GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

En de Heere sloot achter hem toe.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

En de Heere sloot achter hem toe.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

[OUDEJAARSAVOND.]

En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vleescb, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe. Genesis 7: 16.

Ons bestaan op aarde heeft zijn grenzen tusschen geboorte en dood.

Zijn grenzen in den tijd.

Wat daar voor en daar achter ligt, is de eeuwigheid.

De eeuwigheid, die wij menschen, gebonden als wij zijn om alles te zien in den tijd, ons niet kunnen voorstellen.

De eeuwigheid, die wij alleen gelooven dèt is.

Waarin wij gelooven, dat wij bestonden voor onze geboorte, voor onze ontvangenisse, van voor de grondlegging der wereld, in de gedachten Gods; in zijn Raad.

Want heel ons wezen toch; heel ons zijn voordat het in den tijd tot aan-zijn, tot bestaan op aarde kwam; heel dat wezen, naar lichaam en ziel, naar temperament en karakter, naar ontwikkeling en bestemming, is maar niet toevallig doch, wijl van eeuwigheid door God gedacht, in Zijn Raad bepaald, — noodzakelijk.

Ook van ons wezen geldt, dat de Wille Gods de noodzakelijkheid der dingen is.

En in de eeuwigheid, die wij gelooven dat is, zullen wij naar wij ook gelooven, eens, wanneer ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken zal zijn, bestaan. Dan echter niet maar als voor onze geboorte, in Gods gedachten alleen, doch als schepselen, dus als wat niet-God is, met een eigen bestaan. Eerst alleen naar de ziel en dan ook naar het lichaam, om in die ziel en in dat lichaam te verheerlijken: óf in onzaligheid Gods vergeldende gerechtigheid óf in zaligheid Zijn ontfermende barmhartigheid.

Naar Hij het besloten heeft, naar Hij het heeft vóor-beschikt, naar het onwankelbaar vast staat in Zijn eeuwigen Raad.

Zalig de menseh, die naar wat God uit dien Raad hèm heeft geopenbaard, reeds hier in den tijd mag weten, dat hij eens in een zalige eeuwigheid zal verheerlijken de ontfermende barmhartigheid van Zijn God.

Dat mag weten waar het alleen voor eenmenseh uit te weten is; uit het Woord door den Geest.

En nu minder dan een oogenblik, dan een kloktik in een eeuw, ligt midden in die eeuwigheid ons vluchtig aardsch bestaan.

Vluchtig als een droom na het ontwaken.

Vluchtig als een gedachte.

Maar toch voor ons menschen, gebonden als wij zijn om alles te zien in den tijd, lang genoeg.

En God wil, dat wij rekenen met den tijd.

Hij 'schiep de lichten des hemels óok om scheiding te maken tusschen den dag en tusschen den nacht; en dat zij zouden zijn tot teekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren.

Dat wij rekenen zouden met de tijdgrenzen, niet alleen met die waar tusschen ons aardsche bestaan ligt, maar ook met de tijdgrenzen in dat aardsche bestaan zelf. Tijdsgrenzen waarin wij dan zetten, na-elkaar, al wat er ons in overkomt en door ons gedaan wordt.

God wil, dat wij zullen rekenen met uren en dagen; met weken, met maanden, met jaren.

En daarom bidt dan ook Mozes: eer ons alzoo onze dagen tellen, dat wij een wijs hart bekomen. (Ps. 90:12).

Onze dagen tellen!

Dat tellen, dat na-elkander zetten toch van onze dagen en wat in die dagen ons overkomen en door ons gedaan is, kan, als wij het maar doen zooals God het ons leert, verstandig maken.

Daarom is het ook goed, te rekenen met het einde van een jaar, met zijn laatsten avond.

Met wat door u van het begin des jaars tot het einde des jaars is gedaan, met wat u van het begin des jaars tot het einde des jaars overkwam.

Die laatste sluit af. avond, de oudejaarsavond

Hij maakt telkens een insnijding, trekt een grens in den duur van uw aardsche bestaan.

Tusschen den vorigen en dezen oudejaarsavond ligt weer een jaar.

Een jaar in een menschenleven.

Een tijdsduur klein als een druppel in den oceaan, wanneer gij hem beziet tegenover de eeuwigheid, zulk een jaar; een tijdsduur grooter dan een kwartier in een dag, wanneer gij hem beziet tegenover het bestaan van het haft, het diertje dat maar een dag leeft, zulk een jaar.

Een tijdsduur in ons aardsche bestaan, in de dagen onzer jaren, waarin zeventig of zoo wij zeer sterk zijn tachtig, al vele zijn — rijkelijk groot.

En toch ook weer niet te groot om, op zijn laatsten avond, — de grens, die hem afsluit, — niet te kunnen overzien wat daar achter ligt.

Op den oudejaarsavond, waarop, wijl de jaren u van God zijn verordineerd, ook van u kan gezegd: en de HEERE sloot achter hem toe.

En de HEERE sloot achter hem toe.

In de heilige Schrift wordt dat gezegd van Noach.

En met dit woord staan wij op de grens van het oude en het nieuwe.

Van de oude wereld, die omdat zij door haar zonden het gericht Gods over zich had gebracht, onderging in de wateren van den zondvloed; van de nieuwe, die door dat gericht heen, uit den zondvloed in Noach's arke werd gered.

Met dit woord staan wij alzoo op de grens van twee werelden.

De zonde, ingekomen in de menschenwereld, toen Adam viel, had doorgewerkt.

De boosheid des menschen was menigvuldig op de aarde. Al het maaksel van de overleggingen zijns harten al den dag niet dan slecht.

De HEERE zag het.

De slechtheid des harten uitgebroken in woorden en slechte daden.

Alleen Noach, de rechtvaardige, onder zijn tijdgenooten; de man, die met God wandelde, met Hem verkeerde — vond genade in de oogen des Heeren.

God naderde ten gerichte.

Da menschheid, die haar weg had verdorven voor God, zou Hij verderven.

Naar Zijn streng oordeel zou Hij deongeloovige en onboetvaardige wereld met den zondvloed straffen, en den geloovigen Noach met zijn achster, naar Zijne groote barmhartigheid behouden en bewaren.

Uit Noach en de zijnen een nieuwe menschheid doen opkomen.

Aan Noach openbaarde God deze dingen.

Met hem zal Hij oprichten Zijn verbond.

Dan ontvangt Noach bevel om te maken zijn ark.

De arke des behouds voor hem en zijn gezin en ook voor de dieren.

Zijn houten ark.

De ark van pijnboomhout.

Hij moet haar indeelen in drie verdekken, of verdiepingen met kameren of cellen en haar van binnen en van buiten met aardpek of asphalt bestrijken.

En boven in die ark moet hij maken, om er licht en lucht in te krijgen, een venster dat geopend en gesloten kan worden; en eindelijk moet hij in één harer zijden aanbrengen een deur.

Het einde nadert.

En Noach gehoorzaamde.

Hij deed naar al wat God hem bevolen

had, zoo deed hij. Hij bouwde zijn ark.

En in dat bouwen predikte hij het naderend gericht.

Maar de wereld stoorde zich niet aan deze prediking van den prediker der gerechtigheid. Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam en verdierf ze allen.

Noach had zijn ark gebouwd.

Het houten huis met zijn drie verdiepingen

met haar verschillende cellen; uit-en inwendig tegen het indringen van water met asphalt bestreken, was nu gereed.

Boven in was het venster; in éen der zijden de deur.

Een week vóór den dag op welken Noach in de ark ging, kwam tot hem het woord van zijn God om in de ark te gaan.

Hij met zijn vrouw, met zijn zonen, met Sem en Cham en Jafeth en hun vrouwen en met de dieren, zeven van de reinen en twee van de onreinen.

Over zeven dagen zou God doen regenen op de aarde.

Veertig dagen en veertig nachten.

En in die zeven dagen bergt zich in de arke des behouds al wat aan het gericht ontkwam.

Noach en zijn huièvrouw, zijn zonen en hun vrouwen gingen in door de deur van lie ark.

De wereld, die ten verderve gaat, lacht om deze zonderlingen.

Zij gelooft niet aan de dingen, die niet gezien worden; nèg niet gezien worden; aan de verdervende wateren, die over eenige dagen zuilen opspringen en neerpiassen, waarvan vertellen de zonrarln.

In die zeven dagen komen de dieren, bij instinct vóór-voelend het naderend onheil, een schuilplaats zoeken in Noach's ark.

Zij komen, de viervoeters, en het kruipend gedierte en vogels van allerlei veder.

Als zij dat ziet lacht de wereld, die ten verderve gaat, voor een oogenblik niet.

Maar zij, de wereld, die ten verderve gaat en die zich niet zou laten gezeggen al ware het, dat er iemand uit de dooden opstond (Lukas 16:31), laat zich ook niet gezeggen door dit vreemd doen — der dieren.

Het stapt en kruipt en vliegt al, door de geopende deur, tot Noach in de ark.

En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijQe, van alle vleesch; gelijk als God Noach bevolen had. En de Heere sloot achter hem toe.

En de Heere sloot achter hem toe.

Terecht zegt Calvijn, dat dit woord hier niet zonder opzet is toegevoegd, noch als onbeteekenend mag overgeslagen.

Er ligt toch een diepe zin in.

Een diepe zin, dat op den dag toen Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en verdierf ze allen, de HEERE achter Noach toesloot,

Wat de Heere toesloot, kan niet anders zijn geweest dan de deur van de ark.

En nu is dit het merkwaardige, dat niet als in de zondvloedverhalen der volkeren, 'n menseh, maar in het zondvloedverhaal der Heilige Schrift, de HEERE, Jehova zelf, die deur van de ark toesloot.

Door middel van slot en grendel sluiten de menschen een deur, maar als de Heere, — Die opendoet en niemand zal sluiten. Die sluit en niemand zal opendoen (Jesaia 22 : 22) — door een v/ondere werking Zijner Almacht, een deur sluit, dan heeft Hij die middelen niet noodig. Evenmin, als slot en grendel of zelfs 'n zegel, — zie het maar aan de deur van Jezus graf; aan de deuren van de opperzaal op den Paaschavond; aan de deuren van Petrus gevangenis — Hem kunnen verhinderen deuren te openen, die menschen hebben gesloten.

En nu is ook dit niet zonder zin, dat er staat niet dat God, maar dat de HEERE toesloot.

De Heere, dat is Jehova, de God van Israël, de God des Verbonds, die God, Die met Israel Zijn Verbond der Genade, gelijk met Noach Zijn Verbond der Natuur, oprichtte.

Toen God de HEERE die deur van de ark had toegesloten, was zij, zoolang als Hij dat niet wilde, door niets en niemand open te krijgen.

Door Noach niet en evenmin door de menschen, die als straks de vloed komt, in hun doodsangst er tegen aankloppen; en ook niet door de waterstroomen die er tegen aanslaan.

Een gesloten deur maakt een grens.

Als gij de deur van uw kamer of de deur van uw huis sluit, dan vormt die deur de grens tusschen wat daar achter en daar vóór is. Zoo maakte ook de, door den Heere gesloten, deüf van Noachs ark een grens.

Een grens tusschen „de weinige, dat is acht zielen, die behouden werden" en de velen, die ten verderve gingen.

Een grens ook in den tijd van het wereldbestaan ; de grens tusschen de dagen voor en na den zondvloed.

Een grens, die de HEERE zelf trok, toen Hij de deur achter Noach sloot.

Immers, nadat de Heere achter Noach heeft toegesloten, springen de wateren op, en vallen de slagregens neer; worden opengebroken alle fonteinen des grooten afgronds, geopend de sluizen des hemels.

En als dan straks de wateren de overhand nemen, heffen zij de ark op, en boven het graf der stervende en gestorvene wereld drijft stil en rustig de arke des behouds, die bergt het nieuwe leven.

En de HEERE sloot achter hem toe.

De deur van de ark achter Noach.

En achter die gesloten deur is Noach met de zijnen en al het zijne nu veilig.

Het huis op het zand gebouwd, kan vallen, maar Noach huis op de wateren, kan niet vallen als de slagregens en de waterstroomen en de winden er tegen aan slaan.

Want de HEERE bewaakte in die schrikkelijke veertig dagen en veertig nachten dit huis.

Rust was er altijd in en onrust altijd buiten.

De muil der leeuwen was toegesloten zoodat atj niet verscheurden, en door de reten van de deur drongen de wateren niet binnen.

Veilig was Noachs ark in de hand des HEEREN,

In Wiens hand is de ziel van al wat leeft, en de geest van alle vleesch des menschen.

Bij Wien is wijsheid en macht;

Die heeft raad en verstand.

Ziet, Hij breekt af en het zal niet herbouwd worden;

Hij besluit iemand en er zal niet opengedaan worden.

Zoo spreekt van Hem Job tot zijn vrienden (h, 12 : 13, 14).

Hij besluit en er zal niet opengedaan worden.

'n Woord waarin gij ook hebt, zij het al in een ander verband, dezelfde gedachte als in het: de HEERE sloot achter hem toe.

Wanneer toch God de deuren van een kerker sluit, kan niets en niemand opendoen.

Zoo heeft Hij gekerkerd de engelen, die gezondigd hebben, hen overgegeven aan de ketenen der duisternis, om tot het oordeel bewaard te worden (2 Petri 2 : 4).

Achter die deur was Noach veilig.

Veiliger dan de schapen achter de deur van de kooi die de herder heeft toegesloten,

Veiliger dan het kindeke achter de gordijnen van het wiegje, die heeft toegesloten de moeder.

Van het wiegje waarover en waarvóór zij waakt.

Veiliger dan het kindeke Mozes in zijn kistje van biezen; zijn kistje bestreken met asphalt en pek, neergelegd in het riet van den Nijl-oever; het kindeke waarover waakte Mirjam zijn zuster.

En de Heere sloot achter hem toe.

Dat geldt ook van u, nu de laatste avond van het jaar weer een grens trekt in uw aardsche bestaan.

Een grens tusschen het oude jaar dat ge weer hebt doorgeleefd, en het nieuwe dat gij hoopt te gaan inleven.

Een tijdgrens door uw God getrokken.

Want de aardsche jaren zijn, als de van God verordineerde tijden waarbinnen onze aarde haar loop volbrengt om de zon, niet maar willekeurig.

Er zit natuur-ordinantie in, gelijk in den éénen rustdag op zes werkdagen, zedelij keordinantie.

Ordinantie Gods,

En gelijk Hij heeft vóór-verordineerd den loop der planeten om de zon en hun een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden (Ps. 148:6a); zoo ook heeft Hij vóor-verordineerd het getal uwer levensjaren en ook u daarin een orde gegeven, die gij niet kunt overtreden.

't Is al bepaald in Gods eeuwigen Raad. Gij kunt aan het door God bepaald getal uwer jaren geen dag en geen nacht toeof afdoen.

En tusschen den dag door God bepaald, waarop uw moeder de benauwdheid niet meer gedacht om de blijdschap, dat een menseh ter wereld was geboren, — den dag waarop Hij de deur voor uw leven op aarde ontsloot, en den dag door God bepaald waarop uw aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt, den dag waarop God de deur achter uw leven op aarde toesluit, verloopt heel uw aardsch bestaan.

En in dien loop trekt dan God telkens de grenzen.

Van jaar tot jaar.

En daarom als weer een jaar is afgesloten, is Hij het die achter u toesloot.

En de HEERE sloot achter hem toe.

Een door uw God afgesloten jaar ligt straks achter u.

Gij zult rekenen met dat jaar.

Dit jaar.

Met wat gij in dit jaar zijt geweest en wat u in dit jaar overkwam.

Met wat gij in dit jaar zijt geweest voor uw God en de menschen.

Want weet het, de oogen des Heeren uws Gods, waren gedurig op «, van het begin des jaars tot het einde des jaars (Deuteronomium 11:12) En al rekent de Eeuwige niet met jaren, Hij rekent en zal rekenen met wat wij in de jaren voor Hem zijn geweest.

Wil dan tellen. In de stille ure van den Oudejaarsavond na elkander zetten in den tijd al wat er geweest is bij u in dit jaar van adoratie, van aanbidding voor uw God, in uw van ontzag voor Hem vervulde ziel; van verborgen omgang met Hem, in hét stille heiligdom van uw, met heilige liefde tot Hem vervuld, gemoed; van een dienen, een ontmoedig dienen van Hem in uw hart en in uw leven.

Want dat alles wil, dat alles eischt de HEERE van u,

Eischte Hij van u ook in dit jaar; het jaar dat Hij straks achter u toesluit. Wil dan tellen.

In de stille ure van den Oudejaarsavond na elkander zetten in den tijd al wat er geweest is bij u in dit jaar, bij het saamleven met uw medemenschen in gezin en Kerk en Staat, van trouwe pHchtsvervuUing; van gerechtigheid doen; van, in betooning van geduld en zachtmoedigheiden medegevoel, van barmhartigheid en vergevingsgezindheid, uitkomend liefhebben van de menschen.

Want dat alles wil, dat alles eischt de HEERE van U.

Immers Hij heeft u bekend gemaakt, o, menseh! wat goed is; en wat eischt de Heere van u, dan recht te doen, en weldadigheid lief te hebben, en ontmoediglijk te wandelen met uw God ? (Micha 6:8).

Maar ook zult gij rekenen met wat u in dit jaar overkwam.

Overkwam, in uw individueel en uw gemeenschapsleven.

Overkwam aan voorspoed en tegenspoed; aan wat uw vreugde of smart heeft veroorzaakt.

Wil dan in de stille ure van den Oudejaarsavond ze in uw geest laten voorbijgaan, na elkaar, de blijde, de droeve, de heldere, de zwarte, de bezonde, de omfloerste, de dagen van hemelhoog-juichen en van ten-doode-bedroefd.

De dagen van overvloed en gebrek; van zegeningen en zorgen ; van gezondheid en krankheid voor u zelf of uw gezin; de dag wellicht ook, dat de dood klom in uwe vensteren.

De dagen van geluk en van druk in uw beroep en bedrijf.

De dagen waarin ge meevoeldet den krachtigen of ook den zwakken polsslag van uw maatschappelijk leven.

De dagen van blijdschap voor al wat met u, ook in de scholen der wetenschap wilde eeren het Woord van onzen God, toen onze Vrije Universiteit in de Octobermaand, na al de stormen, die over haar zijn heengegaan, haar vijf-en-twintig jarig bestaan mocht herdenken; toen, nog in de laatste maand van dit jaar, het Koninklijk Besluit waarbij haar den effectus civilis voor haar graden in de juridische en litterarische faculteit werd geschonken, in \isX. Staatsblad Mttscheen.

De dagen van droefheid voor al wat met u om den vrede van Jerusalem bidt, toen in onze gereformeerde kerken die vrede dreigde te worden verstoord; maar ook de dagen van blijdschap toen zq, in generale Synode, in de Augustusmaand, te Utrecht saamgekomen, onder kennelijke leiding des Geestes, al wat den vrede zou kunnen hinderen, mochten wegnemen.

De dagen van droefheid voor al wat met u ook in het Staatsieven wil eeren den God van het Woord, toen, in de Junimaand, na bangen maar kloeken strijd bij de stembus, tusschen de christelijke partijen en die der vrijzinnigheid, voor de eersten de slag was verloren.

De dagen van droefheid, van medegevoel met menschelijk lijden voor al wie met u meeleeft in het wereldgebeuren, bij het bloedvergieten en menschenmoorden tusschen Rus en Japannees, tot de tijding van den gesloten vrede in de Septembermaand althans een gevoel van verademing gaf.

De dagen van droefheid, van medegevoel met het leven der volkeren in het Noorden en Oosten van Europa, die daar bruisen gelijk de zeeën en ruischen gelijk de geweldige wateren, beroerd door een Revolutie waarbij, als in Noorwegen, het volk zijn koning afzet, of, als in Rusland, het Absolutisme de eischen van een mondig geworden volk miskent.

En als gij dan deze dagen met wat daarin u, zoo persoonlijk als in het saamleven met uw medemenschen is overkomen, in de stille ure van den oudejaarsavond in uw geest laat voorbijgaan — dan is de eisch van uw God en dan wil de Heere van u, dat gij dat alles, en gedurende al die dagen, nooit anders en altijd even krachtig, als niet bij geval, maar van Zijn vaderlijke hand u overkomen, zult hebben beschouwd.

Dat gij onder al dat droeve medelijdend met anderen, en onderworpen aan Gods wil voor u zelf waart; dat gij onder al dat blijde met anderen u verblijdend, dankbaar aan God voor u zelf waart.

Dus voor Hem en uw medemenschen te zijn geweest in uw handel en wandel; dus voor Hem te hebben verkeerd bij wat u overkwam in het jaar, dat Hij straks achter u afsluit, is de eisch waarvoor God u heeft gesteld.

En wanneer gij u nu op den Oudejaarsavond stelt voor deze eischen van uw God, — zegt gij dan nog met den jongeling

uit het Evangelie: „Al deze dingen heb ik onderhouden!”

Dit ware een jammerlijk zelfbedrog.

Het zelf bedrog van den nog niet verbrijzelden en hoogmoedigen geest.

Wee u, als God u dus vindt, wanneer Hij straks achter u toesluit.

En de Heere sloot achter hem toe.

Dat geldt ook van u, in nog anderen zin wanneer gij althans, op den oudejaarsavond u stellend voor de eischen Gods, niet als de rijke jongeling met een „al deze dingen heb ik onderhouden!" maar als de arme tollenaar met een „o God, Wees mij zondaar genadig!" tot den HEERE nadert.

Want wordt deze bede door u in geest en waarheid geslaakt, dan zijt ge van een verbrijzelden en nederigen geest en zal de Heere uw arme ziel levendmaken, verkwikken, vertroosten.

Dan zijt gij veilig en geborgen.

Ingebonden in het bundelke der levenden bij den Heere hun God.

Veilig in de arke des behouds van Christus Kerke.

Van die eene, heilige, algemeene, welke is uitverkoren uit het ganschelijke menschelijk geslacht; voor wie Christus heeft verworven de vergeving der zonde en het eeuwige leven; en waarvan gij dan een levend lidmaat zijt en eeuwig blijven zult; waaraan

Hij zijn weldaden toepast.

Ingegaan door de deur.

Zij het ook met een toevluchtend nemend geloof, zoekend den toegang tot het huis des Heeren, zoekend de redding uwer ziel van het verderf bij Hem. die gezegd heeft: Ik ben de deur: indien iemand door Mij ingaat, die zal behouden worden.

Achter deze deur zijt gij veilig.

Kunt gij niet vergaan te midden van het tijdelij k-aardsche, al roept ge ook vaak met de discipelen op hiet meer in uw kleingeloof: Heere wij vergaan!

Kunt gij niet vergaan, ook al ziet gij weer op uw zonde, zoodat gij met David klaagt: „Mijne ongerechtigheden gaan over mijn hoofd".

Indien de HEERE dus achter u heeft toegesloten, zijt gij veilig en geborgen voor de eeuwigheid.

Zalig, indien gij, waar God straks ook dit jaar van uw leven weer afsluit, ook dus moogt verstaan het: en de Heere sloot achter hem toe.

De HEERE, Jehova, uw Bondsgod, uw Vader in Christus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's

En de Heere sloot achter hem toe.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 december 1905

De Heraut | 4 Pagina's