ! Jezus aan deze geveinsden in het aangezicht heeft geslingerd. Zij zijn daarom niets slechter dan de Sadduceën, of liever, ze staan hooger, in zooverre ze naar een hooger doel jagen; maar de tegenstelling tusschen hun onbekeerd hart en de hooge dingen waarnaar ze grijpen, plaatst hen in zoo bitter valsche positie.

Nu heeft de wereld, en in die wereld de Sadduceër, geen zweem zelfs van recht, om hen hierover hard te vallen, want ze nemen in elk geval een hooger standpunt in. •

Maar Jezus had dit recht wel, en heeft er zonder sparen gebruik van gemaakt. En de kerk, en een ieder die geestelijk is, moet die taak van zijn Heiland voortzetten.

Eerst om af te stooten, maar daarna om te winnen. Te winnen door het Evangelie, door de heilige mystiek die in dit Evangelie zich uit de bloemknop van het geloof ontplooit, om dan de ziel in te leiden tot Gods verborgen gemeenschap.

Bij den Sadduceër is het, helaas, bijna altoos een ploegen op rotsen, omdat hij aan geen geestelijke wereld gelooft, tenzij dan dat zulk een Sadducëer in zeer diepe zonde valt, en zijn conscientie ten slotte de geestelijke wereld voor hem ontsluiert.

Maar bij die anderen is de weg gebaand. Zij erkennen de geestelijke wereld, alleen maar, ze dringen er niet in door. Ze blijven in den voorhof staan, en ontvingen nooit den verheffenden en den bezielenden indruk van het heilige der heiligen, dat door geen voorhangsel meer aan het oog van Gods kinderen wordt onttrokken.

Daar moeten ze heengeleid.

Maar dat kunt ge alleen, zoo ge zelf in het heilige der heiligen zijt ingegaan; en alleen dan mist uw prediking de kracht daartoe, zoo ge zelf niet uit Gods verborgen omgang spreekt.

Want dit staat vast: Wie spreekt, wie getuigt uit het persoonlijk gekende zielsgeheim, in diens woord schuilen weerhaken, en in hem werken krachten des Koninkrijks, waartegen men zich wel verharden kan, maar die altoos diep in de ziel dringen.

Althans, indien het een spreken, een getuigen van heilige liefde is, zoo dat ge bidt, alsof God door u bade: L^at u met God verzoenen!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juli 1905

De Heraut | 2 Pagina's

„Dat er geen opstanding is, noch engel, noch geest.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juli 1905

De Heraut | 2 Pagina's