GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXI.

VIJFDE REEKS.

xxxm.

Want wij kennen Hem die gezegd heeft; Mijne is de wrake, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere; en wederom: e Heere zal zijn volk oordeelen. Vreeselijk is het, te vallen in de handen des levenden Gods. Hebreen 10 : 30, 31.

Geheel ten eincie gebracht hitusschen was de vernietiging van den Joodschen Volksstaat met de inneming en verwoesting van Jeruzalem en van den heiligen tempel nog niet. Hiertoe zou 't eerst ruim een eeuw later komen. Niet dat Jeruzalem zich tijdelijk weder oprichtte, maar in het heilige land zelf hield het verzet stand, en van buiten af uit de Verstrooiing werd dit verzet op alle manier gesteund. Al wat Jood was voelde zich over wat aan stad en tempel was misdaan, gekwetst en gegriefd. Woede bezielde Jood en Joodgenoot, als ze aan de gruwelen dachten, waarvan Sion gewaagde. De hoop op eindelijke overwinning was nog in 't minst niet opgegeven» en onder Bar Chochba nam het verzet zelfs nog een oogenblik een politiek-georganiseerden vorm aan. Toch doorzag men te Rome zeer wel, dat dit slechts op een nabloeden kon neerkomen. Met Jeruzalems val en ontheiliging was de kern van den Volksstaat te niet gedaan, en de ader van het volksleven doorgesneden. Vandaar dan ook, dat de Romeinen hun triomf over Jeruzalem met zoo schitterenden jubel gevierd hebben. Die hooge triomf zou echter eerst in Rome zelf gevierd worden, en niet aanstonds konden Titus en Vespasianus daarheen optrekken. Titus, die de-man was, aan ^vien Rome de volbrenging en het gelukken van het groote oorlogsfeit te danken had, trok zich daarom tijdelijk terug naar Caesarea Philippi, diezelfde stad, in wier tuinen Jezus aan zijn discipelen het eerst zijn naderenden kruisdood had aangekondigd. De overblijfsels ervan zijn nog in Hauran om hun pracht te bewonderen. - Slechts één legioen, het Tiende, had Titus in Jeruzalem achter gelaten, en het grootste gedeelte van de te Jeruzalem buitgemaakte tresoren had hij, dichter bij, in het andere Caesarea, dat aan de Middellandsche zee lag, voorloopig weggeborgen. Natuurlijk moest dit alles stralcs naar Rome overgebracht worden, om den glans, van zijn triomftocht te verhoogen, maar hiervoor moest het juiste oogenblik worden afgewacht. Toch belette dit niet, dat thans reeds in Azië zelf triomftochten in het klein gehouden werden. Dit deed Titus dan ook in de beide Caesarea's, eerst in Caesarea Philippi, en daarna in Caesarea aan de zeekust. Een eigenlijke optocht bleef hierbij uit, maar de zegepraal werd met echt-heidensche spelen gevierd, waarbij de gevangen genomen Joden, als instrumenten tot volksvermaak, genoodzaakt werden elkander in de arena met zwaard, lans en net te bevechten, tot de dooden in het worstelperk lagen neergestrekt. Had men van deze zwaardvechters genoeg, dan liet men de tijgers en leeuwen in het worstelperk binnen, en liet de Joden door deze woeste dieren bespringen en straks afmaken. Zoo zeer viel dit zelfs in den smaak van de heidensche bevolking, dat Titus zich de moeite gaf om te Berj-tus, en hoogerop in Syrië, nogmaals gelijke vertooning te geven, en telkens waren het weer eenige honderden gevangen Joden die als slachtoffers hierbij dienst deden. Doch ook buiten deze spelen werd er op allerlei manier duchtig onder de Joden gemoord, en ook werden ze bij massa als slaven verkocht, meest voor prijzen lager dan men voor een klein rund betaalde.-

Dit alles echter was nog pas 't voorspel van den grooten triomftocht, die in Rome zelf zou gevierd worden, en waarvoor zevenhonderd uitgelezen Joodsche soldaten van hooge statuur en schoone Oostersche physionomie bijtijds werden uitgezocht, en naar Rome opgezonden. Dien triomf vierden Vespasianus en Titus saam in één optocht, ook al hadden ze verlof gekregen elk apart in Rome te triomfeeren. Blijkbaar stelden ze er prijs op, dat de heugenis van den grooten triomf, in Azië behaald, diepen indruk in de Keizerlijke hoofdstad zon maken, en veel hiervan zou zijn teloor gegaan, zoo men den triomf in tweeën gedeeld had. Daardoor werd nu alles op één worp gezet, maar nu was de optocht dan ook van zeldzame schittering en indrukwekkenden historischen zin. De menschenmassa die was toegevloeid om van dezen triomftocht te genieten, overtrof dan ook alles wat men vroeger van dien aard te Rome aanschouwd had. Allerlei van heinde en ver, vooral uit Azië, saamgegaarde monumenten en kunstwerken, met sierlijk uitgedoste afgodsbeelden, op de schouders getorscht door Oostersch-gekleede priesterhelpers, gingen Han den eigenlijken stoet vooraf, tot in den stoot zelf allereerst de voornaaniste gevangenen aankwamen. Ze wa'ndelden in den stoet niet als vrije mannen, maar met boeien om hand en arm, en ze waren met opzet in zeer opzichtelijke kleeding gestoken, opdat ze in het oog zouden loopen. Kunstig saamgesteld had men nu bij elk van deze hoofdpersonen stellingen die op wielen reden, en die saam drie verdiepingen hoog allerlei voorstellingen gaven van wat in het vijandig land bij de gevangenneming van deze hoofdpersonen was voorgevallen. En deze tooneelachtige voorstellingen waren ditmaal met zoo zeldzame zorg bewerkt, en zoo overgelukkig uitgevallen, dat het volk er in genoot, alsof 't bij de heldenfeiten zelf tegenwoordig was. Zoo was schier elk hoofdgevecht en ook de inneming van bijna alle steden in beeld gebracht, en wat er dan nog verhoogde realiteit aan gaf, was de vaste gewoonte der Romeinen om den vijandelij ken veldheer die zulk een stad verdedigd had, maar ten leste zich moest overgeven, in eigen persoon te laten paradeeren naast het tableau dat op zijn gevangenneming betrekking had. Was deze reeks voorbij, dan volgde daarbij de uitstalling van den veroverden buit, waaronder de eerste plaats werd ingenomen door wat men geroofd had uit den Tempel op Sion. Vooral de kandelaren van volgoud die in het Heilige hadden geflonkerd, en meer nog de Tafel der toonbrooden die insgelijks van enkel goud was, prikkelden de verbeelding, om zich een denkbeeld van Oostersche pracht te maken. Een weelde waarbij ten slotte zonderling het Wetboek afstak, dat toch eigenlijk in nog dieper zin, dan Tafel en Kandelaar symbool was van wat het Joodsche volk bij zijn ondergang bezielde.

Vooral ook het lot dat Simon bar Giora trof, maakte indruk. Hij toch werd van de Tarpeïsche rots naar beneden geworpen, en al 't volk juichte toen de heraut uitriep, dat de man die de legioenen had durven weerstaan, vermorzeld in de diepte neerlag. Bij den tempel van Jupiter Capitolinus werden toen de dankoffers gebracht. Tot in het uiterste toe moest de neerlaag van Jehovah en de triomf van het Heidendom gevierd worden, en na die heilige offers werd toen deze dag van glorie tot diep in den nacht door banketten, theatrale voorstellingen, en danspartijen besloten. Het Heidendom had getriomfeerd. Doch daarmee was de jubel nog niet ten einde. De heugenis aan dezen zeldzanien en geheel eenigen triomf moest duurzaam verheerlijkt worden. Vandaar dat Vespasianus, die als Keizer triomfeerde, een tempel voor den Vrede stichtte, en bovendien liet hij aan den voet van den Palatijnschen heuvel een prachtigen triomfboog oprichten, die hoe ook geschonden en gehavend, nog altoos zich te Rome welft, én de herinnering aan Jerusalems ondergang vereeuwigt. Natuurlijk is thans van de Tafel der toonbrooden, van de Kandelaren, van het Wetboek enz. niets meer over, maar die poort staat er nog, en op die poort ziet men nog de priesters en Levieten afgebeeld, die met de heilige religie in Jerusalem's tempel doende zijn. En wat zoo alles zegt, in dien triomfboog leest men nog het hooghartig opschrift: *Deze boog is hier gezet ter eere van den Imperator Titus, die het volk der Joden heeft ten onder gebracht, en ten slotte de stad Jerusalem verdelgd heeft, welke nu eeuwen gedurende door alle koningen f veldheeren en volken van voorheen óf vruchteloos belegerd is of ten eenenmale ongerept was gelaten.« Nooit en nimmer hebben de Joden in hun verstrooiing dezen hoon vergeten, en op den negende van de maand Ab houden ze nog steeds den grooten Vastendag, die alle.en door den grooten Verzoendag in gestrengheid overtroffen wordt. De echte Jood zit dien dag neer op den vloer van zijn vertrek, en leest bij een nietig was-pitteken zijn gebeden. Hij doet dit in een morgendienst, in een middagdienst en in een avonddienst, en in den avonddienst heet 't dan met jammeriijken klaagtoon uit Psalm 139: „Aan de rivieren van Babel daar zaten wij en weenden!"

Zoo scheen 't dan in Rome de finale geweest te zijn, en toch, gelijk we reeds opmerkten, was dit volstrekt nog niet het geval. Nog meer dan honderd jaren na de verwoesting van Jerusalem heeft het wild en woest verzet nog stand gehouden, met name in Palestina zelf. In twee groote oproeren speielde dit treurspel zieh af. Het brocipunt van dit tweeledig nieuw verzet werd nu Tiberias; de nieuw gestichte stad aan het meer van Genesareth, die nog in zekeren bloei verkeerde, en na den - val van Jeruzalem door de gevluchte Schriftgeleerden als whuilplaats werd uitgekozen. Vooral debugging van Tiberias in Galllea dekte haar. Titus had zijn duchtigenkamp vooral om Jeruzalem gevoerd. Vandaar dat Galilea betrekkelijk ongemoeid was gebleven, en zelfs in talrijke scharen de personen van aanzien hier in Galilea toevlucht hadden gedocht en gevonden. Toch kan men niet zeggen, dat juist van die Schriftgeleerden in Tiberias de aandrang tot nieuw verzet tegen Rome is uitgegaan. Vooral na Jeruzalem's val had zich een meer gematigde geest, in den zin van Rabbi Hillêl, van veel Schriftgeleerden meester gemaakt. Deze zagen het doellooze van nieuwen opstand in, en achtten zich gelukkig zoo 'ze het uiteengeslagen Joodsche volk maar weer onder de Wet en onder hun uitleggingen van de Wet vereenigen konden. Veeleer moet dan ook gezegd, dat de prikkel tot nieuw verzet opkwam, toen het oude geslacht dat de v.-eeën van Jeruzalem had mededoorleefd, wab weggestorven. Eerst in 115 begon er in streek na streek rumoer wakker te worden. Het was het jongere geslacht, dat den zwaren druk van Jeruzalem's val niet zelf mee doorleefd had, en dat niet t)egreep waarom men maar stil bleef zitten. Zoo zelfs, dat bijna gelijktijdig de ontevredenheid uitbrak in het Heilige land, langs de Aziatische en Afrikaansche kust en zelfs op Cyprus. Niet lang meer of de halve omtrek van de Oude wereldzee stond in vuur en vlam, en de Parthen, hiervan het gerucht opvangende, sloten zich, waar het pas gaf, zelfs bij de Joden aan, om, ware het mogelijk, saam met hen de Romeinsche wereldheerschfe ppij te overweldigen. Toch was geheel deze beweging meer een ops'-'iivende golvir.g vs r-de geesten, dan dat er werkelijk kracht achter school. Hetontbrak aan organisatie, aan plichtsbesef, aan overleg, aan wapening; en terstond was te doorzien, dat, zoodra de Romeinen er met hun legioenen op in hieuwen, geheel deze actie zou zijn terneergeslagen, gelijk dan ook onder de aanvoering van den veldheer Marcius Turbo geschied is.

Maar ook hiermede was de geest van verzet nog niet uitgedoofd. Men voelde nu al spoedig waarom 't ontzettend ongeval Israel getroffen had, en een kleine twintig jaar later, in 132 na Chr., brak het verzet opnieuw, maar met voor de Romeinen onder veel bedenkelijker voorteekenen, uit. Keizer Hadrianus, die toen regeerde, heeft, zonder het te vermoeden, voor den nieuwen feilen opstand zelf de vonk in het kruit geworpen door in letterlijken zin al wie Jood was te gaan tergen. Hem scheen de staat van zaken in het Heilige Land, gelijk die na de inneming van Jeruzalem geworden was, te ongeregeld. Eigenlijk had men dan ook weinig anders gedaan, dan het Joodsche wezen uit Jeruzalem uitgetild en voorts de ontwikkeling der stad aan zich zelf overgelaten. Dit nu verdroot Keizer Hadrianus. De inneming van Jerusalem bleef in de historie een te gewichtige gebeurtenis, om 't bij de verwoesting te laten. Indrukwekkend zou de toenmaals behaalde triomf dan eerst spreken, zoo men niet maar te Rome optochten had gehouden, maar in Jerusalem zelf een geheel andere orde van zaken had ingesteld. Dit was door Vespasianus en zijn eerste opvolgers verzuimd, g en hiertoe nu was het dat Hadrianus in zijn laatste levensjaren zich aangordde. Te B dien einde nu besloot hij in Jerusalem een nieuwe bevolking van Romeinsche her­ R komst te brengen, en alzoo in de eens heilige stad der Joden een Romeinsche kolonie te huisvesten. Van zelf moest dan z ook de oud-Hebreeuwsche naam van Jerusalem, d. i. stad des Vredes, wegvallen, en er een echt Romeinsch, liefst als Heidensch gekenmerkte naam, voor in de plaats worden gesteld. Daarom koos hij den naam van Aelia Capitolina, deels naar zijn eigen geslachtsnaam — zijn volle naam toch was Publius Aelius Hadrianus —, en deels naar den naam van Rome's beschermgod, Jupiter, wiens hoofdtempel immers op het Kapitool prijkte. Reeds deze ontheiliging van de heilige stad wekte bij al wat Jood was een onbeschrijflijke ergernis, maar zelfs daarbij liet de Keizer 't niet. Het Jodendom moest in zijn J aard en wezen uitgeroeid, en daarom verbood hij voor al wat in Joodsche familiën geboren werd, de besnijdenis. Dit randde het Jodendom als in eigen vleesch en bloed aan. Zoo diep-ingekankerde wrok zette dit dan ook, dat toen de keizer van zijn bezoek te Jerusalem nauwelijks even naar Syrië op weg was gegaan, achter zijn rug op eenmaal van allen kant het oproer losbarste, niet met Jerusalem zelf — dat kon niet — maar met Beth-horonj vlak bg Jerusalem tot middenpuftt, en hier trad toen plotseling Bar Chochba naar voren, om als geboren leider, zich aan het hoofd der alomvattende beweging te stellen. Algemeen hield men het er voor, dat hij uit Damaskus was. Van meet af gaf men hem daarom, den eeretitel van Nasi, d. i. Vorst van Israel. En zie, op eens valt heel Palestina hem toe, tot in Syrië roept al wie Jood is, hem als koning uit. Hij keert zich in bittere woede tegen de Joodsche Christenen die weigeren met hem meè te doen, maar de opstand gaat door. Niet lang meer of heel 't land staat achter hem. Zelfs onderneemt hij een aanval op Jerusalem, dat bijna zonder verdediger gelaten, hem schier zonder slag of stoot in handen valt. Munten werden met zijn naam geslagen. En een oogenblik scheen 't metterdaad, of zich herhalen zou wat na de zegepraal van Nebucadnezar was geschied, en alsof nogmaals het oude Israel uit zijn puinhoopen verrijzen zou. Natuurlijk was deze verwachting waanzin en het sprak van zelf, dat zoodra de Keizer te Rome er ernst meê maakte om dezen opstand den kop in te drukken, de nederlaag van Bar Chochba volgen zou. Maar niet aanstonds zag men te Rome den ernst van de zaak in. En zoo is het geschied, dat Bar Chochba niet minder dan vier jaren lang het oude rijk van David of wilt ge, het rijk van Herodes den Groote hersteld had.

Het is in heel dezen opstand, en bij de overweldiging ervan, hard tegen hard gegaan. Meri^ zegt dat meer dan een half millioen Joden er het leven bij lieten. Toen Titus Arius Rufus als veldheer eindelijk uitrukte om aan het verzet een einde te maken, begreep hij zeer juist, dat 't allereerst om Jeruzalem gaan zou. Bij den eersten opstand, die op het platteland en in de kleine steden bleef woeden, was het nooit tot het formeeren van een dergelijke Joodsche macht gekomen. Onder Bar Chochba daarentegen was er een bestuur gevormd, een leger georganiseerd, en waren de vestingen opnieuw bezet, en dit alles kon alleen daardoor verkregen worden, dat men weer meester van Jeruzalem was, en van daar uit heel het land als eenheid besturen kon. Het eerste wat daarom alsnu te doen stond, was Bar Chochba weer uit Beth-Horon en uit Jeruzalem te verdrijven, en in Jeruzalem het heidensche regiment te herstellen. Dit gelukte hem op verrassende wijze, en na dit brandpunt van dén opstand gebluscht te hebben, heeft hij toen achtereenvolgens heel Palestina weten te onderwerpen. Vijftig vestingen of forten werden door hem belegerd en ingenomen, en negenhonderd-vijf-en-tachtig kleine steden en vlekken door hem aan Bar Chochba ontrukt. Deze onderwerping voleindde Titus in 186. Eerst nu was derhalve de doodelijke slag aan den Joodschen volksstaat in volkomenheid toegebracht. In 70 viel Jeruzalem, in 186 ontzonk aan het Jodendom heel zijn land. Men bleef niet langer in Palestina. Men vluchtte nu naar allen kant in den vreemde, tot zelfs in Spanje, waar toen ter tijd reeds vrij sterk bezette Joodsche koloniën waren.. En niet alleen Jeruzalem was nu een puinhoop, maar heel het Heilige Land één woestenij. Het was met de Joden als volk, nu geheel gedaan. En om hun woede aan wat de Joden eens heilig was, te koelen, bouwde men nu op de plek waar eens Salomo's Tempel had gestaan, een afgodstempel voor Jupiter, hieuw in den boogsteen boven de Bethlehemsche poort 't beeld van een zwijn uit, ook wel omdat het zwijn sj'mbool van Rome was, maar toch vooral om de Joden aldus met het zwijn, het groote verfoeisel, J tot in merg en been te ergeren. En zelfs deze schandelijkheid achtte men nog niet genoeg. Toen toch is doorgezet wat u nog 't bloed kan doen koken, en heeft men op de kruin van het heilige Golgotha een afgodsbeeld van Venus, de godin van den wellust, geplaatst, en als ware het nog niet genoeg, een tempel gesticht voor de nog zinnelijker Adonis te Bethlehem. Natuurlijk is dit alles veranderd met den overgang van Keizer Constantijn tot de Christelijke religie in 321, maar tot op dien gelukkigen keer van zaken toe, is al wat aan oud Israel in Palestina nog herinneren kon, dan toch verpest geweest. Zelfs werd het den Joden bij lijfstraf verboden, om ooit weer een voet op Sion te zetten. En het eenige wat Titus, toen nu heel hetland, ten onderlag, niet meer noodig vond, was het verbod der besnijdenis, dat dan ook moeielijk vol te houden was. Tot besnijdenis zou men alzoo weer mogen overgaan, altoos echter op één onherroepelijk beding, dat namelijk nooit en nimmer een niet-jood die Jood wilde worden, aan dat Sacrament zou worden onderworpen. Merkwaardig in dit verband is alleen nog wat een Heidensch schrijver Ammianus Marcellinus ons uit de dagen van Keizer Julianus bericht. Deze Keizer, die in 361 Constantijn als zijn neef opvolgde, was zelf gedoopt en eerst als Christen opgevoed, maar viel later in het Heidendom terug, en na dien terugval, zoo meldt Marcellinus, is bij hem het zeer begrijpelijke plan gerijpt, om Jerusalem weer vrij te maken, den tempel op Sion weer te doen verrijzen, en juist in een weeropleven van den Joodschen volksstaat de nietigheid en innerlijke onwaarheid van het geheele Christelijk wezen te toonen. De Joden geraakten hierdoor in fanatieke geestdrift. De dag was reeds bepaald waarop met den weeropbouw van den Tempel zou begonnen worden. Jong en oud, man en vrouw trok met spade en bijl naar Sion op; en niet alleen was man en vrouw en kind hierbij in feestdosch, maar zelfs hun spaden en houwelen waren omkransd; en zóó zou 't signaal gegeven worden, toen op eens vuur uit den bodem uitspatte, de aarde schudde, heftige wind het vuur aanblies, en al wat op Sion was saamgekomen, van schrik en ontzetting huiswaarts vlood. Zelfs Jost, de Joodsche geschiedschrijver, zag zich genoodzaakt het historisch getuigenis van dit wonderteeken als boven alle verdenking verheven te erkennen.

Wel kan dus gezegd, dat ten slotte alles heeft samengewerkt, om niet met één ruk, maar door lange, hoogst ernstige historische worstelingen heen, de profetieën van Jezus over de heilige stad in vervulling te doen gaan. Er is niet, op eenmaal een beperkte zondvloed opgekomen, waarin Jerusalem met heel de Joodsche macht verzonk, er is niet een aardbeving opgerezen, die heel Jerusalem evenals Dathan en Abiram met hun tenten verslond, er is niet een vuur uit den hemel nedergedaald om Jerusalem als een ander Scdom en Gomuira te vernietigen, Een ondergang van Jerusalem, die zulk een karakter droeg, zou niet aan het doel beantwoord hejjben. Niet door aardbeving of door het geweld der natuur moest het vervalschte Jodendom zwichten voor het kruis van Golgotha. Geheel zielkundig moest. Jerusalems ondergang en de algeheele vernietiging van den Joodschen volksstaat toegaan. Het moest aan de uitkomst blijken, hoe de Joden zich van het oude Israël vervreemd hadden, hoe ze, in stee van in Gods paden te wandelen, zich zelf een gekunstelde religie in uitwendigen wetsvorm hadden ontworpen, die niet anders eindigen kon, dan met een radicalen afval van Jehovah, en die tot uitkomst moest hebben, dat, toen eindelijk Israels Messias in het vleesch verschenen was, deze Messias dePharizeërs en Schriftgeleerden niet anders dan vloeken kon, en zij dien Messias geen andere plaats in hun midden • wisten aan te wijzen dan op Golgotha. Zoo volstrekt van Israels geest en waarheid vervreemd stond na Jezus hemelvaart dat Jodendom dan ook tegenover het Christendom, dat uit de geestelijke ader van Israel was opgeklommen, dat in de bange worsteling die van 34 tot 186 is doorgegaan, en alzoo anderhalve eeuw geduurd heeft, op niet één punt uitkomt, dat in der Joden ondergang zich het oordeel van den Christus aan hen voltrok. Tot het alleriaatste toe heeft de Christus, die toch uit Israel gesproten was, en den geest van oud-Israel te realiseeren had, zich schier uitsluitend tot de Joden en zoo goed als niet tot de Heidenwereld gewend, Gelijk een hen haar kiekens bijeenvergadert onder haar vleugels, zoo heeft metterdaad de drie jaren van zijn omwandeling op aarde, de Christus zich steeds met zijn heilsroep tot die Joden en Jodengenoten gewend. Nog telkens is 't of er eindelijk dan toch een algeheele keer in der Joden geestesstemming zal komen, zoo dat zij hem, evenals de Galileërs, voor de Paaschdagen, een Hosanna toeroepen en toewuiven zullen met de palmtakken. Missie na missie heeft Jezus onder de Joden uitgezonden, om te beproeven, of ze met het Pharizeïsme niet nog breken konden, om tot de inspiratie der profetie terug te keeren. Maar in het eind gaf Jezus zelfde hope op. Hij lokte ze wel onder zijn vleugelen, maar zij wilden niet. En zoo is eindelijk, doch slechts in het laatste oogenblik, het ontzettende woord van Jezus uitgegaan : sZie, uw huis worde u woest gelaten». En toen dan de Christus eindelijk gekruist, weer verrees en ten hemel gevaren was, heeft ditzelfde Joodsche volk zoo bijna niet meer met heel Jezus verschijning gerekend, dat er in de anderhalve eeuw van hun doodelijke worsteling niet één punt, niet één stippel was aan te wijzen, waaruit blijkt dat de antithese met Jezus door hen gevoeld is, en hen bij hun worsteling heeft geleid. In het verder verloop van hun ondergangVordtom heel het optreden van den Christus zelf niet gedacht, Jezus naam wordt niet genoemd, Het is of 't

alles geheel buiten Jezus omgaat, en met het wee u ! dat Jezus tegen de Pharizeeën a slingerde, niets, niets hoegenaamd te maken i heeft. Het laat alles op zich zelf, al te zaam, geen anderen inruk achter, dan alsof èn Jezus verschijning èn der Joden ondergang twee geheel op zich zelf staande geb^urtenissè zijn, waartusschen elk oorzakelijk verband volstrekt ontbreekt. Wel Jezus zag dit verband. Hij heeft in roerende taal en met onweerstaanbare klem op dit rechtstreeksch ei> -' alles beheerschend verband gewezBn. Maar de Joden ontwaarden er niets van. Wel is er van hen verdrukking tegen de kleine Christen-gemeente uitgegaan. Apostelen zijn doorjoodsche vorsten gedood. Onder Bar Chochba is zelfs rechtstreeks een vervolging tegen de Christenen uitgebroken. Maar toch, de principieele vervolging van Christus' Kerk is straks reeds op de heidenen overgegaan. Te Rome is Petrus gekruisigd, en naar de overlevering zegt, ook Paulus. Onder Nero is de niets sparende vervolging van alle Christenen begonnen, en zulks niet om de Joden te believen, maar om weerstand te bieden aan het geestelijk initiatief, dat in der Christenen weigering om in den Keizer een God te eeren, zoo principieel uitkwam. • Niet met de Diaspora, maar met de Heidensche macht zal tot op Constantijn den strijd op leven en dood door al wie Christus aanhing moeten volstreden worden. Langs de Joden gaat dit alles heen, het schijnt alles buiten hen om te gaan. En zoo staat het onder de hedendaagsche Joden nog.

Doch juist hiertegenover blijft het feit onherroepelijk getuigen, dat, zooals Jezus het lot van den Joodschen staat geteekend heeft, het zoo, niet ten deele slechts, maar algeheellijk, is uitgekomen. En dat onder alle volksworsteling die der Joden ondergang bewerkt heeft, Jezus profetische getuigenis de macht is gebleken, die elk weer opstaan aan de Joden onmogelijk maakt.

Dit nu zoo zijnde, ligt de conclusie die we hieruit te trekken hebben, voor de hand.

Na zijn verrijzenis is Jezus ten hemel gevaren. In den hemel der hemelen is hij gezeten aan Gods rechterhand. Met die macht bekleed, is hem een naam gegeven, welke is boven allen naam, zoodat nu in Jezus naam te buigen heeft alle knie dergenen - die in den hemel, en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong heeft te belijden, dat Christus thans de Heere, tot heerlijkheids Gods des Vaders is. Dit nu wordt ons nader alzoo uitgebeeld, dat Christus, nadat hij ten hemel voer, alsnu zit als Koning, dat hij als Koning keerscht, en dat die heerschappij door gaat, totdat eens alle zijn vijanden aan zijn voeten onderworpen zullen zijn. Ook de Joden, met hun volksstaat, zijn alzoo van de ure van de Hemelvaart af, aan den Christus onderworpen geweest, Hij is het, die van uit den hemel het lot van de Joden geleid heeft, en zoo rnoet als derde groote daad van den Christus na de Hemelvaart, de ondergang van Jerusalem en van den Joodschen volksstaat vc^r ons vast staan. Eerst heeft Jezus van uit den hemel den Heiligen Geest uitgestort. In de tweede plaats heeft hij Saul op den weg naar Damascus tot zijn apostel gemaakt. En in de derde plaats heeft hij ook aan de Joden het ontzettend oordeel voltrokken, dat in zijn Wee u over de Pharizeeën geprofeteerd lag.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 mei 1915

De Heraut | 4 Pagina's