GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Niet gezien en nochtans geloofd”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Niet gezien en nochtans geloofd”.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PASCHEN.]

Jezus zeide tot hem: Omdat gij mij gezien hebt, Thomas, zoo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben", en nochtans zullen geloofd hebben. Joh. 20 : 29.

Ook op Paschen genoten de discipelen, en met hen die vrouwen uit Jezus kring, die steeds met de apostelen saam waren, een genot van rijke aanschouwing, dat wij zoo licht geneigd zijn, hun te benijden. Met Maria Magdalena indien vroegen morgen bij het graf te hebben kunnen omdolen, en met een Raboeni diep uit de ziel, in aanbidding voor Jezus te hebben kunnen nederknielen, het zou verrukkelijk zijn geweest.

Dat vrede zij ulieden I tot zijn discipelen zouden we .zelven hebben willen beluisteren. Op den weg naar Emaus Jezus te hebben kunnen verzeilen, het zou zielsgenot van de hoogste orde zijn geweest. Hem te zien, en uit zijn oog den glans van het nieuwe leven der heerlijkheid te kunnen opvangen, het ware zelf inleven in het eeuwige geweest. Wat in de 18e eeuw een dichter de kinderkens leerde zingen : „Och, was Jezus nog op aarde, 'k Ging aanstonds naar Jezus heen", bet is een gedachte die soms ieder onzer bekruipt. De geest is wel meer dan het vleesch, en bij zijn gerade, die geestelijk is, leeft onze ziele, maar de Vleeschwording was hier toch de machtige gebeurtenis, aan de „waarheid van zijn lichaam, " zegt onze Confessie, hangt de realiteit van ons geloof; en we verstaan het dat de apostelen zoo breed majestueus het uitmeten, „wat hun oogen gezien en wat hun ooren gehoord, ja zelfs wat hun handen getast hebben van het Woord des Levens”.

Als mensch zijn we een dubbel wezen. Geest èn vleesch. Ziel èn lichaam. Alleen waar die beide saamwerken, is voor ons de volheid van kracht en besef aanwezig. En daarom legt Johannes ook op dat „tasten met de handen" zooveel nadruk.

En toch, er was bij dit terugzien van den herrezen Heiland, voor de discipelen iets vreemds, iets ongewoons, iets dat hun volle genieting stoorde. Ze zagen hun doodgewaanden Meester wel weer voor zich, maar het beeld dat hun oog, en dat het oog van hun ziel opving, was toch anders. Het was het beeld van vóór Gethsemané niet meer.' Nauwelijks herkenden ze Jezus, en toen ze meenden hem te herkennen, aarzelden ze nog. Maria kon hem voor den hovenier aanzien; de jongeren di§ naar Emaus •gingen, den weg met hem opwandelen, en zelfs met hem aanzitten, zonder te merken, dat het Jezus was; en 'savonds in de opperzaal wordt die twijfel bij de jongeren wel overwonnen, maar ook onder hen blijft er toch één nog weerstand bieden. Hij was er de eerste maal niet bij, maar dit stond bij hem vast: hij kon, hij zou niet gelooven, eer hij in de wonden van Jezus' hand zijn vinger had gestoken.

Nu bevreemdt die aarzeling niet. Zelfs op

den berg in Galilea, waar de vijfhonderd saam waren, hebben wel de meesten geloofd: Ja, hij is 't, " maar ook daar zelfs waren er nog die twijfelden. Jezus was niet opgestaan, zooals hij aan het kruis was genageld. Toen nog sterfelijk, was hij nu in onsterfelijk aanzijn overgegaan. Hij verscheen nog op aarde, maar behoorde reeds tot zaliger sferen. Dit moet zich in zijn gedaante, in zijn gelaat, in geheel zijn verschijning hebben uitgesproken. Nog niet te sterk. Nog niet als op Pathmos. Zwakker zelfs dan op Thabor. Maar het was toch de staat van vernedering niet meer. Na zijn opstanding leeft Jezus in een andere bedeeling, behoort hij tot een hoogere levensorde. En die andere, die hoogere bestaanswijs, die reeds de eerste teekenen van verheerlijking deed opglansen, sprak uit heel zijn wezen. Had men op dat oogenblik toen hij aan Maria verscheen, den Heiland kunnen afbeelden, men zou met hebben kunnen aanwijzen, waarin dit uitkwam: in zijn oog, in zijn gelaatstrekken, in zijn houding, tint of toon. Maar het geheel zou een anderen indruk hebben gemaakt, en alle kunstschilders van eerste orde, die dit onuitsprekelijke in de verschijning van den verrezen Heiland hebben pogen weer te geven, hebben er met hun kunstgenie hoogstens niets van gegrepen, althans er iets van vermoed.

Op dit nieuwe in Jezus verschijning nu waren de discipelen, waren de Emausgangers en was Miria niet voorbereid. Hun zintuigen, hun vermogens van waarneming pasten alleen op ons gewone leven, niet op dat nieuwe en hoogere waar het hemelsche in uitstraalde. Dat nieuwe verblindde hen. Ze grepen en begrepen het niet. Er lag voor hun gewone zintuigen iets verbijsterends in. Vandaar hun niet aanstonds herkennen; vandaar het geweld dat ze zich moesten aandoen, om door dat mysterieuse nieuwe tot het beeld van Jezus, gelijk ze dat vóór Gethsémané gekend hadden, door te dringen. Was hij 't? En dan zei alles in hen ja. Maar als ze dan weer opzagen, was hij toch weer zoo anders. Vandaar dan ook hun slingering, hun aarzeling, tot ten leste het geloof hunner ziel van die heilige verschijning niet meer los kon komen, en toen, ja, was het hun oude Jezus weer, doch nu zoo nieuw, zoo heerlijk geworden.

In wat Jezus voor Thomas deed, sprak neerbuigende liefde. Diezelfde liefde, die hem er toe bracht om brood te verlangen, en brood voor aller oog te eten, toen de andere jongeren hem eerst voor een geest hielden. Reeds daarin lag een teedere liefde, die om eenigszins de herkenning gemakkelijk te maken, overging tot wat eigenlijk niet meer bij hem hoorde. Maar hier ging 't neg verder. Nu leent Jezus zich, om Thomas zijn vinger te doen steken indespeerwonde in zijn zijde, en in de nagelwonden van zijn handesi. Hij, de reeds in heerlijkheid overgegane o'/erwinnaar Jvan den dood, legitimeert zich, door een. lichamelijk onderzoek toe te laten, voor den ongeloovigen Thomas. Een liefde die ook tot ons zich uitstrekte. De waarheid van zijn opstanding heeft Jezus door die inschikkelijkheid voor Thomas, ook voor de Kerk die na hem komen zou, bevestigd.

Maar hierbij liet Jezus het niet. Jezus helpt Thomas, opdat elke aarzeling in hem overwonnen worde, maar tegelijk bestraft hij den ongeloovigen discipel, als zeide hij tot hem: Thomas, op grond van uw handtastelijk en van uw lichamelijk onderzoek, gelooft ge nu dat ik het ben. Wat zal het dan wel zijn voor die duizenden en tienduizendeo, die na u zullen komen, en die zelfs mijn gestalte niet aanschouwen zullen. Voelt ge dan niet, hoe de proef die gij geeischt hebt, tegen de orde van mijn Koninkrijk ingaat? Niet op betasten, maar op geloof komt 't hier aan, en daarom hen spreek ik zalig, die niet a!s gij gezien, maar zonder te zien en te betasten, nochtans geloofd zullen hebben!

En dit woord is in vervulling gegaan na Jezus hemelvaart, en na de uitstorting van den Heiligen Geest op den Pinksterdag. Toen is de prediking van den Verrezen Heiland naar alle windstreken heen de wereld ingedragen. En de wijzen te Athene hebben er mee gespot, maar de ten leven geroepenen hebben 't geloofd. Door dit geloof aan Jezus opstanding is de gedaante der wereld veranderd. Welhaast klonk het van alle zijden: Wij ook, wij zijn uit den dood overgegaan in het leven. Paschen is het jubelfeest der Christenheid geworden. En eeuw na eeuw zijn de geslachten gekomen en gegaan, die eiken twijfel aan de realiteit van Jezus op' standing hadden overwonnen.

Toch was dit slechts bij de kern in Jezus kerk het waarachtig geloof. Anderen jubelden het Paaschlied mede, zonder er de diepte van inJ: hun eigen hart te beseffen. En de breede schare in den voorhof stemde met het hooge lied des levens wel in, maar zonder iets van het leven der verrijzenis te verstaan.

Tot eindelijk de ééne wanklank voor, de andere na zich in dit koor mengde; het ongeloof er tegen in ging roepen; de critiek den twijfel deed aangroeien; en 'ten leste het loochenen van Jezus opstanding vooral onderde beschaafden en geleerden weer in zwang kwam. Wat de overpriesters van Jeruzalem eens beweerden, dat 't al inbeelding en zelfbedrog was geweest, gold onder die beschaafden en geleerden weer voor hooge levenswijsheid. En weer is het alleen „het kleine kuddeke" geworden, dat uit innig geloof den Overwinnaar over dood en graf het jubellied van ons Paaschfeest toezingt.

Hierdoor zijn we niet armer, maar geestelijk-rijker geworden. Wat eeuw na eeuw op traditie en algemeene opinie dreef, heeft zich weer verinnigd tot persoonlijk geloof. Nu de wereld niet meer meezingt in ons Paaschlied, maar zich verliest in lentejubel, zingen wij weer tegen die wereld in. Nu voelen we weer, dat we in onzen Paaschzang iets tegen de wereld te verweren, tegen de wereld te verdedigen hebben, en dat we van het leven uit den dood getuigen, omdat het leven zelf in den dood onzer zielen is ingegaan. Eén met onzen Koning in den geest, begroet al wat in ons is Hem als den Vorst des Levens, en terwijl alles wisselt en ondergaat, klemmen we ons met al de kracht onzer ziele te inniger aan hem, die graf en dood overwon, vast.

Geen onzer wenscht hem nu weer terug, gelijk de discipelen hem in de opperzaal zagen. Terug eens, ja, bij zijn wederkomst op de wolken, als ons verheerlijkt oog hem inden vollen glans zijner verheerlijking zal aanschouwen. Maar niet nu. Nu is het ons veel zaliger hem in den hemel te weten, bekleed met macht en majesteit, om ons in te lijven in zijn mystiek lichaam, en ons als ingelijfden in dit lichaam, zalig in het geloof aan zijn Verrijzenis te doen zijn.

Zooals de apostel het uitriep: We kennen nu Jezus niet meer naar het vleesch! zoo getuigt het ook in onze ziele, dat het lagere is ondergegaan, dat onze Koning nu zetelt in heerlijkheid, en dat hij zelf uit die heerlijkheid zich onzer ontfermt, en ons het geloof aan zijn-hooger leven inplant en het besproeit met zijn genade.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's

„Niet gezien en nochtans geloofd”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 april 1908

De Heraut | 4 Pagina's