GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Toen ik een kind was.“

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Toen ik een kind was.“

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overleidde ik als een kind; maar wanneer ik een man geworden ben, zoo heb ik te niete gedaan hetgene eens kinds was. 1 Cor. 13: 11.

Onze verborgen omgang met het Eeuwige Wezen volgt geen vast, eenvormig model. Wat zich op dit hoogheilig en diep-innig gebied in nagebootsten vorm vertoont, wekt juist door dit nagebootste veeleer het vermoeden van onechtheid. Reeds bij den omgang met den creatuurlijken mensch ontworstelt alle dieper gaande vriendschap zich aan de klem der conventioneele gewoonte. Eenvormigheid in verkeer en omgang beerscht alleen, en mag alleen heerschen, bij die oppervlakkige aanraking in breeder kring, die den lach der liefheid wel op 't gelaat, maar niet uit het hart doet opkomen.

Ons leven met God kan zich niet aan het werktuigelijke onderwerpen. Evenals in de natuur, is ook op dit geestelijk erf de levensuiting organisch. En gelijk elke boom een ander blad en elke stengel een eigen bloemknop ontplooit, zoo ook ontsluit elk menschelijk hart zich voor zijn God op een eigen wijze, zingt voor zijn God een eigen lied op eigen toon, en smaakt in den verborgen omgang met den Almachtige een innigheid der genieting, die geheel beantwoordt aan de eigen behoefte van zijn innelijk bestaan, en door geen ander zóó kan genoten worden.

Zoo ergens, dan is hier het apostolisch woord van toepassing: „Bij den één wel aldus, maar bij den ander alzoo." Invloed hierop heeft de sexe, heeft het temperament, heeft de levensconditie, heeft de nationaliteit, heeft inborst, aanleg en karak-< er. En zelfs waar al deze gegevens onder de leden van eenzelfde gezin bijna precies eender zich vertoonen, is er nóg in het persoonlijke zulk een sterk uiteenloopen, dat twee broeders of twee zusters niet dan hoogst zelden in hun mystiek vroom bestaan een geheel gelijke gestalte vertoonen.

Maar niet enkel tusschen twee of meer personen bestaat ten deze veelal een scherp geteekend onderscheid; gelijksoortig onderscheid vertoont zich evenzoo bij dezelfden persoon.

Uw eigen heilige gewaarwordingen in uw zoeken om nabij uw God te wezen, zijn volstrekt niet altoos van gelijke natuur. Het spreekt vanzelf, dat ze bovendien in graad van scherpte van indruk verschillen. Maar dat is niet al. Ze verschillen ook 'vu aard onnatuur. Ze zijn heel anders in oogenbhkken van hooggestemde vreugde, dan in bangen nood ot onder hevigen angst, Frissche gezondheid of sloopende krankheid geeft aan uw innerlijk bestaan een geheel ander beeld. Na zelfoverwinning in de ure der verzoeking, is uw gemeenschap met uw God iets geheel anders, dan na bezwijking in zonde en val.

Het is en blijft onder dat alles in uw hart wel 'tzelfde orgel, maar heel andere registers worden telkens open getrokken, en wisselend is gedurig het accoord.

En op dat altoos wisselende en anders zijnde, moet daarom zoo telkens gewezen worden, omdat in nabootsing, in eender zijn, in gelijkvormigheid hier de dood heerscht, en het rijke, volle, bloeiende leven der vroomheid, alleen in eindelooze verscheidenheid en eigenheid tiert.

Vooral op één onderscheid kan hier niet genoeg nadruk gelegd; op het onderscheid namelijk in leeftijd.

Zoo juist teekent de apostel het: „Toen ik eeti kind was, sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind, overleide ik als een kind." Maar zoo bleef het niet. Later was het geheel anders: „Toen ik een man geworden ben, heb ik te niet gedaan wat eens kinds was." En let wel, dit onderscheid tusschen het bestaan van een kind en van een man, brengt de apostel juist daar ter sprake, waar hij handelt van de persoonlijke kennis, die we van onzen God hebben.

Natuurlijk werkt dat onderscheid nog veel fijner.

Oe apostel stelt kortheidshalve alleen het kind tegenover den volwassen man; maar 't behoeft wel nauwlijks gezegd, dat de knaap en het jonge meisje weer anders bestaan, dan de jongeling en de jongedochter; dat de man in de kracht van zijn leven anders bestaat dan de man in zijn afgaanden dagj en dat aan het eind van de pelgrimsreis de grijsaard weer een eigen beeld vertoont met eigen zielsbehoeften.

Van al deze overgangen in leeftijd en zielsbestaan ondergaat nu vanzelf ons gemeenschapsleven met onzen God den noodzakelijken invloed. Wat komt, ontwikkelt zich uit wat voorafging. Zoo is er bij geregelde, ongestoorde persoonsoatwikkeling een gestadige verrijking, sterking en verdieping, en bovendien voegt elke nieuwe levensphase aan wat voorafging in zoo sterke mate nieuwheid van uiting toe, dat de grijsaard zich bijna niet meer terug kan denken in de bange worstelingen van passie, waarin hij weleer zijn gemeenschap met zijn God verweren of veroveren moest.

Maar al gaat de wijziging, verandering en vervorming van den verborgen omgang gestadig door tot op het einde, toch wees ook de Christus er op, hoe ten deze tusschen het kind en den man een ingrijpend onderscheid bestaat, dat aan beider zielsbestaan een geheel eigen type leent; en het is het niet letten op

dit principieele onderscheid, dat zoo vaak de Christelijke opvoeding in den grond bederft.

Mits gezin en andere omgeving het zaad der religie in een kind niet van meet af verstikken, is de zin van een kind vroom. Vroom niet door vertoon, maar door ontvankelijkheid voor heilige indrukken en door stillen eerbied voor het Eeuwige Wezen. Een kind in het bidden in te leiden is, zoo het onder vrome leiding en niet werktuigelijk geschiedt, een schoon en ieeder zielsgenot.

Dit vindt zijn oorzaak niet in wetenschap van 't heilige. Ook als het kind nog niet lezen kan, veel min in staat is een woord van uw Catechismus te volgen, laat staan te begrijpen, staat 't kind toch instinctief met de wereld der verborgen dingen in gemeenschap. Het geeft zich hier geen rekenschap van. Het is fich hiervan niet bewust. Het weet dit niette verklaren, maar het is zoo. Zelfs komt 't uit in zijn angsten bij donker of bij vreemde verschijnselen.

Die angst toont, dat het kind weet en gevoel heeft van het bestaan van een andere wereld, dan die het voor oogen ziet. Vandaar zijn geloof aan de realiteit van de beelden die zijn angst oproept.

Dit besef van het bestaan van een geheimzinnige wereld, en de gewaarwording, dat deze geheimzinnige wereld zich ontsluieren kan, beheerscht het gemoedsbestaan van het kind rechtstreeks. Zijn lust in fabelen en verdichte verhalen hangt hiermee onmiddellijk saam, werkt op zijn verbeelding en spant die, en geeft aan het zielsbestaan van het kind dat innige en diepe, dat u uit het kinderoog zoo verrukkelijk schoon kan toespreken.

En ditzelfde nu is het, waardoor het kind zoo vanzelf zijn kinderhart ontsluit voor de religie. Het is een ongeziene werking, die op het kinderhart uit die ongeziene wereld uitgaat. Het is God zelf, die aldus de teere harp in het kinderhart bespeelt.

Zelfs heeft die natuurlijke vroomheid bij het kind een inniger verwantschap met het leven der gezaligden, dan de religie van ons, volwassenen.

Bij ons komt er een geheele denkwereld, komt er een wereld van redeneering en daardoor van twijfel tusschen inschuiven, die er eerst bij ons sterven weer uit wordt gelicht.

Vandaar Jezus uitroep, dat „als het kindeke te worden", de wedergeboorte van onze persoon is, om in het Koninkrijk der hemelen in te gaan.

Niets is daarom zoo wreed en zoo pijnlijk, dan zulk een kindeke te zien overgegeven aan een leiding en opvoeding, die hier niets van verstaat, en het kindeke behandelen wil als een klein mensch, het kindertype in het kinderhart doodend en te niet doend.

Wreed en pijnlijk is de werktuigelijkheid, die 't kindeke ja bidden leert, maar met een stem zonder gevoel, als iets dat afgedaan moet worden, zonder een meebidden met het kind, en zoo dat 't kind zich eer gestoord voelt in zijn vromen aandrang, dan geleid en voortgeholpen.

Even wreed en pijnlijk is het, in het bijzijn van zulk een kindeke onteeder, ruw en hard in het heilige te zijn. Dat doet het kinderhart zeer, en dan duurt het niet lang meer, of het teedere kiempje in het kinderhart verstikt.

Wreed ook is het, de kinderjaren in het heilige ongebruikt te laten voorbij gaan, en te denken, dat de religie bij het kind wel later zal komen. Juist die eerste levensjaren zijn aangewezen, om het fondament van alle religie in de gemeenschap met God in het kinderhart gestalte te doen verkrijgen.

Er is in het kinderhart een natuurlijke ontvankelijkheid, die, heiliglijk geleid en gevoed, aan het hart een plooi geeft, die voor heel het leven weldadig in zijn uitwerking zal zijn. £n omgekeerd, is hier niet op gelet, en die eerste ontvankelijkheid te niet gedaan, dan kan levenslang de vrome zin, ook al komt hij later op, dat innige en teedere derven, dat Jezus juist in onzen kinderzin vraagt.

Maar juist dat gevaar is alleen te keeren, door het kindeke op zijn manier, naar zijn aard en type, aanstonds met God-zelf in zielsgemeenschap te brengen.

Natuurlijk, het kindeke moet ook de heilige historie leeren, ook de heilige waarheden leeren kennen, ook heilige liederen zich eigen maken. Dat alles is uitnemend. Maar dat alles baat niet, zoo niet allereerst ook in het kindeke zijn instinctief besef van een geheimzinnige wereld ontluikt tot een onmiddellijk besef van zijn gemeenschap met den alzienden, alwetenden, alomtegenwoordigen God.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1906

De Heraut | 4 Pagina's

„Toen ik een kind was.“

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 juli 1906

De Heraut | 4 Pagina's