GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Pro Hege.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Pro Hege.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

DERDE REEKS. (Tweede gedeelte),

Christus Koningschap en de Kerk.

VII.

En ziet. Ik ben met ulieden alle de dagen tot de voleinding der wereld. Amen. Matth. 28 : 20.

Als Koning over zijn Kerk zal de Christus — zoo sprak hij 't zelf onmiddellijk vóór EÏjn Hemelvaart uit — zelf zijn Kerk regeeren; en zulks niet in den algemeenen zin, waarin het Goddelijk en Voorzienig bestuur over alles gaat, maar op geheel bijzondere wijs. Hij betuigt toch aan zijn Apostelen, dk hij bij zijn Hemelvaart achterliet: „En ziet, ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld". Bij deze woorden voegt het ons opzettelijk stil te staan. Ook deze woorden toch worden gemeenlijk in vagen zin opgevat. Ze zullen dan beduiden, dat zij, de leden zijner Kerk.op Jezus bescherming rekenen kunnen. Jezus is „niet hen, " wat dan verstaan wordt, als wilde hij zeggen: ik ben op uw hand, ik ben aan uw zijde, uw zaak is mijn zaak, mijn zaak uw zaak. Gij kunt op mij rekenen. In het geloof aan de bescherming die van Jezus over ons uitgaat, voelt men zich dan gelukkig, en hecht verder aan deze woorden geen beteekenis. Toch is deze opvatting ten eenenmale onjuist. Er ligt in deze woorden heel iets anders, iets dat veel dieper gaat en ons op een geheel andere verhouding wijst, waarin de Christus zich door dit zeggen tot zijn geloovigen op aarde plaatst. Er ligt toch niets minder in uitgesproken, dan dat de Christus in zijn Hemelvaart zich wel lichamelijk van de ziijnen verwijdert, maar dat hij essentieel niet van hen scheidt, doch steeds lij hen blijft, en dat wel hier op aarde. Het is de geestelijke en bestendige tegenwoordigheid van den Christus in zijn Kerk op aarde, die in deze woorden van den Christus bezegeld wordt. Jezus zegt niet: „Ik zal met u zijn", maar: „Ik ben met u", een uitdrukking die alleen tot haar recht komt, zoo Jezus bedoelt te zeggen, dat hij niet weggaat, maar bij hen blijft en niet van hen scheidt. Wel voor het zinlrjk oog, wel naar zijn lichamelijke tegenwoordigheid, maar niet naar zijn verborgen geestelijk wezen. Het is dan ook veel minder een belofte die Jezus geeft, dan een verklaring van den toestand die onderwijl intrad. Op de apostelen kon die nieuwe toestand den indruk maken, alsof nu voortaan de Christus in den hemel zou zijn en de Kerk op aarde, en dat op zulk een wijs, dat wel de Kerk kon bidden en lofzingen, en dat de Christus wel van den Troon der heerlijkheid heul en hulp op zijn Kerk kan doen nederdalen, maar toch alleen zoo, dat Jezus verre van ons weg daarboven was, en dat zijti Kerk, verre van hem gescheiden, hier op aarde in het duister omdoolde. Nog wel correspondentie tusschen den Christus en zijn Kerk, maar geen levensgemeenschap meer. De Christus geïsoleerd van zijn Kerk in den hemel, en de Kerk geïsoleerd van den Christus in dit land der vreemdelingschap. Toch 20U die voorstelling ten eenenmale valsch zijn geweest, en het is daarom tegen die onjuiste voorstelling ingaande, dat Jezus, eer hij zijn apostelen verlaat, het hun uitdrukkelijk op het hart bindt: Al verlaat ik u voor het oog, toch komt er geen scheiding; zie, ik blijf met u; ook als ik ten hemel zal zrjn opgevaren, zult gij ervaren dat > k met u, bij u en in u ben. En dit niet als een exceptioneele genade die u, mijn aposten, te beurt valt. Veeleer zal het steeds zoo met ^ijne Kerk op aarde zijn en blijven. Van daar dat Jezus er bij voegt: „Ziet, ik ben < net u alle de dagen tot aan de voleinding itr wereld.

Reeds vóór zijn gang naar Golgotha had Jezus hun hetzelfde betuigd, doch in woorden, waarbij 't, zoo men vluchtig leest, niet zoo dadelijk uitkomt: 'kZal u geen weezen laten, ik kom weder tot u. Nog een kleinen tijd en de wereld zal mij niet meer zien, •naar gij zult mij zien, want ik leef en gij zult leven. In dien dag zult gij bekennen, dat ik in mijn Vader ben, en gij in mij en ih in u", (Joh. 14 : 18 v.v) Te denken dat dit uitsluitend op het wederzien na de opstanding doelt, is natuurlijk ongerijmd. Dan foch zou die bijvoeging: Grj in mij en ik in u, " geen zin hebben gehad. Ook zou het een al te armelijke troost voor de jongeren zijn geweest, dat ze, na de opstanding, Jezus nog voor enkele dagen, of liever voor enkele ifen terug zouden erlangen. Het zou dan Qa de opstanding weinig meer dan een even vluchtig weerzien, een bezoek voor een korte ^ijle zijn geweest, en daarna zou de scheiding toch weer zgn ingetreden, en de jongeren toch weer als weezen zijn achtergelaten geweest. Als een vader tot zijn kinderen op zijn sterfbed zeide: Nu scheid ik wel van u, maar ik zal u geen weezen laten, ziet ik kom terug; " en hij kwam dan ook terug, maar om, na een vluchtig weerzien, toch zijn kinderen opnieuw en voor goed te verlaten, zouden die arme weezen volle recht hebben gehad, om te klagen: Maar nu heeft onze lieve vader ons toch misleid. Want nu blijkt dan toch, dat we wel wezenlijk als weezen achterblijven." En waarom zouden we dan bij het lezen van Jezus woorden niet even oprecht als die kinderen onzen indruk weergeven? Had toch ook Jezus niet anders bedoeld dan te zeggen: Nu scheid ik wel, maar eer ik voor goed u verlaat, keer ik nog even terug, " dan zou de uitdrukking: Ik zal u geen weezen laten", niet kunnen gebezigd zijn. Wees-zijn is een toestand. Zegt Jezus nu, dat hij zrjn apostelen geen weezen ZÏI laten, dan kan dit zeggen alleen daardoor tot waarheid worden gemaakt, zoo datgene watnu een scheiding leek, voor goed wordt te niet gedaan, zoodat de apostelen, die een oogenblik hun Meester verloren in den dood, hem nu v/eer, en dan voor altoos, terug erlangen. Juist hetzelfde dus, wat ligt inde woorden: Ziet, ik ben met u" niet voor een oogenblik, niet uu en dan maar, neen alle de dagen, en wel zoo dat dit voor heel mijn Kerk geldt, want ik ben met u tot aan de voleinding der wereld. En zoo alleen komt dan ook tot zijn recht wat Jezus terstond laat volgen op zijn betuiging dat ze niet verweesd zouden blijven: Gij zult in mij zijn, en ik zal in u zijn." Inniger en bestendiger tegenwoordigheid van Christus is toch niet denkbaar, dan zoo de Christus, die op den Troon der heerlijkheid is gezeten, tevens alle de dagen, totdat bij wederkomt, hier op aarde in de zijnen zal zijn. En als om allen twijfel op te heffen, voegt Jezus er zelf nog bij, dat niet alleen de apostelen, maar ieder die hem liefheeft en zijn woord bewaart, de zalige ervaring zal opdoen, dat Jezus tot hem komt, niet even of voor een enkel oogenblik, maar om bij hem te wonen. Letterlijk toch sprak de Heere: Indien iemand mij lief heeft en mijn woord bewaart, dien zal mijn Vader liefhebben, en wij zullen tot hem komen, en woning bij hem maken.”

Jezus is dus niet een Koning, die verre uit zijn land wegtrekt en de regeering over zijn volk aan anderen Overlaat, om eerst lang daarna tot zijn volk terug te keerea. Dit geldt wel van zijn lichamelijk optreden, maar niet van zijn wezenlijk doen. A! wordt hij verhoogd in eere en in ons vleesch op den troon der heerlijkheid verheven, toch breekt hij geen oogenblik de geestelijke levensgemeenschap met de zijnen af. Hij is in hun midden, hij blijft in hun midden, hij maakt in hun midden woning. Dit baatte natuurlijk niet voor dengene, wien 't alleen om Jezus zichtbare gestalte te doen was, maar wel voor een iegelijk wien het te doen was en is om den wezenlijken Jezus; om hem die eens die zichtbare gestalte had aangenomen, die ze bij zijn sterven had afgelegd, maar ze in zijn opstanding had hernomen, en die nu in die zichtbare gestalte ten hemel was opgevaren; maar wel voor hem, die toch in en achter die zichtbare gestalte altoos Jezus zelven zocht, zooals ook wij menschen onder elkander, zoo v/e intiem met een vriend onzes harten verkeeren, steeds door zijn zichtbare verschijning heen dien vriend zelf zoeken in zijn innerlijk, geestelijk zielsbestaan, en, ook al dragen we straks zijn stoffelijk overschot ten grave, toch in onze gedachte en in onze verbeelding zielsgemeenschap met hem blijven gevoelen. Toch wachte men zich ook hierbij voor misverstand, iets waartoe zelfs onze Catechismus wel aanleiding geeft, door slechts op ééne wijze van deze gemeenschapsoefening tusschen Jezus en de geloovigen te wijzen. Onze Catechismus zsgt namelijk, dat hij wel naar zijn zichtbare gestalte niet meer op aarde is, maar „naar zijn Godheid, Majesteit, Genade en Geest nimmer van ons wijkt." Hierop nu zeggen we van harte amen, maar toch het drukt nog slechts de ééne zijde uit van de waarheid, waarop het hier aankomt, en is in zooverre onvolledig. Naar zijn Godheid draagt de Christus alle dingen, is alomtegenwoordig, is nergens niet, en moet dus als zoodanig overal in zijn Kerk, in al zijn geloovigen en ook in zijn geloovigen op aarde zijn. Maar ditzelfde geldt ook van de niet-geloovigen. Naar zijn Godheid is de 'Christus ook in zijn wederpartijders. Ja, zelfs kan en moet beleden, dat de Godheid ook alomtegenwoordig is in de ons omringende natuur. Zonder meer ligt hierin alzoo niets eigenaardigs voor zijn Kerk, niets bijzonders voor zijn apostelen noch voor zijn geloovigen uitgesproken. Van z%a. Majesteit geldt hetzelfde. „De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel zijner han­ den werk", geldt ook van den tweeden persoon in de Heilige Drievuldigheid, Of leert de apostel Johannes ons niet, dat alle dingen door Hem geschapen zijn, en dat zonder den Zone Gods geen ding gemaakt is, en onderwijst ons niet evenzoo de apostel Paulus, dat hij voor alle dingen is, en dat alle dingen te zaam bestaan door Hem? Hoe zou dan de Christus niet tegenwoordig zijn in die onmetelijke natuur, die zonder Hem zelfs geen oogenblik bestaat? Een nadere bepaling ligt echter in het woord Genade. Hij wijkt nimmer van ons met zijn Godheid, Majesteit en Genade. Die Genade nu, hierin bijzonderen zin genomen, is alleen van toepassing op de geloovigen, en drukt alzoo op zijn tegenwoordigheid in hen een bijzonder stempel. En ten deele kan men dit ook zeggen van de vierde bepaling, dat hij nimmer van ons wijkt met zijn Godheid, Majesteit, Genade, en Geest. Al is het toch dat ook de Heilige Geest, als derde Persoon in de Heilige Drievuldigheid, in alle ding is, zoodat ook plant en dier alleen door dien Geest zijn wat ze zijn, toch mag men aannemen, dat onze Catechismus hier dit woord Geest in bij zonderen zin bedoelde, iets wat blijkt uit de bijvoeging van zijn Geest. Dit brengt dit woord in verband met de uitstorting van den Heiligen Geest, en alzoo met die bijzondere bedeeling des Geestes, die alleen het deel der geloovigen is.

Maar ook hiermede is nog niet genoeg gezegd, en wie de tegenwoordigheid van den Christus in zijn Kerk ten volle verstaan wil, moet minstens evenzeer letten op den band, die den Christus met zijn geloovigen verbindt als leden van zijn mystiek Lichaam, en alzoo in zijn Middelaarsgestalte. Het is zoo, juist wijl dat Lichaam mystiek van aard is, blijft 't ons steeds moeilijk ons hiervan een voorstelling te vormen. Toch biedt ook hier wat we onder menschen zien en waarnemen, een beeld dat ons de zaak kan ophelderen. Als we ons een gezin denken van vader, moeder en kinderen, dan voelen we en erkennen we, dat dezen, zeg vijf personen, één geheel vormen. Toch staan ze in het zichtbare schijnbaar los naast elkander. Zelfs kunnen er oegenblikken zijn dat de vader op zijn werk, de moeder alleen thuis is, en da kinderen op school zijn. Op zulk een oogenblik zien ze dan elkaar zelfs niet, en in het zichtbare is er niet de minste gemeenschap tusschen deze vijf personen. Ze schijnen geheel gescheiden, elk op zichzelf, ieder apart. Belet dit nu echter, dat ze ook tijdens die plaatselijke gedeeldheid toch één lichaam zijn, één gezin vormen, en één familie uitmaken, onder eenheid van bloed en van naam en van liefde saam verbonden? Zelfs gaat dit nog verder. Het gezin kan zich door huwelijk of anderszins geheel verspreiden. De kinderen kunnen zelfs naar een ander werelddeel trekken. Behooren ze daarom nu niet meer bijeen? Blijft daarom dezelfde oude band ze niet meer verbinden? Vormen ze daarom toch niet eenzelfde familie? En voelen we niet zeer goed, dat ze, ook na die verspreiding, toch een eenheid blijven uitmaken? Geldt ditzelfde zelfs niet tot op zekere hoogte van een geheel geslacht vele eeuwen door? Denk slechts aan de vorstelijke dynastieën, met name aan ons doorluchtig Oranjehuis. Ja, kan niet hetzelfde gezegd van een geheel volk, dat wel uit millioenen losse, op zich zelf staande personen bestaat, en toch door één afstamming, door één historie, door één nationakn zin, zoo innig verbonden is, dat zóó de vijand over de grenzen niet kan opdagen, of heel het volk voelt zijn eenheid weer, en strijdt als één geheel voor de vaderiandsche erve ? Welnu, zulk een gezin vormt een lichaam, zulk een familie vormt een lichaam, zulk een geslacht vormt een lichaam, en zulk een volk vormt een lichaam. Het lichaam van het gezin onder den vader, het lichaam van het geslacht onder den stamvader, het lichaam van het volk onder zijn koning; en hier zwakker, daar sterker is ieder die er toe behoort, van de eenheid van zulk een lichaam overtuigd, een eenheid in het bloed, ' in den naam, in de historie en in aanleg en karakter gegrond. Mystiek en toch volkomen wezenlijk. Ge ziet den band niet, maar die band is er toch.

Pas ditzelfde nu op het mystieke Lichaam van Christus toe, en ge zult er de klem terstond van gevoelen. Ook hier hebt ge te doen met personen, die elk voor zich een zelfstandig bestaan leiden. De Christus staat op zich zelf, en evenzoo staan alle zijn geloovigen op zich zelf. Ze zijn plaatselijk door afstanden van elkander gescheiden. De leden kennen elkander in den regel niet, hebben elkander nooit gezien, en zijn zelfs onbekend met elkanders naam en be­ staan. Wat weet een geloovige in Nederland van de geloovigen in Mexico; wat een geloovige in Rusland van de geloovigen aan de Kaap? En toch behooren al deze geloovigen bijeen, is er een band die hen allen saam verbindt, en vormen ze saam één reëele eenheid. Die eenheid ligt hun niet in 't bloed, komt niet op uit de natuurlijke geboorte, maar vindt haar oorsprong in de tweede, in de geestelijke geboorte, wedergeboorte genoemd. Er is in hen tweeërlei leven. Het eene dat ze uit hun natuurlijke geboorte ontvingen, en dat hen scheidt. Naar de natuurlijke geboorte is een Samojeed een heel ander wezen dan een Bantuneger. Maar nu komt voor de geloovigen bij deze eerste geboorte de tweede geboorte, niet uit het bloed, maar uit den geest, en die tweede geboorte is alleen aan de geloovigen eigen, die tweede geboorte is eigen aan alle geloovigen en die tweede geboorte is voor allen één, heeft één oorsprong, komt van één Verwekker, en heeft bij allen hetzelfde effect. Uit die tweede geboorte, uit die geboorte uit den Geest, ontstaat nu een nieuwe gemeenschap, en wel een gemeenschap die veel hooger staat, dan die uit natuurlijke factoren opkomt, Immers alle ge meenschap die uit natuurlijke gegevens opkomt, dient slechts voor een tijd en heeft alleen voor deze aarde beteekenis. In die tweede geboorte daarentegen zit een eigen drijikracht, die nooit is uitgeput, en die tusschen de geloovigen van alle eeuwen en van alle oorden een gemeenschap doet opkomen die de eeuwigheid verduurt. Ook hier nu ziet ge den band niet. Het zijn al losse, op zich zelf staande personen die voor u treden, of die ge zelfs nooit te zien krijgt, maar dit neemt niet weg, dat ook hier de band er is. En wel een band niet voor A& a.vorm alleen, maar een band die zijn vfzslen tot diep in aller wezen vlecht, zich in aller innigst zielsbestaan vastzet, en ze van binnen uit tot leden van één Lichaam verbindt. Dit mystieke Lichaam nu is, als we ons zoo mogen uitdrukken, vast aan Jezus. Hij behoort er zelf toe. Het ontstaat, breidt zich uit en volmaakt zich, doordat Jezus gedurig nieuwe personen in dit Lichaam opneemt en inlijft, en wel door het dubbele middel van de tweede geboorte wat het wezsn, en door het middel van het geloof, wat het bewuste leven aangaat. Dit maakt dat dit Lichaam niet buiten Jezus bestaat, maar dat hij zelf in dat Lichaam is, en dit wel in dien specialen zin, dat hij van dit Lichaam het Hoofd is; dat van hem de levensadem in heel dit Lichaam uitgaat; en dat wie in dit Lichaam leeft, keft door zijn leven en door zijn ademtocht. Gelijk uw ik thans in uw hoofd tot zelfbewustheid j komt, en ge, in uw hersenen tot zelfbewustheid gekomen, voelt en weet dat ge leeft in heel uw lichaam en in al zijn leden, zoo is het ook hier. Is van uw lichaam een lid verlamd, verstijfd of doodgelegen, dan zijt ge in dit lid van uw lichaam niet meer met uw gevoel tegenwoordig. Maar zóó niet vloeit het bloed weer door dit verstijfde of doodgelegen lid van uw lichaam terug, of de zenuwen beginnen weer te werken, en ge keert met uw gevoel ia dit lid, en dit lid in de gemeenschap met uw lichaam terug. En dit aiies nu geldt bij het mystieke Lichaam van Jezus nog in veel hooger mate, wijl in veel heiliger zin. Bij ons is een verkeerde gesteldheid van ons hoofd zoo telkens oorzaak van een misstand in ons lichaam, 'fzij door zondige overdaad, 'tzij door overspanning, 'tzij door ziekelijke gesteldheid. Van dit alles is echter in het mystieke Lichaam van Christus nooit één oogenblik sprake. Hij, als Hoofd van dit Lichaam, is en blijft altoos de Heilige, de Heerlijke, de Zuivere, de Aldoordringende, en steeds voert hij aan zijn Lichaam nieuwe levenskracht en heiligen levensadem toe. Dit nu maakt, dat de eenheid van dit mystieke Lichaam steeds opnieuw door heilige prikkeling opwaakt en met vernieuwde kracht werkt. En of dan al de Christus, naar zijn menschelijke natuur, in den hemel is en wij op aarde zijn, en onder elkander op aarde door machtige afstanden van elkander gescheiden zijn, toch blijft dat ééne Lichaamonverbroken en ongeschonden in zijn eenheid werken. Nooit kan er een lid van geamputeerd worden, en nooit kan er een oogenblik komen, waarop het Hoofd zou ophouden het Lichaam te doordringen en te bezielen.

En hierin nu ligt die andere zijde van de altegenwoordigheid van Christus in en onder de zijnen. Volle recht moeten we natuurlijk doen ervaren aan zijn altegen woordigheid die voortvloeit uit zijn Godheid en Majesteit. Reeds dit toch brengt teweeg, dat we ons de geloovigen op aarde nooit afgescheiden van den Christus denken kunnen. Maar toch, eerst de eenheid van het mystieke Lichaam stelt het „woning makm" van Chris-ï tus in zijn Kerk in klaar en helder licht. Hij kan niet afgescheiden van zijn Lichaam gedacht worden. Waar zijn mystiek Lichaam is, daar is hij. Niet van buiten tot u komende, maar in u aanwezig zijnde, en niets is fataler dan de ijdele waan, dat we als geloovigen Jezus enkel buiten ons eigen zielsbestaan zouden moeten zoeken. Dan wordt Jezus ons een Leeraar, dan wordt Jezus ons een Voorbeeld, dan spreekt hij ons uit een verleden van voor 19 eeuwen toe, dan denken we ons hem, als hoog, onzichtbaar, eindeloos ver van ons af in den hemel gezeten, maar er is geen gemeenschap, geen innig, teeder samenzjia met Jezus in het mystieke Lichaam op aarde. Dan voelen we ons als losse, op zichzelf staande geloovigen, die elk onzen eigen weg bewandelen, en na ons sterven, of bij de wederkomst des Heeren, voor het eerst met hen in gemeenschap zullen treden. Onze Koning is dan niet bij ons, maar regeert ons uit de verte. Hij is dan niet in ons, maar ziet uit onmetelijke hoogte op ons neder. Dit nu maakt alle geloofsleven abstract, een geloofsleven dat in formules rust, en daarom koud en onbezield is en blijven moet. Maar zoo heeft Jezus het niet gewild en zoo ; > het ook nooit van zijn kant. Integendeel, nog terwijl ge op aarde zijt, komt hij tot u, dringt in u, woont bij u in, komt in uw hart, raakt u in uw ziel, grijpt u aan in den wortel zelf van uw leven, en lijft u als levend lid in het mystieke Lichaam, dat hij geheel met zijn Geest doordringt. En alleen in dit te beseffen, gewaar te worden, aan uw hart te voelen, en in zijn geestelijke werking zelf te bespeuren, ligt de warmte, de bezieling, de gloed van uw gemeenschap met Jezus. Doch zij 't al, dat gij dit niet ontwaart, dit niet gevoelt, en hiervan niet de zalige aandoening ondergaat, door dit alles verandert ge toch den stand van zaken van Jezus zijde nooit. Dit brengt wel te weeg, dat gij met uw geloof tobt, in kouden letterdienst in plaats van in heilige liefdebezieling leeft, en u berooft van 't rijkste dat uw geloofsleven u hier op aarde geven kon, maar zoo ge waarachtig als levend lid in dit mystieke Lichaam zijt ingelijfd, staat ge toch onder de inspiratie van bet Hoofd, is hij in het mystieke Lichaam bij u tegenwoordig, en is hij nooit verre van de deur van uw hart. Al denkt ge niet aan Jezus en al voelt ge niet zijn nabijheid, ge kunt hem niet bannen. Niet gij, Hij bepaalt waar, waaneer en hoe Hij u naderen zal, en Hij neemt zijn stand pok ten uwen opzichte, niet naar uw bedoelen, maar naar zijn heiligen wil.

En hierdoor nu oefent Hij zijn Konink< lijk regiment in zijn Kerk uit. Geen roi ainéant is hij, d. i. geen Koning in naam alleen, maar een daadwerkelijk Koning, die u in zijn hand heeft, die in u zijn wil volvoert, en die ook u dienstbaar maakt aan zijn heilig oogmerk. En nu gaat dit regiment zeer zeker ook door het Woord en dobr de bewerking die de zichtbare Kerk op u uitoefent; ze gaat door de gemeenschap in het kerkelijk leven, en door de gemeenschap in den vromen omgang; ook zelfs gaat ze door uw levenslot, door uw voorspoed en tegenspoed, door uw verdrukking en lijden, zelfs door de verzoeking van satan. Er is niets dat de Koning der Kerk niet aanwendt als middel, om ook voor uw besef en in uw wilsuiting en door uw daden zijn regiment te doen uitkomen. Maar toch, dit alles zijn slechts middelen die hij bezigt, om voor uw geesCesbesef tot klaarheid te brengen wat hij voor u en in u doet, en u tot medewerker in zijn mystiek Lichaam te maken. Ook de leden van het Lichaam toch werken tot het behoud, het welzijn van 't Lichaam mede. Niet alleen van het Hoofd gaat de actie uit, maar ook van onze organen, van ons hart, onze zenuwen, ons bloed. Bedoeld wordt alzoo in het minst niet een mystiek leven in passief niets-doen. Maar hoofdzaak Is en blijft toch de actie die van Christus op u uitgaat, en die actie komt niet telephonisch, als we ons zoo mogen uitdrukken, uit de verte, maar heeft in u plaats. De actie van boven en de actie binnen in u is één, en al wat van boven komt, wordt in u wezenlijk gemaakt. Immers hij maakt woning bij u en in u. Hij is nooit weg, maar altoos nabij uw hart. Hij is geen Koning die alleen uit de verte u door gezanten regeert, of u alleen zijn bevelen zendt opdat gij die zoudt volbrengen. Zoo was het op Sinaï, zoo was het op den tastelijken berg, maar zoo is het niet onder dé nieuwe bedeeling. Onzer is een Middelaar en een Koning, die ons rechtstreeks regeert; die ons onmiddellijk in zijn macht houdt; en ons regeert, óók door uitwendige hulpmiddelen, maar toch allereerst door den ademtocht des Geestes die uit het Hoofd op alle leden van het Lichaam werkt, en hem in zijn leden, en in het mystiek Lichaam steeds met zijn heilige tegenwoordigheid nabij doet zijn, En alleen

in zooverre is dé zichtbare Kerk van dit mystiek Lichaam de wezenlijke openbaring, als het deze inwendige aanwezigheid en inwoning van Christus in ons tot haar volle recht doet komen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's

Pro Hege.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1908

De Heraut | 4 Pagina's