GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

[KERSTFEEST 1910].

Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen ceniggeborenen Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Joh. 3 : 16.

Pinksteren is een vierdag voorde wedergeborenen; Paschen is een gedenkdag voor al wie hoopt op een eeuwig leven; maar Kerktfeest is een feest voor heel de wereld. Pinksteren is een jubeldag voor wie gerijpt is; Paschen spreekt hun toe die op een leven na den dood hopen; Kerstfeest alleen is voor jong en oud, voor het kind evengoed als voor den grijsaard. Veel meer dan in Pinksteren en Paschen leeft dan ook heel de wereld om ons heen in 't Kerstfeest mede. Zeifs de ongeloovige juicht het toe. Ook wie van verre staat jubelt er in mede. Op 't Kerstfeest is het feest, niet alleen in de Eerk, maar ook in de familie en in het huisgezin. Pinksteren draagt een zeer speciaal karakter voor hen die den Heiligen Geest ontvingen, Paschen is voor hen die op een leven na den dood bleven hopen, en alleen 't Kerstfeest draagt een algemeen karakter. Schier niemand die er niet in meejubelt, er niet in geniet, en er niet den indruk van ondergaat. Niet in onheiligen, maar in heiligen zin is Kerstmis een feest waarin heel de gedoopte wereld mx.t geniet. Het is of de indruk nog altoos stand houdt, dat God in de kribbe van Bethlehem zijn liefde aan de wereld heeft betoond. „Alzoo lief heeft God niet de uitverkorenen, en niet zijn Kerk alleen, maar heel de wereld gehad, dat Hij haar z^n eeniggeboren Zoon geschonken heeft.”

De gebeurtenissen zelve staven dit. Als Pinksteren komt, is er sprake van een gebeurtenis, waarvan de verdoolden niets verstaan. Als de Paasch-klokken geluid worden, geldt het een gebeurtenis, die voor wie niet gelooven, ongerijmd is, Maar als het Kerstfeest weer aanbreekt, geldt het 't gebeuren van de geboorte van een heilig' Kindeke, in welks geboorte zich een ieder verheugt. Heel de wereld erkent nog, dat er van Jezus een heerlijke invloed op het leven der wereld is uitgegaan, en het Kindeke van Bethlehem juicht nog een ieder toe. Of de Heilige Geest is uitgestort, is voor de meesten een raadsel; of Jezus uit den dood is opgestaan, wagen velen niet te beslissen; maar dat Jezus geboren is, staat nog voor de groote meerderheid vast, en bij het terugdenken aan het Kindeke van Bethlehem wordt nog de breede schare met teedere sympathie voor dit eenig Kindeke aangedaan. Zelfs in wat bij de kribbe van Bethlehem voorviel, treedt dit algemeen karakter van 't Kerstfeest op den voorgrond Immers kwamen zelfs de Wijzen uit het verre Oosten bij die kribbe het Kindeke Jezus met hun goud en myrrheeeren. Heel de wereld moest op last van Keizer Augustus worden beschreven, opdat dit Kindeke te Bethlehem zou geboren worden. En in den Engelenzang wordt niet de vrede voor de uitverkorenen, maar vrede aan de aarde toegezongen, en het welbehagen Gods ver kondigd niet in de geloovigen, maar inde menscken.

Ook later spreekt dat Kindeke v^n Bethlehem het zelf uit, dat hij is het licht der wereld; dat hij zijn eigen leven geven zal voor het leven der wereld; dat zijn strijd is, wie Vorst der wereld zal zqn, hij of satan; dat hij gekomen is en komen za), om de wereld te oordeelen; dat zijn jongeren wel droefheid zullen hebben, maar dat de wereld zich zal verblijden; dat hij een indruk wil wekken van de Zaligmaker der wereld te zgn; dat de wereld weten moet dat hij den Vader liefheeft; dat hij niet maar de zonde van enkelen, maar de zonde der werf ld zal wegnemen; en dat hij daarom in degeheele wereld moet gepredikt worden; in die wereld, die door Hem is gemaakt. Zijn apostelen roemen er dan ook in, dat de val van Israel de rijkdom der wereld is, en dat God in Christus was de wereld met zichzelf verzoenende.

Ons Kerstfeest wordt dan ook niet ver staan, tenzij die band tusschen Christus en die wereld tot zijn recht komt. Hij komt in Israel, maar niet enkel voor Israel, Hij komt tot de geloovigen, maar niet enkel voor de geloovigen. Het heilig doel van zijn komst richt zich niet eeniglijk tot een groep van belijders, maar is op de wereld als zoodanig gemunt. En dan eerst zal het doel van zijn komst geheel en ten volle bereikt zijn, als eenmaal de wereld zelve Ml blijken behouden te zijn, en onder een nieuwen hemel op een vernieuwde aarde zijn heerlijkheid zal schitteren. Hij komt niet voor den Jood alleen, noch ook alleen voor de geioovige kern die in Israel was overgebleven. Zqn komst raakt al wat mensch heet. Zijn rijksgebied beperkt zich niet tot het heilige land, maar strekt zich uit zoover de wereld strekt, en omvat alle volken en natiën, nu en voor de toekomst. En niet alleen den mensch geldt zijn komst, maar evenzoo die wereld zelve, waarop de mensch als kroon der schepping geschapen is. Niets is Hem vreemd. Niets kan buiten Hem. Immers alle dingen die geschapen zgn, zijn geschapen om hem. Hij is niet eerst later als het Licht in de wereld gekomen, maar hij was het Licht der wereld van haar oorsprong af. De wereld hoort hem toe, en hij behoort bij die wereld. En had zonde en vloek die wereld van Hem en Hem van de wereld gescheiden, zijn komst in de kribbe van Bethlehem strekt juist om deze scheiding teniet te doen. De wereld moet weer met Hem en Hij met die wereld één worden, want Hij is en blijft het Leven en het Licht der wereld, en als het Lam Gods draagt Hij niet alleen de zonde der geloovigen, maar de zonde der wereld, voor wie gelooft ten zegen, en voor wie niet gelooft ten eeuwigen oordeel.

Merk nu op den eersten jubeltoon in den Engelenzang en ge zult dit verstaan.

Zondig als we zijn, denken wij bij Bethlehem allereerst aan onze eigen redding en behoudenis. We willen zelf op den voorgrond staan, en onze God is ons een Redder, die ons ter hulpe komt, om ons te verlossen. Maar in dezen Engelenzang is het heel anders. In dien zang gaat het niet in de eerste plaats om uw redding, maar om de eere Gods, en wordt de jubeltoon ingezet met het: Eere zij God in de hoogste hemelen ! Zeker, uw redding zal er uit voortvloeien, maar op den voorgrond staat toch ook bij de kribbe van Bethlehem het Solt Deo gloria. Niet alleen in dien zin, dat ook dit Kindeke ons van God gegeven is, maar veel meer en veel sterker, dat God de Heere in dat Kindeke van Bethlehem Zijn eere zoekt en bedoelt. Hoe hoog ook uw redding, uw verlossing, uw behoudenis en uw verzoening moge staan, hoog boven dit alles gaat de eere van uw God uit. Zelfs geen geestelijk egoïsme mag hier worden toegelaten. Ons eigen ik, en zelfs de beteekenis van dat ik, moet geheel teruggedrongen. De verborgenheid is niet dat gij gered wordt, maar dat God tot zijn eere komt, en eerst uit die eere Gods zal van zelf uw behoudenis voortvloeien. Maar de orde mag niet worden omgekeerd; wat het hoogst staat, moet het hoogst in ons blijven. En niet uw heil, maar de eere die God in de hoogste hemelen toekomt, beheerscht geheel uw Kerstfeest, De strijd, de worsteling brak niet uit tusschen satan en u, maar tusschen satan en den Heiligen God, en dat in die worsteling niet aan satan, maar aan God de triomf blijft, is de zalige uitkomst. In die uitkomst zal ook voor u de glorie liggen, maar toch, oorzaak en gevolg mogen niet door u verwisseld worden. Gods eere blijft hoofdzaak, uw redding bijzaak. Niet uit uw redding vloeit de eere Gods, maar uit de eere Gods uw redding voort. En daarom zingen de engelen van de eere Gods in de hoogste hemelen, omdat niet op aarde, maar in de hoogste hemelen de strijd door satan tegen God was aangebonden.

Diep grijpt dit verschil in.

Maar al te vaak bekommert de geioovige zich om de wereld ganschelrjk niet. Hij kent die wereld alleen in haar booze verwording door de zonde. Daarom keert hij zich van die wereld af, hij mijdt haar en ontvliedt haar. Hij beeldt zich in, dat bij zijn sterven elke band die hem aan die wereld bindt, voorgoed verbroken wordt, en dat hij door de vallei der schaduwen des doods heengaat naar het Vaderhuis, om nu voorts zich het lot dier wereld niet meer aan te trekken. Wat er van dis wereld wordt, is hem om 't even. Hij bekreunt er zich niet om. Eens in den dood ingegaan, beeldt hij zich in met die wereld niets meer van doen te hebben. Hrj is gered, wat zou hem die wereld dan nog aangaan.

En hierin juist ligt de verdoling van zijn hart. Hem moge die wereld onverschillig zijn, voor onzen God is ze niet onverschillig, want die wereld is Gods kunstwerk. God heeft die wereld geschapen en in die wereld zijn macht en majesteit betoond. Die wereld is Gods eigen werk en daarom heeft God die wereld lief. God heeft in die wereld zijn gedachten als belichaamd. Ze is onder alle zonnen en sterren het kunstjuweel van zijn almachtige schepping, en daarom meer dan alle zonnen en sterren heeft doA die wereld lief; is Hij, als we ons zoo mogen uitdruk­ ken, aan die wereld gehecht; en hangt aan de vraag, of die wereld terechtkomt en Zijn raad volvoert, dan wel ondergaat en straks verdwijnt, zijn eere als Bouwmeester en Opperste Kunstenaar. Ju; > -^mdat die wereld het hoogste kunstgewrocht van heel Gods schepping was, richtte satanjuist op die wereld zijn aanval. WatGodeook verbleef, die wereld moest aan God ontrukt, moest ontheiligd, moest verdorven worden. Juist wat in Gods gansche schepping op den voorgrond stond, moest teniet worden gedaan. Wat satan ook aan God wilde laten, die wereld moest Hem ontnomen worden. God had die wereld lief meer dan alle starren en zonnen, en daarom juist moest God in die wereld zijner liefde worden aangerand. In die wereld moest breuke worden geslagen en daarom het keurgesteente uit het diadeem zijner eeuwige heerlijkheid worden ontglansd, Satan wist dat met de zonde aanstonds de vloek over die wereld zelve zou komen. Om dien vloek was het hem te doen. En toen na den zondeval die vloek intrad, en Gods schoone wereld ontluisterd en ontglansd werd, scheen aan satan de overwinning te blijven, en tot in de hoogste hemelen, d. i. onder het aanzien van Gods engelen, deze wereld als 't schoonst juweel uit Gods eerekroon te zijn weggenomen.

Maar God had de wereld lief, omdat ze zijn schepping was, en die liefde Gods zou over satans aanslag triomfeeren. En dit nu begon met ons Kerstfeest. „Alzoo liefheeft God deze wereld gehad, dat Hij haar zijn eeniggeboren Zoon geschonken heeft". Dit is de kribbe te Bethlehem.

Wat nu is hier het verband?

Dit leert u de Schepping. Nadat alles op deze aarde bereid was, schiep God op die wereld den mensch. Niet als een vreemd tets, dat bi} die wereld bijkwam, maar als de kroon van het geheele scheppingswezen. De wereld was niet af, zoolang de mensch niet in het Paradijs stond. Al wat vooraf ging in de schepping was op de schepping van den mensch aangelegd. Gelijk bij de geboorte van een kind, de wieg en al wat er bij hoort, vooruit wordt voorbereid, om de komst van het kindeke af te wachten, zoo was ook heel deze wereld door God met het oog op den mensch toegerust en ingericht. Toen het alles geschapen was, wachtte het alles op den mensch, voor wien dat alles was bereid en op wien dat alles was aangelegd. Heel de wereld hoorde in het Godsplan bij den mensch, en de mensch zou van dit alles de kroon zijn. God had de wereld lief, niet buiten den mensch gerekend, maar lief zooals ze, met den mensch als haar kroon, eerst in het Paradijs schitteren zou. Aan den mensch werd daarom al wat in de wereld was, onderworpen. Eerst in den mensch vond heel die wereld haar reden van bestaan. Eerst door de schepping van den mensch, werd aan den bouw van deze wereld de gevelspits aangebracht. Eerst nu de wereld den mensch droeg, was ze af, en was ze wat ze zijn moest. Zonder den mensch was en bleef de wereld een onafgewerkt kunststuk, dat om zijn volmaking riep. Eerst nu die mensch verscheen en het Koningschap over die wereld aanvaardde, was het Goddelijk plan van den Oppersten Kunstenaar voleind. Immers die mensch was naar Gods beeld geschapen, uit den mensch sprak de gelijkenisse Gods, en zoo was het in en door den mensch dat Godzelf zijn geschapen werk beheerschte. De mensch was de sluitsteen van den ganschen Goddelijken bouw, en eerst in den mensch werd het klaarlijk geopenbaard, waarom die wereld in al haar afmetingen en verhoudingen zóó, en niet anders, was opgevat, aangelegd en voleind. Eerst nu die mensch er was, trad het plan Gods in het volle licht. En nu eerst was in die schepping der wereld de eere van den Oppersten Kunstenaar verheerlijkt.

Doch vanzelf hing 't dan nu ook aan dien mensch, of die eere Gods in deze wereld zou stand houden. Bleek toch die schepping van den mensch een mislukking, dan viel het Godsplan; dan had God te hoog gemikt; dan was er in zijn Goddelijken bouw een zwakke stee; en als straks de sluitsteen los liet, en de gevelspits voor den grond viel, zou niet alleen geheel de Bouw bedorven zijn, maar ook de kunst van den Oppersten Kunstenaar zijn te kort geschoten. Als we het zoo mogen uitdrukken, dan zou God de Heere geen eere, maar veeleer oneer met zijn gewaagden Bouw hebben ingelegd.

Dit voorzag satan, en vandaar zijn aanval op den mensch. Gelukte het hem toch, dien mensch ten val te brengen, daft liet op 't eigen oogenblik de sluitsteen los, en ware Gode zgn eere in de hoogste hemelen ontrukt. Er was dan mislukking van het Godsplan. God Almachtig zou dan zijn doel gemist hebben. God zou zijnzeggensscbap over de wereld kwijt zijn. God zelf had den mensch als kroon der schepping in die wereld geplaatst; kon satan nu dien mensch verleiden, zoo zou die mensch aan hem en niet meer aan God, en in dien gevallen mensch de wereld zelve niet meer aan haar Schepper, maar aan den verleider toebehooren. God zou in zijn eigen wereld onttroond, en hij, satan, heer van de wereld geworden zijn. In zijn eigen wereld zou satan God tarten, en met zijn booze engelen Hem belachen.

Zoo hing er Gods eere aan, Gods eere in de hoogste hemelen, of die Hem door satan ontroofde wereld aan satan verblijven, of tot Hem terugkeeren zou, en de sleutel tot dit mysterie school in den mensch. Bleef de mensch van God g^cheiden, dan ook de wereld. Keerde de mensch tot God terug, dan zou, maar ook dan eerst, in heel deze wereld God Almachtig weer tot zijn eere komen. Natuurlijk had God geheel deze wereld na den val kunnen teniet doen, en een geheele nieuwe wereld scheppen. Maar juist dit gedoogde zijn eere niet. Dan toch zou satan altoos kunnen jubelen: „Ik heb uw eerste wereld doen mislukken." Neen, die wereld gelijk ze geschapen was, die eigen wereld waarop de mensch viel, die wereld moest gered worden, en voor satan en voor al Gods engelen in de hoogste hemelen moest het uitkomen, dat hier van nederlaag geen sprake was, en dat veeleer in het heilig Godsplan er alles op berekend en op besteld was, om ook na den val en na het intreden van den vloek, nochtans die wereld te behouden, ja, te behouden niet alleen, maar straks eerst in haar vollen luister te doen schitteren. En dit wonder heeft God de Heere in het werk der genade voorbereid, en zal Hij eens volbrengen in den dag der heerlijkheid.

Op één ding had satan niet gerekend. Hij had zich ingebeeld, dat zoo de mensch eenmaal gevallen en de vloek ingetreden was, geen Almachtigheid die wereld meer zou kunnen behouden. Hij kende het Godsplan niet. Hij doorzag het niet. Hij beeldde zich in, dat het niet anders inhield dan een eerste schepping, en had van herschepping geen flauw vermoeden. Hij zag van het plan Gods slechts het eerste stuk, en verstond het niet, dat in die eerste schepping zelve de mogelijkheid reeds gelegen was, om ze, na val en vloek, tot nog hooger luister op te voeren. Het geschapen zijn van den mensch naar Gods beeld was hem een doode letter, en hij doorzag niet hoe juist in die schepping naar Gods beeld de mogelijkheid was gegeven, dat de Zone Gods zelf mensch werd, als Godmensch op de wereld optrad, en van binnen uit in het menschenhart een nieuwe schepping, een herschepping, kon tot stand brengen.

Eerst toen dit een feit werd in de Kribbe van Bethlehem werd dit heilige mysterie openbaar en kon ook satan het allengs ontwaren.

De mensch was tweeërlei, kroon der schepping en tegelijk beelddrager Gods. En nu bad God zijn wereld zoo lief, en kon Hij ze om zijn eere in de hoogste hemelen zoo volstrekt onmogelijk aan satan prijslaten, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon, in aansluiting aan dit geschapen zijn van den mensch naar den beelde Gods, als een menschelijk Kindeke in Bethlehem deed geboren worden. Dat Kindeke, zelf Goden tegelijk mensch, nam nu in de menschheid de heerschappij op zich, werd Koning der schepping en Koning dezer wereld, in de plaats van den gevallen mensch; en als Koning der wereld was hij 't, die deze wereld aan zijn Vader terugbracht. Nu nog slechts in aanvang, steeds zich uitbreidende, en steeds afgaande op dienjongsten dag, waarop hij, als Koning over alles, tenslotte ook dit zijn Koninkrijk aan den Vader zou overgeven. In dit alles nu bleef de mensch een onmisbare schakel, juist om de eere Gods hoog te houden; want die eere Gods hing hieraan, dat heel de werekl, die aan God scheen te ontvallen, in het eind blijken zou, geen oogenblik door God te zijn losgelaten, en straks in nog hooger luister de eere van haar Schepper te zullen openbaren.

Eerst zóó verstaan, werpt de kribbe van Bethlehem haar helder licht op den loop der heilige historie waarvan ons de Evangeliën berichten. Dat Kindeke van Bethlehem, straks als Rabbi in Israël optredend, wendt zich volstrekt niet alleen tot de ziel des menschen. Hij bezweert den storm op het meer van Galilea, hij spijzigt de duizenden in de woestijn, hifj werpt de duivelen uit, en als de jongeren van Johannes tot hem komen met de vraag of hij de Messias is, zegt hij niet: „Meld aan Johannes dat ik zondaren bekeer", doch dan heet 't: „Ga heen, en antwoord Johannes de dingen die gij gezien hebt en geboord, dat de blin(kn zien, de kreupelen wandelen, de melaatschen gereinigd worden, de dooven hooren, de dooden worden opgewekt, en eerst daarna ook, dat aan de armen het Evangelie wordt verkondigd." Jezus werpt zich op de natuur en ontbindt den vloek, en daarna werpt hij zich op den zondaar en maakt de banden van de zonde los. Of satan van meet af doorzien heeft, wat hem van dat Kindeke te wachten stond, is niet uit te maken, maar wel port hij Herodes aan om dat Kindeke te dooden; en als Jezus straks als Rabbi optreedt, komt aanstonds de Verzoeker in de woestijn. Gij wilt, zoo heet 't dan tot Jezus, de koninkrijken der wereld bezitten, kniel voor mij neer en ik zal ze u geven. H^ voer in het hart van Judas Iscarioth, om Jezus ten val te brengen, en niet verstaande dat juist Jezus', lijden en sterven de verzoening der wereld en zijn eigen val zou teweeg brengen, poogt hij Jezus aan het Sanhedrin over te leveren. Jezus weet dit. Satan heeft zeer begeerd u te ziften als de tarwe, zegt hij tot zijn discipelen. Jezus voelt in alles de hand van satan, maar Jezus voegt er bij: De overste der wereld legt mij de lagen, „maar hij heeft niets aan mi^." Nog vóór zijn sterven spreekt Jezus van den beker dien hij nieuv/ zal drinken met zijn jongeren in het Koninkrijk zijns Vaders, en de profetie van zijn opstanding en van de opstanding der zijnen ia de heerlijkheid die komt, 't loopt alles als één heilige stroom uit op het wedergeven van heel deze wereld aan dien God die haar tot aanzijn riep. Tot de zaliging der zielen bepaalt Jezus zich nergens. Gewisselijk, hij brengt ook dé verzoening én redding der ziel voor de zijnen, maar dit alles is slechts middel om 't groote doel te bereiken, dat satan neergeworpen worde, zijn invloed op deze wereld gebroken worde, en heel deze wereld weer eere geve, niet alleen in lofpsalm, danklied en aanbidding, maar ook in haar eigen losmaking van den vloek en in haar eigen verheerlijking, aan Hem die haar Kunstenaar en Schepper was.

Niet enkele personen worden gered en uit deze wereld uitgelicht, om voorts die wereld als een onnut aanhangsel in het niet te doen terugzinken, of aan zich zelve over te laten. Integendeel, de schapen zijner weide zijn steeds de vertegenwoordigers en leden van het menschelijk geslacht, van de herboren menschheid, en die herboren menschheid wordt niet van deze wereld voorgoed losgemaakt, om voortaan alleen een zielsbestaan te leiden, maar de zijnen staan straks op in hun verheerlijkt lichaam, om te openbaren wat de kracht en gave was, die God oorspronkelijk bij de schepping in ons menschelijk geslacht gelegd had. Bij dit sieuwe leven in een verheerlijkt lichaath komt dan vanzelf een wereld, die in heerlijkheid en luister aan dien verheerlijkten staat beantwoordt. En zoo zal 't einde zijn, , dat al satans pogen verijdeld is en op niets uitloopt, en dat Gods oorspronkelijke schepping in deze onder den mensch staande wereld, met hooger luister uitkomt, om Gods eere groot te maken. Er gaat niet' alleen van de eere Gods in de schepping niets af, maar er komt, door val en vloek heen, uit die oorspronkelijke wereld een nóg hooger wereld op, die den raad van het plan Gods op het hoogst doet schitteren. Satan brak het beeld Gods in den mensch, wanende, dat nu dit beeld voor goed weg was, en hij voorzag niet, dat dit beeld Gods juist de mogelijkheid der vleeschwordihg van Gods Zoon bood, en straks in den gevallen mensch door dien Zoon kon hersteld worden. En zoo was het eind dat satan zelf meehielp, om de eere Gods in zijn schepping van deze wereld nóg schitterender en luisterrijker te doen uitkomen, dan dit in het paradijs mogelijk bleek. Het paradijs bracht den dageraad van deze glorie, de volle middagzon van dezen luister zou eem door de kribbe van Bethlehem uitstralen.

Ons Kerstfeest brengt ons daarom tweeërlei.

Het doet ons in deze wereld onderschei', den tusschen tweeërlei vorm van die wereld. De ééne gelijk die wereld was naar Gods plan en schepping, en de andere hoe die wereld werd en deels nog is door de invloeden van satan. Van die laatste wereld nu roept het Kerstfeest ons af. Daar hooren we niet in. Die wereld gaat voorbij met al haar begeerlijkheid. Wie die wereld liefheeft, kan God niet liefhebben. Wie in die wereld opgaat, eet zich zelve den dood. Die wereld kan Gods kinderen niet kennen, ze verstaat ze niet en ze haat ze. Van haar gaat een besmetting uit die we te mijden hebben. Maar achter die door satan ver-

giftigde wereld schuilt de wezenlijke wereld gelijk God ze schiep, en gelijk ze de kiem in zich draagt om eens heerlijk te verrijzen. Daartoe moet ze eerst ondergaan. Niet alleen wij zelve, ook geheel die wereld gaat in den dood. Eens zal ze met vuur verbrand worden, maar uit dien gloed zal ze gelouterd en gereinigd als uit de smeltkroes weer te voorschijn komen. En dan zal het zijn onder een nieuwen hemel een nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont, en waarop door de nieuwe menschheid eeuw in, eeuw uit, volle zaligheid zal genoten worden onder de heerschappij van onzen Koning. Daarom mijdt Gods kind de vergiftigde wereld, maar hg mint de natuurlijke wereld, gel^k die als vrucht van Gods oorspronkelijke schepping nog altoos onder den boozen vorm schuilt. Hij kent en verstaat Gods roepen, dat hij die wereld in haar natuur onderzoeken en beheerschen zal. En 200 dikwijls de vergiftigde wereld onder de kinderen der menschen hem weer met weerzin en wrevel vervult, keert h^ tot de natuur terug, om uit die natuur nieuwe frischheid en vernieuwde kracht te putten Hij bestrijdt dé zonde door het recht en door de prediking der waarheid, en bestrijdt den vloek door medische kunst en weldadigheid. En om dit steeds met heilige geestdrift te kunnen doen, knielt h^ telkens weer bij de Kribbe van Bethlehem neder, met de bede op de lippen, of uit dat Kindeke van de heilige moeder-maagd ook hem mochten toevloeien de hoogere krachten des Greestes, die bem aan satan's ondergangen aan de komst van Christus Koninkrgk doen medearbeiden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's

„Alzoo lief heeft God de wereld gehad.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 december 1910

De Heraut | 4 Pagina's