GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het bewindsel des aangezichts”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het bewindsel des aangezichts”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En Hij zal op dezen berg verslinden het bewindsel des aangezichts, waarmede alle volkerea bewonden zijn, en het deksel, waarmede alle natiën bedekt zijn. Jesaja 25 : 7.

Een bewindsel is nog iets anders dan wat bij ons de blinddoek \t. Een blinddoek is een vrij dichte doek of lap, die, voor de oogen en om het hoofd gebonden, op eens alle gezicht wegneemt. Ze maakt hem op wiens oogen < e ligt, op eenmaal geheel blind. Hij ziet niets meer. En blinddoek is daarom hier het jaist gekozen i woord.

Maar ittmndsel v» iets ahdcn, ook al komt

het ten slotte op hetzelfde neer. Bij bewindgel moet ge denken aan een uiterst fijn, geheel doorzichtig gaas, dat om geheel het hoofd wordt gewonden, en niet alleen de oogen, maar het geheele aangezicht omsluiert. Is nu zulk een Ijne, doorzichtige stof nog ^as eenmaal om het aangezicht gewonden, dan hindert dit de oogen ganschelijk niet. Ze zien er door heen. £n het dunne deksel dekt tegen atmosfeer en insect. Bij ons gebruikt men daarvoor de voile, die los voop het gezicht hangt, maar in het Oosten omwint de vrouw er zich het hoofd mee; neemt daarvoor meest een glanzig witte perelstof; en legt dit omwindsel ook nadat ze in huis terugkwam, vaak niet af. De omsluiering is voor de vrouw in het Oosten regel.

Toch is dit nog niet het bnvindsel waarvan de profeet gewaagt. Een bewindsel wordt het eerst, als men deze doorzichtige stof drie, vier, vijf oi meermalen om het hoofd wikkelt. Dan xiet de omwondene telkens iets minder. Het gaas of de tnle houdt op doorzichtig te zijn. £n in het eind ziet, wie aldus bewonden is, volstrekt niets meer, zoo vlak als het gaas hem op de oogen klemt.

Eerst zoo au verstaat ge dit beeld in zijn toepassing.

Van nature, zoo ge «nzenatuurin het paradijs neemt, ziet de mensch met open oog het God' delijke, dat ons in heel de Schepping, in ons eigen wezen, en in de historie openbaar is. „De onzienlijke dingen Gods, gelijk de apostel het betuigt, werden in bet paradijs uit de schepselen verstaan en doorzien, beide zijn eeuwige kracht en zijn Goddelijkheid". Maar reeds terstond bij den val begon satan een gaas om het oog te spannen, en omdat de mensch door dit gaas toch evengoed heen kon zien, deerde hem dit niet en liet hij 't toe, ja voelde er zich aangenaam door aangedaan. Het gaf tempering en dekking. Toen dit gelukt was, sloeg satan dit gaas den mensch ten tweeden male om. Reeds nu zag de mensch minder. Maar hierbij liet satan het niet. Straks omwond hij den mensch ten derden en ten vierde male. En zoo ging het voort en voort, tot de mensch ten slotte dik in het gaas zat ingewikkeld, en nu, als een stekeblinde, niets meer zag.

En zoo dan droeg de mensch „het bewindsel des aangezichts", waarvan de profeet sprak, en gelijk hij er bijvoegde het is God alleen, die dit „bewindsel des aangezichts" kan verslinden.

Beteekecis van dit beeld is, dat het oog niet weg is, d«t het vermogen om te zien nog bestaat, maar dat het bewindsel het zien van het oog belet. Het oog begeert te zien, maar het kan niet. Vandaar is het, gelijk de profeet elders zegt: „Wij wachten op licht, maar ziet, er is duisternis; we wachten op glans, maar we wandelen in donkerheden. We tasten naar den wand, gelijk de blinden die geen oogen hebben; en we stooten ons op den middag alsof het schemertijd ware."

Dit nu geldt voor volken en personen, Het licht Gods omstraalt hen, maar ze zien het niet. Ze wandelen midden in den glans der zon, maar ze metken het niet. En dit niet omdat se geen oogen hebben, of omdat hun oog het gezicht kwijt is, doch enkel omdat hun bewindsel maakt dat het licht niet tot hun oogen kan doorddngen. Ze zijn niet blind, in dien zin dat hun oog zelf verdorven zou zijn. Ze kunnen nog gered worden. Het gezicht kan terugkeeren. Alleen maar, in hun bewindsel zitten ze verstrikt. Ze hebben dit bewindsel gaarne. Ze denken er niet aan, het af te nemen. En dan eerst zullen se gered zijn, zoo hun God tusschenbeide treedt, en hun met vaste hand dit bewindsel afwikkelt, en zoo hun het gezicht hergeeft. Ware het oog zelve verdorven, zoo ware geen redding mogelijk. Maar nu het niet aan net oog zelf, maar aan het bewindsel ligt, bestaat nog de vatbaarheid voor herstel. Ze ontvangen geen nieutv oog, maar God verslindt het bewindsel, en dan ziet het oude oog weer. Ook bij den diepst gevallene bleef in de kern van lijn wezen iets menschelijks over, waarop genade werken kas, om hem terug te leiden in het licht.

Dit gaat dan niet opeens, evenmin als de verblinding op eenmaal tot stand kwam. Satan wikkelde den mensch bij stukjes en beetjes in dit bewindsel in, en de genade wikkelt dit bewindsel bij tempo's af. Zooals het van den blindgeborene er staat, dat hij eerst „de menschen als boomen wandelen zag", en eerst (barna ze waarnam „ver en klaar". Wel denkt wie pas bekeerd is, dat hij aanstonds alles tiet, omdat de eerste flauwe lichtstraal door het gaas heen drong. Doch dit is zelfbedrog. Ats er weer een omwikkeling afgaat, ziet hij meer. En dit houdt aan, tot de laatste laag er af gaat, en dan ziet hij alles, maar ook dan eerst, en dan alleen, „ver en klaar."

Dit ge(ft dan het verschil met de ongeloovigen. Elk hunner denktdat hij er is, en stempelt zijn inzicht tot de waarheid. Nu ziet de een meer, de ander minder. Daar twisten ze dan over. Een twist, die niet door betoog en tegenspraak doch alleen door de genade is op te lossen. Eerst als wie minder zag, zelf meer gaat zien, geeft hij 't aan hem die reeds vroeger meei zag, gewonnen.

Doch juist daarom is het zoo noodig, dat wie gelooft, bij dit bewbdsel niet enkelaan de onbMeerden denkt, maar het ook op zichzelf toepasse. Niet alsof het bewindsel hem zelf nog even dik op het oog lag; maar al slonk het, het Is daarom nog niet weg. Niet alle genade komt op eens. Het gaat van genade tot genade. 'En eerst in het eind wordt het oog geheel vrij. En ook dan zelfs, als het oog weer geheel vrij is, ziet 't daarom volstrekt nog niet alles ver en klaar. Door van de geboorte af achter het bewindsel te hebben gescholen, is bet oog aan het zien niet gewend. Het zien-vermogen is er wel, maar het is nog ongeoefend. Eerst van lieverlee moet het vrijgemAakte oog leerenzien. En eerst in het eind ziet het „de eeuwige kracht en d« Goddelijkheid" in alle ding weer ver en klaar.

En dit juist stemt tot nedet^n zin.|Tot dien ootmoedigen zin, die voor het waarachtig en heMer zien van de onzienlijke dingen zoo volstrekt onmisbaar is. Anders zitten we ons zelven in den weg. We wanen reeds goed te zien, als we nog slechts even gluren kunnen, en houden dan het bewindsel, voorzoover he^, nog op ons oog ligt, vast, in stede van oncesGod te bidden dat Élij het steeds verder van ons zielsoog moge afnemen. We zijn dan nog halfblind, maar orcdat we ons zelve reeds voor heel-ziende honden, blijven we half-ziende omdolen, en de genade vertraagt.

Vooral grijpt £t plaats bij het zien c^/ cnstelve. Ook ons innerlijk wezen behoort tot de onzienlijke dingen, en de meest doodelijke uitwerking van het bewindsel is, dat we daardoor een 100 geheel verkeerden blik op onstelve hebben. £^t~we onsselve voor veelszins goed houden, waat | we nog zoo innerl^k aan onze wonden bloeden, j en onszelve voor groot houden, terwijl we nog o, zoo klein zijn, en dat we denken over lief X.t zijn, onderwijl het egoïsme ons nog zoo booze parten speelt. En zoo is het met alles. Men denkt het bidden reeds geherd te hebben, als men nog pas stamelt. Men waant Gods Woord in te hebben, als men nog pas de eerste letterkens heeft leeren spellen. En in plaats van er meer en meer af te gaan, blijft dan het halve bewindsel nog op ons oog drukken, en zien we van de onzienlijke dingen nog o, zoo weinig.

Toch wil dit niet zeggen, dat ge zelf het bewindsel u van het oog kunt lichten. De profeet zegt 't zoo stellig: die het bewindsel des aangezichts verslindt is de Heere. Hoe dichter ge daarom bij uw God leeft, hoe spoediger het er afgaat. Alleen genade brengt uw zielsoog in het klare licht. Ge kunt daaraan zelf wel medewerken, d. i. toezien dat ge niet tegenwerkt, dat ge niet vasthoudt wat uw God weg wil nemen. Ge kunt en ge moet wel zelf uw innerlijken strijd voeren, en ook anderer hulp niet versmaden, maar toch, de hand die laag bij laag het bewbdsel afrolt en afwikkelt, is én blijft uw God. Ook tot u gaat de roepstem uit: „Waak, waak op, trek sterkte aani", en ook aan die roepstem moet ge gehoor geven, maar alleen van uw God kan die sterkte des gezichts voor het zien der onzienlijke dingen u toekomen.

„Wandelen met uw God, " blijft daarom de nooit afwendbare eisch. . Nooit zingen zonder met de ziel in uw zang te zijn. Nooit bidden zonder met uw hart in uw gebed in te leven. En ook buiten gezang en gebed steeds weer uw zielsoog op uw God richten, of genade u zijn zalige gemeenschap schenken mocht. Belijden is uitnemend, weldoen treffelijk, ijveren voorde raak des Heeren kostelijk, maar dit alles gaat naar buiten, en om van het bewindsel verlost te worden moet 't naar Unnen gaan. Immers dit bewindsel ligt niet op uw uitwendig oog, maar op het oog uwer ziel. Als het weg zal gaan, moet 't van binnen worden weggenomen, en in het verborgene uwer ziel is 't altoos uw God die u opwacht. Opwacht met bestraffiag, maar dit moet u lief zijn.Jaist toch in die bestraffing komt het ei toe, dat uw God zijn hand weer aan uw bewindsel slaat; doch ook u opwacht met genade, zoo waarlijk het wegvallen van dit bewindsel zielsbegeerte bij u is.

Immers dit bewindsel om uw zielsoog spon en weefde satan uit de draden van uw zelfzucht, zinlijkheid en hoogmoed, en met eiken draad dien genade er uit trekt, móet ge iets van uw zelfzucht, zinlijkheid of hoogmoed loslaten. En daarom wee n, zoo ge die draden vasthoudt en ze kleven laat aan uw vingers. Wilt ge van het bewindsel bevrijd worden, doe dan bij uw God, zooals ge bij den arts zoudt doen, die een booze zweer uit uw hand moet uitsnijden. Trek uw hand niet terug, maar steek ze zelf vrijwillig uit, en genade zal u heelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Het bewindsel des aangezichts”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 november 1910

De Heraut | 4 Pagina's