GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Mijn hoog vertrek”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Mijn hoog vertrek”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En de Heere zal een hoog vertrek zijn voor den verdrukte; een hoog vertrek in tijden van benauwdheid. Psalm IX : 10,

Op platen van den zondvloed ziet ge van allen kant het angstig vluchten naar de hoogte. Da wateren uit den grooten afgrond zwellen aan. Tusschen de heuvelen en bergen door jagen de opgestuwde golven in steeds wild-ir drijfjacht. Ia het eind vindt mensch noch dier op aard meer een plek voor 't hol van zijn voet. Maar hoog op der bergen top ontwaart ge toch nog een enkel uitgetogen worstelaar, die zich aan de rotsspitsen vastklemt, tot ook hem hoog inde lucht de wiegelende watermassa achterhaalt, en de stortzee uit de wolkbreuk van boven ock hem van de rots afwerpt en bedelft in den vloed.

Tegen het oordeel Gods in den zondvloed school zelfs in het „hoog vertrek" op de rotsen geen behoud, en alle vleesch dat zich roerde, gaf den geest. Het „hoog vertrek" dat tosn redden kon, was alleen de drijvende ark, die nog hooger dan de bergen dreef, en beter nog dan een bergspits ons aan een „hoog vertrek^' kan doen denken.

Toch moet op dit bijvoegsel van „vertrek" hier niet de nadruk vallen. Zelfs is deze overzetting niet al te gelukkig. IQ andere talen heeft men het Hebreeuwsche woord vertaald door „schuilplaats", „toevluchtsoord", wat stellig juister zou zijn, zoo maar de bijgedachte vaa een schuilplaats in de hoogte niet weg ware gelaten. „Vluchtheuvel" zou voor ons de betee'senis van het oorpronkelijke misschien nog 't meest juist wedergeven. Bsdoeld toch is elke plek en elke plaats hoog op een heuvel, berg of rots gelegen, waarheen men zich terugtrekken en vluchten kan, om aan 't gevaar dat in de laagte rondwaart, te ontkomen. Die plek of plaats kan een vesting in de rotsen, het kan een burcht of een heuveltop zijn, of ook een grot of zelfs open ruimte hoog tusschen de rotsspitsen, mits de schuilplaats slechts zoo hoog en zoo ongenaakbaar zij, dat 't kwaad dat ons in de laagte vervolgt, er ons niet bereiken kan, en wie er heen vluchtte, in veiligheid zijn vervolgers kan belachen.

Dat vluchten in de bergen, dat zich veilig stellen in de hooge plaatsen geeft de zucht naar zelfbehoud ons van nature in. Bij overstrooming vlucht, wie kan, naar het dakof klimtdeboomea in; en zoo dikwijls in streken met bergen ia dea omtrek de vijand inviel, ora de bewoners der vallei te brandschatten, was het ijUngs vluchten naar de hooge bergen het hun vanzelf aangewezen middel ter ontkoming. In de vlakte kon de veroveraar al wat weerstand bood voor zich uitdrijven, maar eea volk dat zich in de

bergen wist te nestelen, is schier nimmer duurzaam overwonnen.

Vandaar dat ook in de rerbeeldende taal van den Psalmist dat „hoog vertrek" vaststaande uitdrukking werd voor de behoudenis van den rrome in nood en gevaar. En omdat nu de rotssteen in de hoogte zijn spitse opheft, en Gok de God Israels in de hoogte troont, werd zinbeeldig dat zingen van het „hoog vertrek" op den God onzer behoudenis zelven overgebracht. „De Heer e zal een hoog vertrek zijn voor de verdrukten, een hoog vertrek in tijden van benauwdheid".

Alles hangt hier nu aan de allerminst toe Tallige vereenzelving van God met dat „hoog vertrek" zelf.

Er staat niet: „Bij u, Heere, is een hoog vertrek", of ook: „Gij zult een hoog vertrek voor de verdrukten ontsluiten", of ook: „Gij zult hén bergen in uw hoog vertrek". Neen, het staat er klemmend ineengeschoven: De JHeere is een hoog vertrek. Het hoog vertrek is niet bij Hem. Hij is 't zelf.

Ook die andere gedachte vindt speelruimte in de Sc'arift. Zoo als 't heet in Psalm 6i: „Ik zal verkeeren in uw tente".

Maar veel inniger, veel doortastender, veel klaarder is het, zoo de Heere zelf voor u dat hoog vertrek wordt. Zoo ge niet bij Hem, maar in Hem schuilt.

Schoon was de psalmist dit schuilen in God in zijn beeldend dicht reeds nabij gekomen, toen hij zong: „Ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene uwer vleugelen." Dezelfde gedachte dis Jezus uitdrukte, toen hij sprak van de kiekens die schuilen onder de vleugelen van de klokhen. Als ge zulk een klokhen osrer haar kiekens ziet neergehurkt, is het of die kiekens in de hen geborgen zijn, overdekt als ze zijn met haar vleugelen.

Maar toch gaat 't nog dieper en wordt 't nog inniger, alf in God zelf het hoog vertrek der behou denis wordt bezongen. D in toch is er dat vluchten in God, dat zich opheffen tot God, dat in God schuilen, en zich in zijn God verliezen waai door alle nood vanzelf ophoudt, alle gevaar dat dreigde wegvalt, en de volkomen rust van de ziel is herwonnen.

Tseeërki is de nood, tegen welks woeden onze ziel aan dit vluchten en schuilen in haar Hoog Vertrek behoefte kent. De nood die opkomt uit ons lot, en de nood die opkomt uit het J igen van onzen zielevijand. Wat tegen ons aan kan s'ormen is uitwendig de benauwdheid en de Bx.gsK van den tegenspoed, en is geestelijk, inwendig, de demonische macht die het toelegt op het bederf van ons beter ik.

Da tegenspoed die de ellen4igen achtervolgt, kan hoog klimmen. Zooals Jezus het teekende, dat de slagregea neerklettert, en de waterstroomen aanz.veileD, en de winden tegen ons aanv/aaien, en dat alies tegen ons huis aanstormt, tot het huis valt, en zijn val groot is.

Dan krimpt de ziel van angst en benauwicg ineen. GK worstelt eerst tegen, maar voelt al aanstonds het vruchtelooze van uw pogen. De ééne donkere bui is niet afgedreven of de andere komt weer opzetten. Slag op slag treft u. De eene teleurstelling jaagt de andere na. En ein delijk kur.t ge den strijd tegen uw tegenspoedig lot niet meer volhou ien. Ge voelt dat ge ondergaat, en flonker wordt 't alles om u heen.

Tenzij God uw hoog vertrek is.

Dan toch verheft ge u boven uw bittere ellende. Ge trekt uw hart af van wat in 't aardsche goedu ontvalt. Ge wordt er u bewust van, dat uw wezenlijke schat, uw waarachtige rijkdom niet in het creatuur, maar in uw God schuilt. En tot den God van uw waarachtige vreugde hef. ge dan de ziel op, om nu, los van het aardsche, u in uw God rijk en zalig te gevoelen.

Of ook, ge leefdet in in de gedachte, dat de beschikking over uw lot u van uw God toekoïEt. Dat niet een bpos noodlot, maar uw God u uw lijden toebeschikte. Eerst zoolang ge daarover met uw God streedt, werd het u steeds ban£; er, want bij al uw zielsverdriet en zielsellende hadt ge nog die bangheid dat ge aan de liefde van uwen God begont te vertwijfelen.

Maar cu is uw God weer uw hoog vertrek geworden. Ge strijdt niet meer tegen Hem, en Hij niet meer tegen u, maar ge vlucht tot Hem, ge schuilt-in Hem. En dan, als in ds vleugelen van uw God verborgen, voelt ge de warmte van zijn Goddelijk Vaderhart die u koestert, u doet opleven en u verkwikt.

Maar nog heerlijker is dit schuilen in God als uw hoog vertrek, als de storm die u jaagt, niet opkomt uit den jammer of uit de ellende van uw levenslot, rraar als het een stroom van verzoeking en van verleiding is die tegen u aanzwelt, u op wil tillen, en u meevoeren in zijn demonische zuiging.

Ook dan is er worsteling in u. Een worsteling tegen sata", en een worsteling met uw beter ik. De zoade verlokt u, en ge wilt niet toegeven, maar de prikkel der zonde wordt al sterker, de verleiding verrast u en dreigt u te overweldigen.

Eerst roept ge uw God dan nog aan om hulpe en bijstand. Om hulpe die Hij u uit de verte zenden mocht, en om bijstand die Hij u uit de hoogte mocht doen nederdalen.

Maar de rust in uw ziel keert niet terug. Pas afgedreven, komt de verzoeking met nieuwen go'fslag tegen uw ziel aandreunen. En ge voelt dat ge straks verloren zijt.

Tot ge dan, met heroïsche aangrijping, niet meer bidt om hulp uit de verte, maar zelf naar de hoogte vlucht, u bergt in de vleugelen van uw Hemelschen Vader, en in Hem als uw hoog vertrek schuilt.

Want dan kan satan niet meer bij u. Dan kan de demonische macht niet meer tot u op klimmen. Dan zijt ge in uw God veilig en geborgen. Ds ruste keert in uw ziel weder. Het zalig besef van verzekerdheid en geestelijke veiligheid doet uw zielskracht opleven. Hoog in uw God geborgen, triomfeert ge. En ge belacht, in uw God geborgen, de woede waarmee satan, nu ge hem ontkomen zijt, u nagluurt. s e b b

En dan jabelt het ia uw ontkomen hart: De Heere is mijn Hoog Vertrek l t v

Een hoog vertrek, dat zich niet nu alleen als door een wonder voor mij ontsloten heeft, maar een hoog vertrek, dat altoos, dat eiken morgen en eiken avond voor mij open staat. k n k

En komt dan weer de nood, de nood van uw lot, of de nood van uw bedreigde ziel, dan toeft ge niet meer en aarzelt ge niet meer, maar weet aanstonds, waar u redding is beschoren. Altoos weer de ziel naar boven opheffen, en schuilen in uw God, die, als uw hoog vertrek, u opwacht. w e t t o s l p g

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1907

De Heraut | 4 Pagina's

„Mijn hoog vertrek”

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1907

De Heraut | 4 Pagina's