GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Als zij u binden zal”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Als zij u binden zal”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch gij zult uwe zonde gewaar worden, als zij u vinden zal. Numeri XXXII : 23^.

„Gij zult uw zonde gewaar worden, als ziju vinden ml", een woord van Mozes tot Israel in oude dagen, bindt ook ons nog zijn snijdenden ernst op 't hart.

Om een zonde, om uw zonde, om een bepaalde zonde gaat het hier. Het is niet uw zondige geaardheid, niet unr zondige hebbelijkheid, niet de zondige lijn in uw karakter, die hier aan de orde komt. Gedoeld wordt hier op een daad, een handeling, een bepaald iets, een booze uiting, een misstap, waaraan ge u hebt schuldig gemaakt. Van wat aard doet er riet toe. Zulk een bepaalde zonde is bij 't kind nietig, bij den knaap onbeduidend ia uw schatting, maar niet voor dat kind en voor dien knaap. Het erge in een bepaalde zonde kunt ge niet afmeten naar een maatstaf, die voor allen gelijk zou zijn. En het eenige wat beslist, is, wat erin u omging eer ge die zonde begingt, en wat er, nadat ze begonnen was, in uw zelfbesef op volgde.

Bij honderden en bij duizenden zijn er zonden door ons begaan, waar we op 't oogenblik dat we er voor stonden, nauwelijks iets van voelden, en waarvan we, nadat ze gepleegd waren, niet de minste weet hadden. Zonden waarvan God weet dat ze zonde zijn, omdat ze tegen Zijn heiligen wil ingingen, maar die aan ons haar zondig karakter niet openbaarden, omdat we Gods heiligen wil niet kenden of niet doorzagen in zijn eisch aan ons. En zeker, ook die eindelooze reeks van zonden, die we nog elke

dag uitbreiden, blijft voor onze rekening, en klaagt ons voor God aan. Zelfs is het heel onze persoonlijkheid en heel ons karakter dat in die dagelijksche, ongemerkte zonden zoo jammerlijk van zijn slechte zijde uitkomt, en ge beschimmelt en verkankert inwendig, zoo ge niet ten slotte ook van die soort zonden weet krijgt, er verzoening voor zoekt, en er in de kracht des Heiligen Geestes tegen ingaat.

Maar dit belet niet, dat er in uw bewust leven, en in de rekenschap die ge uzelf van uw toestand geeft, een sterk sprekend onder scheid bestaat tusschen deze ongevoelige zonden van uw onheiligen aard, en die bepaalde zonden, waartegen ge zelf geworsteld hebt, waarvan ge weet dat ze slecht waren, en waarvoor ge toch bezweken zijt.

En van zulk een zonde nu is 't dat Mozes tot Israël, en nu nog de Heilige Geest toteea iegelijk onzer zegt: „Ge zult deze uw zonde gewaar worden, als ze u vinden zal”.

Het zelfverwijt van een in bewustheid en tegen beter in begane zonde, jaagt u. Ze zet u na. Ze gunt u geen rust. Ze klopt telkens bij u aan, en laat niets onbeproefd, om zich als uw zonde op het register van uw geestelijken zielestaat te doen inschrijven.

Gij wilt, als ge in een bewuste zonde vielt, onmiddellijk daarop van uw zonde scheiden. Ge zijt bezweken, de daad is volbracht, maar nu moet het dan ook uit zijn, en niets zou u liever zijn, dan dat elke gedachte en heugenis van deze uw zonde voor goed in vergetelheid kon ondergaan.

De begane zonde houdt u onrustig. Ze spookt helder en klaar in uw verbeelding. En in uw conscientie komt stil, ernstig en plechtig het vernietigend oordeel van uw God naar uw bewustzijn toe. Dat nu hindert, dat ergert, dat benauwt. En nu zoekt ge afleiding, ge zoekt verstrooiing, ge zoekt ontspanning, of dat jagende beeld van uw zonde toch eindelijk achter het scherm schuil mocht gaan, en u met rust laten.

Ge wilt scheiden van deze uw zonde, om haar nooit weer te zien. Zelfverwijt, bittere spijt stemt toe, dat ge 't niet hadt moeten doen. Ge vindt het van u zelf slecht en gevoelt u in dat slechte vernederd. Ge kunt uw oog niet meer zoo vrij opslaan. En nu is er maar één verlangen in u, of ge door dit booze oogenblik van uw verleden een streep mocht halen, er nooit meer aan denken, en doen alsof het er niet geweest was.

Uw zonde jaagt u, en gij poogt aan deze uw zonde, tot zelfs in haar heugenis, te ontvluchten.

Bij dag, onder uw werk, in gezelschap, gelukt u dit, en dan waant ge dat ge er van af zijt. Maar zóó zijt ge niet weer alleen in de eenzaamheid, en ligt ge, 't zij voor uw God op de knieën, 't zij slapeloos op uw legerstede, of daar is uw zonde weer. Ze dringt weer op u aan, en vertoont zich weer aan uw ontruste conscientie in al haar bitterheid.

En dit duurt, dit duurt weken en maanden, dat uw hart wond blijft, tot er eindelijk op die wond een roof komt. De tijd doet eindelijk ook deze bitterheid bijna uitslijten.

Toch nooit geheel. Bij leed dat u treft, bij ernstige dingen die uw hart aangrijpen en schudden, begint onder de roof de wond telkens weer op te werken. Sluimeren kan de conscientie, maar als heel uw wezen geschud wordt, wordt ook uw conscientie weer wakker. En zóó ontwaakt de conscientie niet weer, of daar is de zonde weer die u jaagt, diezelfde zonde waaraan ge waandet ontkomen te zijn, en weer spiegelt ze zich met al haar verschrikking in het spiegelvlak uwer ziel.

Nooit verliest uw zonde u uit het oog. En niet even ziet ze de kans schoon om u te verontrusten, of ze bespringt u ijlings weer.

Altoos diezelfde, die bepaalde zonde van dien misstap of dat vergrijp, die u blijft jagen en u nazit, en zich telkens weer bij u poogt in te dringen, om het u zoo bitter te verwijten: „Zie mij aan, hier ben ik, ik die oude zonde, die gij begaan hebt. Ontvluchten baat u niet. Ik laat u niet los".

Soms komt daar dan nog iets heel anders bij. Er kan een zonde door u bedreven zijn, die geen zichtbare of voor andere waarneembare gevolgen heeft. Maar veelal is dit niet zoo. Dan heeft ze gevolgen, en die gevolgen kunnen zoo licht uitkomen, dat ook anderen er van merken, en dat zich met het verwijt van uw eigen conscientie het verwijt van anderen, soms zelfs het verwijt van de publieke opinie, vereenigt, om u nog bitterder te jagen.

Dan keert opeens dat ellendige verleden, toen ge uw zonde begingt, in zijn volïe, booze, soms nog verergerde gestalte bij u terug. Uw ziel wringt zich samen. Banden des doods omknellen u. En uw zonde doet 't u zoo angstig gevoelen, dat ze u nu gevonden heeft, en u vasthoudt, en niet meer los wil laten.

Eerst het zelfverwijt, de wroeging en het berouw. En dan de bittere gevolgen. Ziedaar de twee strikken, die uw zonde naar u uitwerpt, die ze ten slotte u over de ziel werpt, en waarin ze u vangt.

En dan komt van lieverlee de schrik op voor den derden of laatsten strik.

Uw einde nadert. Ge gaat de eeuwigheid te gemoet. Ge moet voor een alwetend Rechter verschijnen. En dan zal deze uw zonde er weer bij u zijn, om u aan te klagen en u in een eeuwig oordeel te doen verzinken. Dan vindt deze uw zonde u voor 't laatst, maar om dan u nooit meer los te laten, eeuwiglijk bij u te blijven. En dan komt de knersing der tanden en de radeloosheid van de eeuwige vertwijfeling.

Dan „wordt ge uw zonde gewaar". D. w. z., dan eerst zult ge klaar en helder doorzien, hoe heiligschennend voor uw God uw zonde was. Dan eerst zal ze in al haar afschuwelijkheid voor u staan. Dan eerst zult ge doorzien, hoe boos in vorm en wezen uw zonde was.

Tenzij, en hier is de redding, de bevrijding, de Christus tusschenbeide trad, om het koord van den strik, dien uw zonde over uw ziel wierp, door te snijden.

Want hierin juist is de ontferming Gods, dat Hij die zonde gebieden kan van u af te laten, u niet meer na te jagen, enu de heerlijke vrijheid te schenken van de kinderen Gods. Zoo zelfs dat Hij, uw God, dien God Dien ge beleedigd en gekrenkt hadt, deze uw u naj agende zonde grijpt, en ze wegwerpt in de diepte der zee, zoodat noch uw ontruste conscientie, noch satan die n verklagen wil, haar immer terug vindt.

Dan is uw zonde weg. Dan kan ze u niet meer jagen. Dan vindt niet zij u meer, en dan kan niemand haar meer vinden. God wierp ze in de diepte der zee.

Dat is de redding, dat is de verlossing, dat is de vrijmaking.

Vraag dus maar aan uzelven, of het zóó ook bij u toeging. Of ge zóó uw zonde hebt zien wegzinken. Of ge zelf in het geloof gevoeld hebt, ' dat uw Heiland de koorden, die u aan uw zonde en uw zonde aan u bond, doorsneed. En of er nu voor angst en verschrikking, jubel en heilige vreugde in uw ziel kwam.

Uitwendige belijdenis baat hier niet. De vrijmaking moet in uw ziel zijn tot stand gekomen. Niet een hopen dat uw zonde u zal vergeven worden. Niet een gelooven dat God n wel genadig zal zijn om u uw zonden niet toe te rekenen. Neen, het geloof des harten moet er zijn, en in dat hart moet de zalige ervaring gevoeld zijn: Mijn zonde kan mij niet meer vinden, want mijn Heiland heejt mij van dit.angstig jagen van mijn zonde verlost.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Als zij u binden zal”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1907

De Heraut | 4 Pagina's