GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

BERGOPWAARTS.

IX.

TOT ZELFSTANDIGHEID.

Wat nu te doen?

Weer stond Karel voor een moeilijk vraagstuk, doch ook wederom zou het antwoord komen op ongedachte wijs.

Heel kort nadat hem het geven van onderwijs te Upsal was verboden, ontving de jonge Linnaeus eene uitnoodiging om een bezoek te brengen aan baron Reuterholm. Deze baron was een groot heer en stadhouder der provincie Laodshöfding.

De zoons van den baron, die reeds jongelingen waren, werden niet.op scholen maar aan huis door een leermeester onderwezen. Nu vond hun vader echter noodig, dat de jongelui ook eens wat meer van hun land zagen, dan alleen de naaste omgeving. Zij moesten eens de groote bergwerken van Zweden gaan bezichtigen, die gelegen zijn in het gewest Dalekarlië. Daar nu Linnaeus al meer gereisd had, met metalen en mijnen wel bekend was, vroeg de baron hem, of hij lust zou hebben met de jongelieden naar Dalekarlië te gaan, en daar al het noodige te bezichtigen. Ook nog andere jonge menschen, die de natuurlijke historie beoefenden, zouden meegaan.

Met blijdschap nam Linnaeus dezen voorslag aan, en in het jiar 1734 werd de reis ondernomen en volbracht. Ditmaal behoefde hij niet, gelijk op zijn eersten tocht, alles op het zuinigst te berekenen. Hij had integendeel over een welgevulde beurs te beschikken en de reis werd tot aller genoegea volbracht.

Maar daarmede was nog niet alles afgeloopen.

Van zijn reis teruggekeerd, kwam onze vriend te Fahlun, waar zich het grootste koperbergwerk van Zweden bevindt. In deze stad was een inrichting waarin jongelieden voor het mijnwezen werden opgeleid. Hier, dacht Linnaeus, kan ik misschien een loonenden werkkring vinden

en zal men 't mij wel niet zoo moeilijk maken als te Upsal.

Zoo begon bü dan weder in het openbaar les te geven, en wel in de kennis der delfstoffen en der planten. Tot zijn leerlingen behoorde o. a. de leermeerster der zonen van baron Reuterbolm. Deze onderwijzer wilde namelijk zelf ook op de hoogte dier zaken komen en vond in den jongen leeraar een voortreffelijk onderwijzer. Ook hield Lincaeus over de essayeerkunst weder lezingen, die door velen werden bijgewoond.

Zoo was hij dan althans weer bewaard voor tijdelijken nood, maar het beste zou nog volgen.

Te Fahlun woonde destijds een zeer knap geneesheer, die de titels droeg van stads-en provinciaal dokter, en een welgesteld man was. Hij heette alweer op zijn Latijnsch, Moraeus,

Door zijn lezingen en onderwijs was Linnaeus met velen in de stad bekend geworden, ook met dezen geneesheer, en kwam wel bij hem aan huis. Zoo maakte onze 27 jarige student — want dat was hij eigenlijk nog altijd — ook kennis met de kinderen van Moraeus, die zelf ongeveer van zijn leeftijd waren. Onder hen • trok de oudste dochter des huizes hem bijzonder aan, en ook zij toonde zich den vriend van haar vader niet ongenegen. Het duuidc niet lang of de jonge lieden kregen elkaar hartelijk lief, en werden met goedvinden der ouders veiloofd. Wel wist Moraeus, dat de toekom stige schoonzoon thans nog geen bestaan had en allerminst zijn dochter kon onderhouden, die een goed leven gewoon was, maar bij dacht terecht, iemand als Karel zal mettertijd wel zijn brood hebben. Daarbij is een vroom, werkzaam jonkman zonder geld, ver te verkiezen boven een rijke, die alleen leeft voor zijn genot.

Intusschen begreep onze Karel, hoe gelukkig hij thans ook zijn mocht, dat het meer dan ooit zaak werd, een vast en onafhankelijk middel van bestaan te vinden. Wel zou dat niet zoo in eens gaan, maar alls kracht diende er toch voor ingespannen, wilde hij mettertijd een eigen huishouding beginnen. Op hulp van zijn vader viel nog altijd niet te rekenen, zelfs minder dan ooit. Vader was nog steeds, naar het schijnt, leeraar te Stenbrohult, had he in elk geval niet breed, en daarbij siudeerde op het oogenblik Karel's jongere broeder, Samuel geheeten, voor predikant, en had dus ook eenigen steun uoodig. Ik kan hier bijvoegen, dat Samuel, anders dan zijn broer Karel, vaders wenscti vervuld heeft en later leeraar in de Luthcrsche Kerk is geworden. Zelfs is hij zijn vader als predikant te Stenbrobult opgevolgd.

Nu had Oüze Linnaeus, hoe groot minnaar hij ook van de plantkunde was, toch wijselijk de studie der geneeskunst ook steeds volgehouden, in de gedachte later als dokter zijn bestaan te vinden, Over wat hem nu te doen stond was hij het met sich zelf niet eens, en hij besloot eens raad te plegen met Dr. Moraeus,

„Viiend", zei deze, „het is zeer verstandig dat ge 't eerst denkt aan wat ket noodigst is. Ia mijn betosp kuat ge straks, mat 's Heeren zegen, uw brood hebben. M^iar dan moet ge doctor in de geneeskunst zijn. £a nu is dit mijn raad:

„Ge moet buitenslands den titel van doctor halen, en wel in de Nederlanden. Daar is de beroemde hoogescaoal te Leiden, waar jongelui uit heel Europa komen om et in de medicijnen te studeeren. Oaar in de Nederlanden vindt ge mannen als Boerhaave, Gronovius en Burman, die beroïmd zijn over heel de wereld en ÜOOveel van die dingen waar ook gij u in beweegt. Ge moet trachten mee hen kennis te maken en dan aan een hoogeschool in de Zeven Provinciën promoveeren tot doctor".

Karel gevoelde aanstonds dat de raad hem gegeven de besie was, maar ook dat bij weer voor dezelfde moeilijkheid stond als toen hem vroeger te Upsal was aangeraden te promoi^ee ren. Hij had er geen geld voor en nog veel minder voor de verre reis naar Leiéen of naar Amsterdam, de zee-en landreis^, die toen weken duurde. Had hij echter vroeger zijn bezwaar voor zich gehouden, voor Dr. Moraeus dorst hij Let wel uitspreken. Hü zei dan ook ronduit, dat hij den gegeven raad wel uitnemend vond, maar de middelen niet had om hem uit te voeren.

„Na", antwoordde Dr. Moraeus, „daar [zullen we dan nog eens over deuken; we spreken nog wel nader".

Wat dit beduidde zou Karel spoedig merken.

Want toen hij een paar dagen later zijn verloofde wedei' bekocht, omving zij hem met een gelaat, waarop blijdschap en droefheid tegelijk te lezen waren en zei:

„Karel, ik heb gehoord wat ge met vader hebt gesproken. Het zal mij zeer hard vallen u voor zoo hngen tijd te Dioeten missen. Maar ik zie ook in, dat het bepaald noodig is. Nu heb ik gedaan wat ik kon om u de reis mogelijk te maken. Zie eens hier".

Meteen overhandigde zij haar verbaasden beminde een pakje. Hij opende het. Het bevatte louter gouden dukaten elk van /5 50.

Linnaeus wist niet aanstonds wat te zeggen. Maar zijn verloofde sprak:

„We zullen ze straks samen eens natellen, 't Moeien er vijfhonderd zijn. Dat is, boop ik, genoeg voor de reis en uw eerste verblijf in het vreemde land. Later zien we wel, hoe de Heere het verder beschikt'"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 28 november 1909

De Heraut | 4 Pagina's