GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET GOEDE DEEL.

XVI.

EEN NOVEMBERAVOND.

De uren die nu volgden bewezen best, hoe alles in een oogenblik was veranderd. Blijkbaar begreep ieder dat er niet anders overschoot dan een spoedige vlucht, eer Tilly en zijn soldaten verschenen, van wie alles te vreezen was.

Niet lang duurde het, of een paar wagens verschenen in. den binnenhof van het paleis. Allerlei benoodigdheden voor de reis werden in de groote voertuigen gepakt, Middelerwijl werd hun die tot de hofhouding behoorden, aangezegd, dat zij zoo spoedig mogelijk in de troonzaal verwacht werden. Toen ook Otto zich daarheen begaf, vond hij reeds een aantal leden der hofhoudmg, alsook den hof maarschalk. Deze laatste wachtte nog een weinig, en deelde toen (hoewel velen, die verwacht werden, nog ontbraken) mede, dat de koning een uur vóór middernacht Praag zou verlaten en den weg inslaan naar de Boheemsch-Paltslsche grens. De koningin zou reeds vroeger vertrekken. Het zou koning Frederik aangenaam zijn zoo allen bij hem bleven. Doch, zoo werd verder bericht, de koning kon niet beloven vooreerst allen een vaste woonplaats en wat verder bij hun ambt behoorde te verzekeren.

De wenk, die zoo gegeven werd, kon wel niet anders worden verstaan dan dat de koning het aan een ieder overliet hem al of niet te volgen, en ieder vond dit ook hoogst natuurlijk. Meer dan een besloot dan ook bij zich zelf den vorst niet te vergezellen; sommigen omdat zij meenden dat Frederiks lot zoodanig zou zijn, dat hun diensten gemist konden worden; anderen om den vorst niet tot last te wezen, en nog ; ^nder@n wijl zij meenden den koning elderi

meer van nut te kannen zijn dan aan zijn hof. Voor ionker Otto was de keus niet twijfelachtig. Zijns vaders wensch, dat hij bij den koning blijven sou, had hij niet vergeten. Haastig begaf hij zich naar zijn kamer, en zocht daar het weinige bijeen, dat hem persoonlijk toebehoorde. Zijn brieven, enkele kostbaarheden eneenig geld borg hij in een lederen reistasch, en begaf zich daarmee naar de woning van den man, wiens gezang in den laten avond hem onlangs zoo diep had getroffen.

Hij vond deze, een Duitscher van afkomst, begrijpelijkerwijs geheel vervuld met de gebeurtenissen van den dag. Nieuws kon de man aan zijn bezoeker weinig mededeelen, doch hij hoopte dien avond meer te hooren. Otto vertrouwde hem de tasch toe om, die tot den avond te bewaren, en deelde hem mee dat, wijl hij de stad spoedig dacht te verlaten, hij zoo gaarne door zijn vriend nog ifts omtrent den loop der zaken vernemsn zou. Vooral zoo mogelijk omtrent bet lot van zijn vader.

De goede Duitscher beloofde gaarne wat hem gevraagd werd, doch hij voegde er beteekenisvol bij: „Het is evenwel zesr onzeker of ik zelf hier nog lang blijven zal. Ik vrees van neen, doch laat het aan Gods beschikking over. Komen de keizerlijken hier, dan konden wij wel gedwongen zijn te gaan."

’t Waren profetische woorden die de man sprak, gelijk maar al te Spoedig blijken zou.

Otto liet zich niet verder uit omtrent zijn plannen, en beloofde alleen zoodra mogelijk te berichten was& rheen bij zich begeven had. Toen hij in de schemering het paleis naderde, reed hem een groote reiswagen voorbij, door drie paarden getrokken en van twee ruiters vergezeld. Hij wierp een blik naar binnen, en zijn scherp oog ontdekte de koningin en een paar hofdames, allen in zwaar reisgewaad. En de jonker vroeg zich zelf af, hoe het de eerzuchtige, levenslustige jonge koningin wel te moede zou zijn, nu zij, een koningsdochter, in de duisternis met haast moest vluchten voor den naderenden Beierschen veldheer. Vluchten uit dezelfde stad, die zij nog geen jaar geleden luisterrijk onder het gejuich des volks was binnengetrokken. Vluchten zonder dat zij waarschijnlijk zelf wist waarheen.

In het paleis zelf vond Otto alles in ver warring, zoodat hij blijde was zijn kleine bezitting elders geborgen te hebben. Ieder scheen slechts aan zich zelf te denken en aan eigen veiligheid. Op zijn vraag aan den hofmaarschalk, of de koning hem nog noodig had, kreeg hij tot antwoord alleen het verzoek tegen elf uur gereed te ziJD.

Hij ging weder naar buiten, waar het nu bijna volkomen duister was. Want er moesten nog ruim vijftig jiar verloopen eer onze stadgenoot Jan van der Heyden de straatlantarens uitvond. Wie laat uit moest in den donker, nam een brandende lantaarn mee. Het eenige licht op straat was bij donkere maan het fliuwe schijnsel uit winkels en andere huizen. Ia Roomsche steden brandden ook vaak lichten voor heiligenbeelden op de hoeken der straten.

Doch was het ook vrij donker, de stilte die nu eenige dagen geheerscht had, was thans vervangen door een ongewone drukte. Nog altijd kwamen vluchtelingen — voor welke men de poort had opengelaten — uit den verloren slag bij den Wiiten Berg. Zij waren moe en verhavend, en deden het ontmoedigend verhaal dat wij reeds kennen. Overal vormden zich groepjes volk om naar hen te luisteren, en telkens was Otto bij de hoorders om te ontdekken, of zich onder de vluchtelingen ook bekenden van hem bevonden. Eindelijk ontdekte hij er een, een jong Duitfch edelman uit de Palts. Hij haastte zich tot hem, en vroeg of deze ook iets wist omtrent zijn vader. Doch de ander kon hem niets vertellen.

„En hebt ge ook wat gehoord van jonker Boder? Hij moet vóór drie dagen ook naar den Witten Berg zijn getrokkenj althans ik heb hem niet geiien."

„Dat is cok zoo, " sprak de ridder, „maar als ge hem £oekt, kunt ge u de moeite wel sparen. Ik stond vlak bij hem, toen hem een kanonskogel trof. Hij was onmiddellijk dood."

Otto ontstelde. Zoo bad dan zijn vroolijke, lichtzinnige makker reeds onverwacht zijn einde gevonden I Er was echter geen tijd tot lang nadenken. Hij ging verder. Overal bemerkte bij gereedsti^ande wagens en ontmoette hij mannen, die gezadelde paarden voortleidden. Hij begreep dat menigeen, het ergste niet willende afwachten, nog zoo snel mogelijk de wijk wou nemen, hetzij dan in het gevolg des konings of op andere wijs.

Eindelijk bereikte Otto het huis van zijn Duitscheu vriend. Was deze in het eerst eenigszins verwonderd den jonker zoo spoedig weer te zien, toen die om de tasch vroeg, begreep hij alles.

„Gij gaat heden nog heen, " sprak hij. „Zoodra mogelijk, " zei Otto, die niet alles zeggen wilde.

„God geleide ui" was het antwoord. „Ik zal aan onze at$praak denken. Mochten we elkander op aarde niet weerzi< !n — want het is gelijk het lied zegt, dat ge mij eens hebt hooren zingen — dan zij het toch geen scheiding voor altijd. Vooral laat ons de goede belijdenis getrouw blijven."

BRIEFWISSELING.

Eenige vragen hopen we weldra te behandelen, een weinig geduld dus.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 9 juni 1912

De Heraut | 4 Pagina's