GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van den heer

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den heer

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 26 April 1907.

Van den heer J. J. van Alphen van Nijmegen ontvangen wij het volgende zeer belangrijke schrijven in zake den Zendingsarbeid op Soemba, dat we gaarne onder de aandacht onzer lezers brengen:

Geachte Redacteur!

In het Maartnummer van het Gereformeerde Zendingsblad komt onder Soemba een naamloos schrijven voor, overgenomen uit het Nieuws van den Dag met aanteekening: „Deputaten hebben van deze waarschuwing nooit gehoord."

Nu op voornoemd schrijven de aandacht wordt gevestigd, gevoel ik mij onwillekeurig gedrongen, in het belang der Zending mij als den auteur van dat schrijven kenbaar te maken, en te zeggen: waarom ik Br. niet anders heb geraden. Wielinga zóó en

In het voorbijgaan zij opgemerkt, dat bedoeld advies niet ongevraagd is gegeven geworden. Terug uit Indië toefde ik nog slechts enkele dagen in het Moederland, toen Br. Wielinga, wiens bestaan mij zelfs onbekend was, op het onverwachts mij kwam opzoeken, zijn aanstaande reis na^r en besteraming vóór Soemba mede deelde en vroeg: „waar volgens mijne meening hij zich zou kunnen vestigen, met uitzicht op eenig resultaat; want wat zijn standplaats betrof, had hij een opdracht in blanco ontvangen".

Het was bij die gelegenheid, dat ik dien Broeder ontried Midden-Soemba als standplaats en Melolo als zoodanig aanbeval.

En nu waarom? — om tweeërlei: Midden-Soemba, het gebied van Radja Lewah, uitgebreider en machtiger dan eenig ander staatje op dit Eiland en vooral van beteekenis om de binnen dit gebied (gelegen baai van Nangameszie, kan naar mijn bescheiden meening niet gehouden worden te zijn de meest geschikte plaats voor de oprifchting van het eerste Zendingsstation onder de Soembaneezen, omdat juist dit land voor eene zoodanige vestiging geene goede gelegenheid aanbiedt, en dewijl tengevolge de minder goede verhouding van ons Gouvernement tot het Rijk van Lewah, gedurende de laatste tientallen jaren, onze miss. Predikant daar niet rustig zal kunnen arbeiden.

Midden-Soemba biedt voor eene vestiging geene goede gelegenheid aan, heb ik gezegd: Want in de landstreek rond genoemde baai, die juist in aanmerking zou moeten komen voor bedoeld Zendicgsstation, vindt men helaas niet meer de oorspronkelijke Soembaneesche bevolking, maar vreemdelingen, vooral Endehneezen, lieden van Zuid Flores, belijders van den Islam, de eeuwenoude verdrukkers, de geesel van Soemba.

Uiterlijk, in kleeding, behuizing, zeden en gewoonten zijn die liedfen met de bevolking één. Maar onder dien mom hebben zij zich daar genesteld, ruigen de bevolking uit, en leven van roof en moord ten koste van die ongelukkigen.

Heeft de ervaring ons geleerd: „dat het trekken en bewerken, van de Soembaneezen •vs.n uit de Savoeneescke kampong niet gaat", van uit de kolonie der Endehneezen, de aartsvijanden der Soembaneezen, kan zulks nog minder.

En wat nu de genoemde verhouding betreft, die is beslist vijandig, anders heb ik ze niet gekend.

De heer Dornseiff, controleur te Waignapoe, moest aanvang 1881 de vlucht naar Timor-Koepang nemen, omdat Radja Lewah een aanslag op zijn leven en dat zijner familie had gedaan; wederkeerig werd toen door den Resident op het hoofd van dien vorst een prijs van / 1000 gesteld.

Sedert werd die breuk niet hersteld, maar door allerlei de verwijdering grooter, zeer ten ongerieve van de Zending.

Daarom hield de Resident Sikman mij op mijne reis naar Soemba te Timor-Koepang 5 maanden aan.

Daarom was het mij niet mogelijk gedurende mijn verblijf eerst te Waignapoe en daarna te Kabaniroe met Ooemboe Toengoe vorst van Lewah op een2n vertrouwelijken voet te komen: „de wegen die ons scheiden, zijn bezaaid met distels en doornen, daarom moet ieder onzer blijven waar hij is", was meermalen zijn antwoord, wanneer ik hem bezocht en wederkeerig op bezoek zijnerzijds aandrong.

Daarom dorst die geweldenaar mij het voorstel doen, bij onze laatste ontmoeting, kort voor zijn dood, hem 3 tonnen kruit te bezorgen in luil voor een woonerf, nabij zijn residentie ten bate der Zending.

Die man is ter ziele, 1892; maar de vijandschap tegen ons Gouvernement is met hem niet ten grave gedaald, maar blijkbaar toegenomen onder den tegenwoordigen Radja zijn zoon, zóó zelfs, dat ons Bestuur in T902 tot eene expeditie tegen hem heeft moeten overgaan.

Met den steun van voornoemde Endehneezen en Savoeneezen hebben wij toen verscheidene zijner negorijen verwoest, zijn graven geplunderd, hem zelven opgejaagd, van zijn waardigheid vervallen verklaard, en in zijn plaats aangesteld, den man die thans te Pajetie zetelt.

Zóó stonden de zaken toen Br. Wielinga mijn advies vroeg; een anderen raad meende ik hem daarom niet te kunnen geven.

Dat ik wel heb gezien, mij niet heb laten leiden door pessimistische overwegingen, heeft de uitkomst geleerd.

Natuurlijk vind ik het, dat vorst en volk van Midden Soemba niet ingenomen zijn met Br. Wielinga, die bij de gratie van den Resident en van den civiel gezaghebber en van het hoofd van Pajetie een woonplaats onder hen heefc verkregen.

Ik kan mij zoo goed voorstellen dat Radjah Lewah, die geen overwonneling is, want hij heeft zich teruggetrokken binnen zijn eigen gebied, in het ontoegankelijk gebergte van Lewah, in het bouwen van die woning eene krenking zijner rechten heeft gezien, een gewelddadig opdringen van wat niet door hem wordt begeerd.

Daarom heeft de droevige geschiedenis, die zoovelen bitter heeft teleurgesteld, mij in 't minst niet verwonderd.

Het bouwen van het Zendingshuis te Pajetie is een misverstand, en nu willen wij Br. Wielinga er geen verwijt van maken, dat hij juist die plaats om baar ligging, om de medewerking van het Bestuur, en om de nabijheid van Ka baniroe gekozen heeft, maar wij bejammeren het, en om de Zending en om dien Broeder, die door zoo groot eene teleurstelling zeker het meest is getroffen geworden.

VVederopbouwing van de in de asch gelegde wonir.g zou ik dan ook niet durven aanbevelen ; wel, wanneer de betoonde vijandschap een gevolg zou zijn geweest van haat tegen het Evangelie.

Nu dit niet het geval is, zou wederopbouwing zich noodeloos pvijs geven zijn aan nieuwe teleurstellingen en offers.

Want eene woning geheel van steen en ijzer waarborgt niet tegen dat gevaar, zelfs niet wanneer zij staat ouder de bescherming van bajonetten; eene geheel ijzeren woning geeft zelfs die zekerheid niet; niet zoo lang geleden heeft de Roomsche Missie te Larantoeka zulks ervaren. Maar bovendien, beminnen, lieihebben, laat zich niet opdringen.

Nog iets: heeft Br. Wielinga bij de uitvoering zijner voorgenomen plannen „te bouwen van ijzer en cement", wel rekening gemaakt met de vulkanische gesteldheid van Soemba's bodem 1 Door ïóó te bouwen, te pogen aan het dreigend brandgevaar te ontsnappen, zou hij een nieuw en zeker gevaar in 't leven roepen. Tweemaal heb ik op Soemba eene aardbeving bijgewoond, die mij de overtuiging heeft gegeven, dat het roekeloos is, zoodanige wonisgen te bouwen.

Met de opnacne van dit schrijven in uw ge acht blad zult U mij zeer verplichten en zeker een dienst bewijien aan allen die belang stellen in het Zendingswerk op Soemba.

Met de meeste hoogachting.

Uw dw. dnr.,

Nijmegen, 18 April 1907.

We zijn te weinig met de plaatselijke gesteldheid te Soemba op de hoogte, om een oordeel te vellen over de juistheid van alles wat br. Van Alphen hier opmerkt.

Maar in alle geval loont het de moeite, naar een man als br. Van Alphen te luis' teren, die door zijn jarenlange onder vin ding in Indië opgedaan, zeker recht heeft om zijn meening uit te spreken.

Heroïsme in den dienst der zending is een schoone zaak. Maar dat heroïsme behoeft wijsheid en voorzichtigheid niet buiten te sluiten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's

Van den heer

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 april 1907

De Heraut | 4 Pagina's