GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

TWEE WEGEN.

XXIV.

ALLERLEI VERANDERING.

„Ik ging er, ” zoo vervolgde Parker, „op af, stellig besloten om maar even te zien, en dan door te loopen. Doch toen ik dichtbij kwam, en den man die in het midden stond, luid hoorde spreken, moest ik toch even hooren wat hij te zeggen had.

Dit nu klonk mij en zeker ook den meesten niet aangenaam in de ooren. Immers hij zei niet minder, dan dat wie zoo den dag des Heeren besteedde als wij, een verschrikkelijke verantwoording zou hebber. Gij bezondigt u, zoo zei hij, naar ik mij herinner, op meer dan één wijs. Gij laat dieren die van goed noch kwaad weten, zich tegen elkaar doodvechten. Gij drinkt en vloekt en spreekt lichtzinnige taal, en bezondigt u zoo tegen God. En eindelijk gebruikt gij den rustdag dien Hij u geeft, niet om Hem te verheerlijken maar Hem te vertoornen."

„En weiden die lieden niet boos ? " vroeg Piet. Of ze. De een begon te fluiten, de ander te zingen, de derde te schreeuwen. Maar de prediker — hij was uit Schotland, zeiden ze — ging toch maar voort met ons te vermanen. Op 't laatst werden er twee uit het volk zoo kwaad, dat ze hem te lijf wilden. Maar een ander riep, een zware vent, met een knuppel bij zich:

„Handen thuis! Wie niet hooren wil kan heengaan, maar ieder is vrij in zijn spreken. Hij doei jijlui ook niets !" Ze wilden evenwel niet hooren en toch hun gang gaan. Maar die met zijn knuppel gaf den een een slag, dat hij suizebolde, en smeet den ander tegen den grond. Nu ontstond er een groot geweld, want anderen vielen den man aan, die de klappen had uitgedeeld. Ik weet nog, " dat ik voor hem partij trok, en het gevecht zeker wel een kwartier geduurd heeft. Ik zelf liep er een blauw oog en gescheurde kleeren bij op, en toen we eindelijk weer tot rust kwamen, was de prediker er niet meer, en ik heb hem ook nooit weergezien. Ik had geen lust meer naar het buUebijten te gaan kijken, zoo als er trouwens meer waren. Want ik zag er gehavend uit, en daarbij had wat ik gehoord had, indruk op mij gemaakt, zonder dat ik het eerst zelf merkte. Daarom had ik ook de partij van dien onbekenden man gekozen”.

„Dus u vondt het nu verkeerd zoo den Zondag te besteden.”

„Ja, maar veel meer nog. Ik heb u niet alles verteld wat de man zei. Maar dit weet ik wel, dat ik voor het eerst in mijn leven begreep en gevoelde, dat ik een zondaar was en verloren; dat, als ik zoo kwam te sterven, de hel mijn deel zou we^en. Dat was het waar mijn hart van schrikte. Want wel had die prediker ons ook gezegd, hoe wij den toekomenden toorn konden ontvlieden, maar daaraan dacht ik niet. Ook had ik het wellicht niet recht begrepen.

„Ik was de eerste dagen daarna even stil en droevig als ik vroeger opgeruimd geweest was. Ds lieden vroegen wat mij scheelde, doch ik kon het hun niet zeggen. Ik werd steeds meer beangst van wege mijn zonden en het oordee» vau God, dat er over komen zou. Eindelijk besloot ik naar den schoolmeester te gaan, die zoo goed voor mij geweest was, want onze do mine woonde ver af en ik kende hem niet. De meester ontving mij heel vriendelijk, en toen ik hem vertelde wat er gebeurd was, en hoe ik mij gevoelde, begreep hij het dadelijk, en zei tot mij: Gij moet nu dat al wat ge mij verteld hebt, ook aan den Heere God zeggen, en Hem vragen om licht en genade en vergeving. Dat moogt ge doen, ja dat moet ge doen, omdat Hij het zegt in Zijn Woord. Ge moet gelooven dat Hij u helpen wil en zal, ook omdat Hij het zegt. Hij heeft u nu geroepen, en dus wil Hij dat ge komt.

„Ik was zoo blij alsof ik een grooten schat had gevonden, ik zag nu in dat God wilde dat ik tot Hem zou komen en dat het Zijn gebod is, dat wij gelooven, en dit gaf mij moed te komen tot Hem, die gaarne vergeeft. Ik kan u dat alles nu niet uitvoerig vertellen, maar dit is zeker, dat wat in mij werkte, ook naar buiten openbaar werd. Ze zeiden op de hoeve dat ik „vroom" was geworden. Nu was er een rentmeester, een goddeloos man, die een hekel had aan alle vromen, die hij steilooren noemde. Toen hij merkte dat ik anders was geworden dan vroeger, begreep hij dadelijk alles — want zulke menschen hebben een fijnen neus. Nu begon hij mij te plagen zooveel hij kon, en anderen hielpen hem daarbij.

„Op het laatst maakten zij het mij zoo bont, dat ik besloot, hoezeer het mij ook speet, maar te vertrekken. Ik kon daar toch geen goed meer doen. Ik kon nu, heel anders dan vroeger, mijn weg en lot in de hand des Heeren stellen. Ik dorst mij nog wel niet rekenen onder de kinderen des Heeren, maar toch geloofde ik vast, dat Hij die een goed werk was begonnen, het ook voleinden zou.

„Nu had ik gehoord, dat ik op eert dorp dat een uur of vier ver lag, wel werk zou vinden. Ik was nu op weg daar heen, toen ik een rij tuig mij achterop hoorde komen, dat in volle vaart over den weg vloog. Ik begreep dadelijk, dat het paard op hol moest zijn, en daar ik met die dieren gewend was, trok ik snel mijn jas af en wierp die het beest over dea kop, terwijl ik meteen de leidsels greep, die over den weg sleepten, ”

„Dat was toch erg gewaagd, ” zei Piet.

„Zeker, maar met 'sHeeren hulp gelukte het, en 't was alles Zijn bestier zooals u hooren zult”.

„In het rijtuig zaten twee heeren, die mij heel vriendelijk dankten, en toen ik bedankte voor de belooning die zij mij geven wilden, vroegen of ik lust had mee te rijden, daar ik toch denzelfden kant op moest als zij. Te gelijk kwam de koetsier ons achterop. Want u moet weten, dat hij een poosje te voren even van den bok was gestegen, en toen was het paard er van doorgegaan.

„Toen de heeren in 't rijtuig op hun vraag, van mij gehoord hadden, waar ik heen ging, vroegen ze mij, of ik geen lust had naar Londen te gaan. Ze hadden daar een grooten handel in allerlei levensbehoeften en vroegetf; of ik lust had bij hen te werken. Ik geloofde, dat de Heere God mij dezen weg wees en nam het aan.

„Zoo kwam ik te Lrnden.

„Ik had weldra volop werk, en de Heere zegende mij. Al stond ik er vreemd voor, toch ging het goed. Ik heb een heerlijke herinnering aan die dagen, vooral omdat ik nog hoo ger zegen ontving, zoodat ik zeggen kon: Ik ben des Heeren voor lijd en eeuwigheid. Hij heeft mijn ziel verlost.

„Toen ik twee jaar in den handel was geweest, stelden de heeren mij voor op hun kantoor te komen. Ik nam het aan en gelijk in mijn vorig werk, zegende de Heere mij nu ook verder. Ik had na zes jaar een vrij goed inkomen en kon zelfs wat overleggen. Ja, als ik dat alles bedenk, wat zal ik den Heeie vergelden voor Zijn weldadigheden!”

CORRESPONDENTIE.

F. G. V. te R. Zoodra mogelijk — als het tenminste mogelijk blijkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 februari 1906

De Heraut | 4 Pagina's