GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het Kinderen.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het Kinderen.”

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST.]

Ea dit zal u het teeken zijn: ij zult het kindeken vinden, in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. Luc. 2 : 12,

In Bethlehem is en blijft het heilig Kindeken het middenpunt, waarom zich alias beweegt. Maria blijfc de gezegende onder de vrouwen; de herders in Efrata's velden boeien door hun vromen eenvoud; de lofzang van het engelenkoor bezielt ons; en de Wijzen uit het Oosten brengen al de hulde der volkeren aan Israels Koning; maar wat het Kerstfeest tot een heilig hooggetijde maakt, ig toch altoos weer dat Kindeken, en dat Kindeken alleen.

Toch denkt de feestvierder steeds zich in dit Kind-zijn van Jezus te weinig in. Bdeden wordt, dat Je^us ontvangen is van den Heiligen Geest en geboren uit de maagd Matia. In de Kribbe van Bethlehems stal begroet hem de jubelende verbeelding, maar op de verschijning van Jezus als Kindeken valt gemeenlijk veel te weinig de aandacht. Want ^\ heeft de schilderkunst dit Heilig Kindeken met Maria in prachtbeeld na prachtfaeeld pogen weer te geven, in al die Maria's met het Kindeken treedt vanzelf Maria te zeer op den voorgrond en is het Kindeken de tweede figuur. En zOnder nu aan de Kindergestalte van Jeius te sterk te hangen, gaat er toch ongemerkt iets van ons Kerstfeest te loor, 200 ook die kindeïgestalte ons niet opzettelijk boeit.

Slechts oütbreekt hieraan in zooverre de werkelijkheid", dat van het Kindeken in de Kribbe geen beeld genomen is, en het alles hier ddjft op onze geheiligde verbeelding. Het is Gods bestel, dat van Jesus noch als kind, noch ais jongeling, noch als man een afbeeldsel geuomen is. Zoo licht ware hiermee afgoderij gedreven. Ds voorstelling die we ons van Jezus ook als Kindeken voimen, moet afgeleid uit den indruk dien Jezus op ons eigen hart heeft gemaakt. Zooals onze geheiligde verbeelding met Jezus beïig is, zoo moet ongemerkt het beeld van Jezus èa in zijn vernedering èn in zija verhooging zich voor ons vastzetten, ea bij elk onzer zal dh plaats grijpen op eigen wijs.

De zaligheid is uit de Joden, heeft Jezus zelf ons herinnerd. We weten dus, dat Jezus reeds als Kindeken het Joodsche type droeg, ea elke poging om aan het Kindekeu Jezus öe trekken van Oas ras te leenen, voert tot zelfmisleiding. Niet het blauwe, maar het donkere oog moeten we ons daatom in het heilig Kindeken deukec, en waar onder ons een aanminnig Kindeken

reeds zoo boeienden indruk op ons kan maken en zoo wondere aantrekkingskracht kan uitoefenen, hebben we ons bij het Kmdeken Jezus dit geheimzinnig boeiende in nog verhoogde mate te denken. Men spreekt bij de wieg wel eens van een engelenkopje, maar bij de Kribbe schiet dit engelenkopje zelfs te kort, om ons het verrukkelijke van Jezus' blik weer te geven. De indruk van het zien van dat Kindeken moet overweldigend zijn geweest. Geen prachtgewaad trok af, niets in die Kribbe of in heel de omgeving benevelde den indruk. Het Kindeken lag daar in doeken gewonden, en uit die windselen en doeken stak in heilige aanminnigheid het heilig Kinderkopje van Jezus uit. In aardschen vorm, en toch boeiend door hemelschen glans.

Hoe meer we daar nu op ingaan, hoe beter we reed» in de Kribbe Jezus' vernedering verstaan.

Met de Wijzen uit het Oosten zouden we bij die Kribbe zijn neergeknield, om in nog voller zin dan die Wijzen, uit heel ons hart te belijden, dat in dat heilig Kindeken God zelf zich in de menschelijke gestalte van het kind aan ons openbaarde. Doch dan spreekt 't ook klaar zich uit, dat die zelfvernedering in het Kindeken nog sterker uitkomt, dan straks in den Man van Smarten.

Een Kindeken, een pasgeboren wicht, is zoo volmaakt hulpeloos, en in dien hulpeloozen staat is de Zone Gods ingegaan. Hij, aan wien nu gegeven is alle macht in hemel en op aarde, dat Eeuwige Woord, waarvan Johannes ons betuigt, dat alle ding door Hem geschapen is, lag in de Kribbe van Bethlehem in bijna volstrekte machteloosheid neder. Het Heilig Kin» deken Jezus kon niet spreken, zich niet uiten, en lag met een nog geheel ingewikkeld bewustzijn aan Maria's moederborst. Het Kindeken Jezus kon niet gaan, noch zelfs staan, maar moest door zijn moeder of door Jozef gedragen worden. Het kon niet in eigen voedsel voorzien, maar moest door anderen gevoed en gedrenkt worden. Sprakeloos, willoos, weerloos, machteloos lag het in doeken gewonden in de Kribbe, die in de grot was bijgeschoven.

Verborgen in het innerlijk wezen was er alle kracht en was er alle majesteit; maar in die Kribbe h& d de Zone Gods zichzelven vernietigd, in gedaante gevonden als een mensch, ja in de gedaante van het hulpeloos kindeken des menschen. Het is van het begin zijner menschwording, zooals onze Catechismus het belijdt, dat Jezus in deze peilloos diepe zelfvernedering inging.

Voor Miria, zijn moeder, en voor Jozef was het de door alle schepselen hun benijde eere, dat ze deze aanvankelijke hulpeloosheid van het Kindeken Jszus door hun liefde, hun toewijding en hun tiouwe zorg mochten aanvullen. Toen het zwaard van Herodes dreigde, ontvlood niet Jezus zelf het doodelijk gevaar, maar was het Jozef, die in den droom vermaand, met Maria en haar Kindeken vluchtte. Bij die vlucht naar Egypte heeft niet zijn Goddelijke macht, ma& r de ezelin het Kindeken het land uitgedragen. Zeker, vroeg rijp is gewisselijk de ontwikkeÜDg van het Kindeken Jezus geweest. Nauwelijks twaalf jaar oud overtrof hij de Rabbijnen in den Tempel in het recht ver stand der profetie. Maar in den stal van Bethlehem had zelfs die ontwikkeling nog geen aanvang genomen. Jezus zelf doet hier nog niets, dan met bet diepe oog om zich staren. De zelfvernedering is hier niet bang en ontzettend als aan het Kruis, maar ze is in haar alles te bo/engaande aanminnigheid er nog te dieper om. Aan het Kruis kan de Man van Smarten deuken, spreken, lijden en bidden. Hier in de Kribbe is Jezus het pasgeboren, nog geheel hulpelooze wicht.

En toch, in die Kindergëstalte moest de Zone Gods op aarde verschijnen, zou zijn zending ons reddec kunnen. Geen verschijning uit den hemel in een opzettelijk voor die verschijning geschapen lichaam zou hem de aansluiting gegeven hebbdn aan óns mensch-zijn, aan óns menschelijk geslacht, aan ons menschelijk lijden, aan ónze menschelijke toekomst.

Om onzer één, en straks ons heerlijk Hoofd, en Middelaar Oods en der menschen te zijn, moest de onze Heiland, even als de menschheid, als kindeken uit een moederschoot geboren worden. Sterker nog, dat Kindeken moest geboren worden ui: een aangewezen geslacht, en dat Davidisch geslacht moest in heilige linie teruggaan tot op de patriarchen, tot op Noach, ja, tot voor den zondvloed op Adam, onzer aller stamvader. In onafgebroken keten moest de oorsprong van het menschelijke in dat Kindeken tot op den oorsprong van ons geslacht zelf kunnen herleid worden. Vandaar de stamtafelen, waarmee Mattheus' Evangelie begint, en die Lucas' Evangelie opnam. Aan Jezus' volle mensch-zijn hing de behoudenis der menschheid, en alleen door als hulpeloos kind geboren te worden, koa het ten volle mensch-zijn in Jezus worden verirezenlijkt.

Vandaar de aansluiting van Jezus tot zelfs aan onze pasgeboren kinderen, die in den Heiligen Doop aan God Drieëenig worden opgedragen. Dit zou niet uitkomen, zoo Jezus in de volle manlijke gestalte verschenen was, maar spreekt nu scherp en duidelijk, nu Jezus als een pasgeboren Kindeken zich met onze pasgeboren kinderen vereenzelvigt, en uit zijn Kribbe een stillen glans van genade op elke wieg doet uitstralen. Ook al sterft ons een lief kind reeds in de wieg weg, de band met het Kindeken Jezus wordt, zoo er genade werkt, niet verbroken.

En al werd ons het leven gespaard, zoodat we uit de wieg straks het leven ingingen, om als kind, als knaap, als jongeling, als man, als grijsaard het leven te doorworstelen, — onze berinnering, die tot in ons pasgeboren zijn teruggaat, is, zoo we genade kennen, nooit zonder Jezus. Ook Jezus is man, is jongeling, is knaap, 13 spelend Kind, en zelfs kind in de windselen geweest, en in elk stadium van ons leven verzelt ons alzoo zijn heilige gestalte, tot zelfs in die eerste ure toen we het levenslicht aanschouwen mochten. Geen stap hebben we op onzen levensweg gezet, of onze Heiland is ons op dien weg voorgegaan, tot zelfs in die eerste levensdagen, toen we nog sluimerden in onbewustheid en onze hulpeloosheid geheel van anderer zorge afhing.

Hierdoor juist is Jezus aller Heiland. De Heiland van ons die volwassen zijn, de Heiland van onze jongelingen, de Heiland van onze nog spelende kinderen, maar de Heiland ook van onze kleine schatten, die zelfs nog niet spelen kunnen.

Het is Jezus die ons vooruitging in heerlijkheid en in die heerlijkheid ons opwacht. Het is Jezus, die ons verzelt op heel onzen levensweg. Het is Jezus die tot in de wieg over onze sponde gewaakt heeft.

Het heilig Kindeken Jezus dat onze borg is tot in den Heiligen Doop van het pasgeboren wicht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1909

De Heraut | 4 Pagina's

„Het Kinderen.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 26 december 1909

De Heraut | 4 Pagina's