GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor Kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor Kinderen.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET GOEDE DEEL.

XL.

BESLIST.

Niet lang meer vertoefden de heeren te Neurenberg. Ieder begreep, dat toch alle verwachting was afgesneden.

Ook graaf Otto maakte zich leisvaardig en vertrok weldra weder naar de Nederlanden, waar hij aan zijn vrouw kon meedeelen, dat het hoofddoel van zijn reis-mislukt was.

„We zijn deze zaak niet zonder God begonnen", zeide zij, „en zoo is ook de uitkomst in Zijn hand. We zijn niet beter dan anderen; en al moet ge als balling buiten uw land leven, toch is ons nog veel gelaten. Anderen heeft de belijdenis der waarheid bet leven of de vrijheid gekost. Hoevelen hebben niet hun bezittingen verloren-Wij mochten nog alles behouden“.

„Gij hebt gelijk", zei de graaf. „We zijn er nog niet het ergst aan toe, al is hei hard uit zijn land verdreven te worden, daar vreemden te zien heerschen en op te merken, hoe een valsche godsdienst weer wordt ingevoerd. Doch wat onze bezittingen betreft, ik betwijfel wel eenigstins, en met reden, dat onze oudste zoon, eenmaal groot geworden, veel meer bezitten zal, dan den titel graai van Rothenfels. Worden wij zelf als ketters verdreven, ik acht het volstrekt niet onmogelijk, dat te eeniger tijd onze goederen ons ontnomen worden“.

„En wat denkt ge dan te doen? " vroeg de gravin ontsteld, wijl zij wist hoezeer het hart van haar man aan zijn vadeülijk erfgoed hing. „Daarover heb ik lang gedacht. Het best zal tijn, dat meenen ook anderen, onze goederen te verkoopen iiu dit nog geschieden kan. Althans zoo er een kooper voor te vinden is“.

„Twijfelt ge daai aan? “

„Zeker, want de tijden zijn slecht geweest, nu leeds jaien lang. Wie heeft nu nog geld om zulke uitgestrekte goederen als de onze te koopen? In eik geval reken ik er op, dat we bij den verkoop ontzaglijk zullen verliezen. Maar des Heeren wil geschiede. Ik zie niet dat ons een andere weg over blijft“.

Ongeveer een half jaar later hield op een morgen een ruiter stil voor het buiten, dat graaf Otto nog altijd nabij Utrecht bewoonde. Na zich vergewist te hebben, dat hij hier het huis van den heer van Rothenfels voor zich had, reed de ruiter de plaats op, en vroeg in gebrekkig Nederlandsch den heer des huises te spreken.

Een oogenblik later was hij binnen en stond tegenover graaf Otto.

„Edele heet“, zoo begon de vreemdeling, „als ge het mij veroorlooft kom ik u over een gewichtige zaak spreken, die mij een lange reis heeft gekost, 't Geldt zoowel uw belang als het mijne“.

De graaf zag zijn bezoeker scherp in de ogen. Er zwierven destijds veel gelukzoekers wnd, voor wie men wijs deed zich te wachten. Toch was het dat niet, wat hem weerhield om dadelijk te antwoorden, 't Scheen hem toe, dat hij dezen vreemdeling meer had gezien. Maai waar of wanneei, hij kon het zich niet herinneren.

„Zou ik mogen weten met wien ik spreek

die xulke gewichtige uken komt Kftiandelec? " vroeg de graaf kortaf.

„Maar kent ge mij dan niet meer? Ben ik dan xoo veranderd? " vroeg de vreemdeling eensklaps opspringend, en op den graaf toe* loopend.

Weer zag Otto tijn gast scherp aan. Toen sprak hij:

„Ik meende reeds dat wij elkaar meer gezien hebben, maar toch gelokt het mij niet mij iets naders te herinneren".

„Kent ge dan Moritc Lingelbach niet meer? " riep de bezoeker. „Zijn de vrienden van het gymnasium te Neurenberg dan geheel nit uw geheugen verdwenen? “

„Wat, Lingelbach I" riep de heer van Groenenstein verbaasd. „Ik zou u werkelijk niet herkend hebben. Wees hartelijk welkom. Blijf hier, dan kunnen we nog eens over de onde, gelukkige dagen spreken“.

„Op 't oogenblik niet. Er cou te veel te vertellen fijn, te meer nu onze wegen nogal zijn uiteengeloopen. Vergun mij eerst de hoofd zaak af te doen, waarvoor ik de lange reis gemaakt heb. Ik weet al wat er gebeurd is, hoe ge uit het land zijt verbannen en uw goederen niet meer moogt bewonen. Ook weet ik, dat de toekomst voor u lang niet helder is, en ge wel eens de laatste kondt wezen, die werkelijk heer van Rothenfels is. Ik geloof dat ge wijs soudt doen de geheele bezitting te verkoopenj men kan nooit weten wat er gebeurt“.

„We kennen elkaar nog", antwoordde de graaf, „en uw geslacht heeft een ouden goeden naam. Zijt ge nog als uw vader in den handel gebleven?

„Neen, dat ging slecht in de kwade jaren die wij gehad hebben. Ik ben grondbezitter geworden. Dat is rustiger en minder gewaagd. En nn kom ik n dit voorsteilen: Als ge thans uw landgoederen verkoopt, krijgt ge er zeker de halve waarde niet voor. Want maar weinigen hebben in deze dagen nog geld genoeg overgehouden om de groote som te betalen, die billijk zou zijn. Nu ben ik bereid alles van n te koopen en wel voor een prijs, dien ge thans zeker nergens zoudt bedingen“.

„Maar dan zoudt ge u zelf schade doen“.

„Dat is mijn zaak, edele heer. Ik vergeet nooit hoe uw grootvader eens den mijnen uit den nood heeft geholpen, toen onze bandelszaken slecht stonden. Het zou mij een genoegen zijn, dat thans den kleinzoon te mogen vergeiden“.

„Ik wil het gaarne overwegen", sprak Otto, „het zal het eeiiige zijn wat overblijft. Wie bad op het gymnasium kunnen denken, Moritz, dat wij elkaar nog eens hier zouden ontmoeten en over zulke zaken spreken. We hebben elkaar zeker veel te vertellen. Ik reken er op dat ge een poos onze gast zijt“.

„Wellicht later", was het antwoord. „Ik moet nu eerst naar Amsterdam, om oude zaken, uit onzen handelstijd af te dosn. latusscheu overweegt ge mijn voorütel, en schrijft mij wel hoe ge er over denkt. Dan meld ik u'weer wat ik voor Rothenfels kan betalen, en zoo wotdt alles schriftelijk geregeld. Daarna kom ik, als het kan, u nog weer bezoeken en we maken de laatste afspraken. Ge ziet, ik ben in mijn hart nog altijd koopman. Ik twijfel niet of we zullen, als oude vrienden, de zaak beëindigen, zoo dat elk voldaan is “.

De heeren namen a'scheid van elkaar en graaf Otto ging overleggen wat hem te doen stond. Hij raadpleegde er over met zijn vrouw en deze zeide:

„Mij dus kt, dat de Heere u dezen weg wijst. Gij wordt immers, door den nood gedwongen, Rothenfels tocti trachten te verkoopen. Nu wordt n ongezocht en oogedacht daartoe een gunstige gelegenheid geboden. Waarom zouden we daarvan niet met dank gebruik maken ? "“

„Zeker”, was 't antwoord, „en dat te meer wijl ik denkelijk veel geld zal noodig hebben. Voor mij zelf zon ik het mij kunnen getroosten om dei Heeren wil ook deze schade te lijden, die nog niet de ergste is. Maar ik kan en mag mijn arme onderdanen niet aan hun lot overlaten. Ik moet iets voor hen doen, en dat zal om wel te slagen zeker veel geld vereiechen. £T is echter één ding, dat ik niet begrijp: Moritz Lingelbach was uit een Gereformeerd geslacht; dat herinner ik mij nog zeer goed. Als hij nu Rothenfels koopt zal het hem toch zeker evenzoo vergaan als mij, en mag h^ niet blijven. Ook is de vraag nog of men ons zal toestaan onze goederen aan een ketter te verkoopen. Doch wellicht heldert zijn brief dit allei op.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Voor Kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's