GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

IN EN DOOR HET LEVEN.

II.

VOORTGANG.

Was Hans Starke ook recht gezien bij zijn eer en hield hij ook veel van dezen, toch estond er tusschen dis beiden groot onderscheid en dat niet alleen van rang en stand.

De Bijbel spreekt ons van het verschil tusschen hem „die God dient" en dien „die Hem niet dient." Dit is een onderscheid dat doorgaat tot alle menschen. 't Is maar niet, dat aan den eenen kant staan de „deugnieten" en aan den anderen de „brave menschen". Want al is het veel beter tot de laatsten dan tot de eersten te behooren, toch is elk „braaf" mensch nog volstrekt niet altijd een die God dient. De groote vraag is, of ons hart den Heere toebehoort, of we met lijf en ziel, beide in leven en sterven, Jezus' eigendom zijn en dus niet door eigen deugd, maar door Zijn gerechtigheid het heil verwachten voor tijd en eeuwigheid.

Behoorde mijnheer Knobel ongetwijfeld tot de braven, zijn knecht Hans mocht worden gerekend tot de vromen, iets wat de braafheid niet uit-maar insluit. Hij was de zoon van ouders, die om des geloofs wille waren vervolgd geworden, en zij hadden hem weinig van de wereld mee kunnen geven, maar des te meer zich beijverd, om hem de vreeze Gods als den grootsten schat voor te stellen. Eu de Heere God had hem de genade bewezen, dat hij thans zeggen kon: „Ik dien den Heere van mijn jonkheid af."

Bij den heer Knobel, die ook door de ellende van den godsdienstoorlog uit zijn land was gedreven, gelijk we reeds zeiden, had Starke een vriendelijke ontvangst gevonden. Beiden waren geloofsgenooten, dat is gebpren uit voorouders, die de dwalingen van Rome hadden verworpen. Doch bij Starke alleen werd het levend geloof gevonden, dat ook in de Hervormers woonde, en hen krachtig maakte. Ook zijn vrouw, die hem een trouwe hulp was, was het een lust den Heere in stilheid en oprechtheid te dienen. Hun eenig lief dochtertje Christina voedden zij op in de vrees des Heeren, die het beginsel der wijsheid is. Gelijk Timotheus werd zij van jongs af in de Schrift onderwezen, wat een groot voorrecht is, als men maar niet vergeet, dat de kennis der waarheid wel door het hoofd haar weg neemt, maar toch moet komen.tot het hart.

Niet ver van het heerenhuis, waarin de grondbezitter woonde, stond een oude kerk met een klokkentoren. Deze beide hadden vroeger behoord tot het kasteel dat, zoo als wij zeiden, reeds lang was verdwenen. De grond echter behoorde nog aan den heer Knobel, die ook voor het onderhoud van de kerk en den toren zorgde. Dicht bij de kerk lag een gehucht, dat slechts uit enkele huizen bestond. Ongelukkig was een van die huizen een kroeg, die vrij wat bezoekers uit den omtrek tot zich trok. Na gebeurde het, dat het leien dak van den toren, eens door een storm duchtig werd beschadigd, zoodat Starke naar Michel den leidekker werd gestuurd, om hem te vragen den schade te herstellen. Michel woonde in Osnabtuck, maar was in het gehucht goed bekend, ook als een trouw bezoeker van de kroeg.

Toen Michel zijn werk zon gaan doen, wipte hij eerst even bij den kastelein aan, die den sleutel van den toren bewaarde, en ging daarop naar boven om zijn werk te doen. Weldra bevond hij zich op de bovenste omgang vlak bij den weerhaan. Hij "bezag echter dat hij 't werk alleen niet af kon, en zou dus den volgenden dag met een knecht terug komen. Daar zoo iets zelden voorkwam, en er dien volgenden dag geen school was, vond Michel toen hij kwam een aantal kinderen en ook vrij wat volwassenen, dicht bij den toten bijeen om hem zijn werk te zien verrichten.

Toen de leidekker en zijn knecht boven gekomen waren, begonnen ze een soort van steiger te maken, en Michel ging daarbij op een goot staan. Of nu deze wat zwak was, dan wel dat de man zich niet goed vast hield, genoeg hij gleed uit. De lieden beneden hoorden een angstigen schreeuw, en gelijktijdig zagen zij hoe Michel over de lage leuning van de omgang beensloeg en naar beneden tuimelde. Ouden en jongen die het zagen, gilden het uit van schrik en drongen bijeen naar de plek waar hij was neergekomen, niet anders meenende dan de man was dood.

Voorzichtig wilden ze den leidekker opheffen, die met gesloten oogen op den grond lag. Doch stelt u hun verbazing voor toen Michel, zoodra - men hem had aangeraakt, plotseUag de oogen opende en in plaats van te kermen van pijn, de omstanders aankeek, als wilde hij zeggen: „Wat beduidt die drukte? " Een oogenblik later stond hij, zonder eenige hulp op, en riep: „Komt maar hier, vrienden, 't Is alles nog best afgeloopen. Ik ben wel wat gauwer naar beneden gekomen, dan ik dacht. Maar dat heeft me geen kwaad gedaan, zoo als jelui ziet!"

Ouden en jongen traden naderbij. Ze hadden voor hun oogen zoo pas M chel van den hoogen toren zien vallen; ze hadden niet anders gemeend, of hij zou verpletterd zijn, en zie thans stond hij levend, \\ ongedeerd onder hen.

„Heb je geen pijn ergens Michel? " riep er een.

„Nergens, " was 't antwoord; „ik voel me net zoo goed als eerst. Ja, je moet maar gelukkig wezen."

Toen allen zich overtuigd hadden dat de leidekker werkelijk geen het minste letsel had bekomen, ging er een groot gejaich op. Ieder wilde hem de hand drukken.

„Dat is een bijzondere bewaring geweest, meester Michel, " sprak een buurvrouw. „Ge moogt God wel hartelijk danken."

De leidekker zei daar niet véél op. Blijkbaar hoorde hij van zoo iets liever niet. Zoo is de mensch die buiten God leeft zelfs als: de Heere hem zegent en wonderlijk bewaart, wil hij dat liefst aan eigen kracht en wijsheid toeschrijven. Want dan heeft hij zelf de eer. Wie God niet dient, blijft liefst in alles ver van Hem; „wij redden het wel zonder God, " denkeu zulke menschen. Maar gelijk de dichter Beets terecht opmerkt: „die dat zeggen zinken."

Onder degenen, die Michel's val en wonderlijke bewaring mee aanschouwd hadden, behooide ook Christina Scarke. Zij kende Michel heel goed, wijl hij dikwijls op „Rust best" kwam om een karweitje te doen. Van vader Starke hield Michel niet: die was hem te „fijn." Maar Christientje mocht hij heel graag lijden, en als hij op het landgoed kwam verzuimde hij zelden: met haar eeu poosje te praten, of anders althans in de buurt te hooren hoe zij het maakte.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 maart 1911

De Heraut | 4 Pagina's