GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De kinderen des Verbonds.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De kinderen des Verbonds.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

XV.

Hoe volkomen terecht de Geretormeerde Kerk, al onderscheidt ze bij het Sacrament tusschen het uitwendige teeken en de geestelijke genade, toch tegelijk het nauwe en innige verband tusschen beide heeft gehandhaafd, blijkt wel uit de wijze, waarop de Heilige Schrift doorgaans over de Sacramenten en hunne werking spreekt. Wat het Avondmaal betreft, behoeft dit hier niet in den breede te worden aangetoond, omdat over dit Sacrarnent thans het geding niet gaat; maar wel moet dit geschieden ten opzichte van den doop, omdat daardoor de rijke beteekenis van den doop te beter in het licht kaïi worden gesteld.

Den doop van Johannes laten we rusten, maar wel gaat het hier over den Christelijken doop. Zopdra nu is niet op den Pinksterdag de Heilige Geest uitgestort, of, wanneer de schare getroffen door Petrus' woord vraagt: at zullen wij doen, mannen-broeders, antwoordt Petrus hun: bekeert u en een iegelijk van u worde gedoopt tot vergeving der zonden en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen (Hand. 2 : 38). Het nauw verband, dat de Apostel hier legt tusschen den doop en de vergeving der zonden^ springt in het oog, want indien ze, na zich bekeerd te hebben, den doop ontvangen moeten tot vergeving hunner zonden, dan kan dit niet anders beteekenen, gelijk onze Statenvertalers terecht opmerken, dandat»door den doop ^««^.fz/^rzekering zal ^esckonkfn worden, dat hunne sonden om Christus wit Jïünvergevenzijni'.'Ë.v& c\zoo zegt Ananias tot Paulus, wanneer deze na zijn bekeering te Damascus toeft: gt; sta op en laatu doopen en uwe zonden afwasschen, aanroepende den naam des Heeren" (Hand. 22 : 16). Ook hier wordt de doop wel van de afwassching der zonden onderscneiden, Wcint beide worden naast elkander genoemd, maar tegelijk worden zij met elkander in het nauwste verband gebracht, v/ant het doopen en afwasschen der zonden zou tegelijk plaats vinden. ' Een uitdrukking, die natuurlijk ongerijmd zou wezen, wanneer de doop alleen de afwassching der zonden afbeeldde, want aan zulk een afbeelding zou Paulus niets hebben gehad, maar die alleen dan te begrijpen is, wanneer Ananias daarmede zeggen wil, gelijk onze Kantteekenaren deze uitdrukking dan ook verklaren: laat u doopen, Paulus, opdat de doop u tot een tèeken en zegel moge zijn, dat uwe zonden u door het bloed en den geest van Christus afgewasschen zijn".

Wat in deze beide gevallen met het oog op bepaalde geloovigen gezegd wordt, breidt de Apostel Paulus daarna tot heel de gemeente uit, wanneer hij in Ef. 5 : 26 zegt, dat »Christus de gemeente heeft liefgehad en zichzelven aan haar heeft overgegeven, opdat hij haar heiligen zou, haar gereinigd hebbende met het bad des waters, door het Woord". Tweeërlei wordt hier van de gemeente gezegd; vooreerst dat Christus haar als geheel gereinigd heeft door het bad des waters, wat op den doop slaat; en ten tweede dat hij, na haar aldus gereinigd te hebben, haar ook verder heiligen zal door het Woord. Ook hier wordt de reiniging der gemeente van haar zondeschuld dus wederom in het nauwste verband gebracht met het waterbad van den doop, omdat de doop, gelijk onze Kantteekenaren opmerken, voor de gemeente ïhet tceken en zegel is van de afwassching harer zonden in Christus' bloed." En ongetwijfeld is ditzelfde ook de bedoeling van den Apostel, wanneer hij in I Cor. 6 : 11 tot de gemeente van Corinthe in haar geheel zegt, na eerst verhaald te hebben aan wat schrikkelijke zonden sommigen uit haar midden zich vroeger, toen zij nog heidenen waren, hadden schuldig gemaakt: maar gij zijt afgewasschen, maar gij zijt geheiligd, maar gij zijt gerechtvaardigd, in den naam van den Heere Jezus en door den Geest onzes Gods." Want al wordt hier van den doop zelf niet uitdrukkelijk gesproken, toch zijn schier alle uitleggers het er over eens, en ook onze Kantteekenaren verklaren het aldus, dat de Apostel met dit: fgewasschen, op den doop doelt, omdat de doop het teeken en zegel .is van de afwassching door Christus' bloed.

En evenzeer als de Heilige Schrift den doop dus telkens in het nauwste verband brengt met de afwassching onzer zonden door Christus' bloed, brengt ze den doop ook in verband met de wedergeboorte door den Heiligen Geest. Of het woor^ van Christus tot Nicodemus: VooiwaaV, voorwaar zeg ik u : »zoo iemand niet ge­ •Bi boren wordt uit water en Geest, hij kan in h het Koninkrijk Gods niet ingaan* op den o doop slaat, is twijfelachtig en daarom zul­ t len we op deze plaats ons niet beroepen. i Wel zegt Calvijn, dat de opvatting van h Chrysosthomus en de meeste uitleggers, d dat met het water hier de doop bedoeld b wordt, op zich zelf een goeden zin oplevert, > in zooverre God de Heere metter­ h s daad door het zichtbare teeken ons betuigt t en verzegelt de nieuwigheid des levens, welke w Hij door den Heiligen Geest in ons werkt*, G maar hij acht het toch minder waarschijn­ s lijk, ~ dat Christus in dit gesprek met w Nicodemus op den doop zou gedoeld t hebben. Anders daarentegen staat het met Titus 3:5, waar de Apostel Paulus zegt, dat »God ons heeft zalig gemaakt naar zijne barmhartigheid door het bad der wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes*, want Calvijn teekent hierbij terecht aan, dat de Apostel Paulus zonder eenigen twijfel hier het oog heeft gehad op den Doop, en onze Catechismus verklaart ditzelfde uitdrukkelijk in Zondag XXVI. Ook de nieuwere uitleggers zijn het in dit opzicht met Calvijn en onzen Catechismus eens, en de opvatting, dat het»waterbad* hier slechts een zinnebeeldige uitdrukking zou wezen, vindt dan ook nauwelijks aanhangers meer. Dat de Apostel den doop nu het > bad der wedergeboorte* noemt, kan natuurlijk niet beteekenen, dat het uiterlijke waterbad de wedergeboorte zelf bewerken zou, want de Apostel laat er terstond op volgen, dat deze wedergeboorte of vernieuwing te danken is aan den Heiligen Geest. Maar wel wordt de doop met de wedergeboorte hier saamgevoegd, gelijk Calvijn terecht opmerkt, »omdat de Apostel ons toonen wil, welke genade van den Heiligen Geest wij verkregen hebben, toen we gedoopt werden, d. w. z, de wedergeboorte en vernieuwing des levens* Ook onze Kantteekenaren verstaan het in dien zin, dat de doop hier genomen wordt »als teeken en zegel van de wedergeboorte en vernieuwing des Heiligen Geestes, die als een waterbad is, waardoor we van de vuiligheden onzer zonden worden gcwasschen en gereinigd".

Maar zelfs indien men in strijd met Calvijn en onzen Catechismus dit woord van Paulus niet op den doop zou willen laten slaan, dan is men daarmede nog geen stap verder, want de Apostel Paulus spreekt in Rom. 6 : 3, 4 in volkomen denzelfden zin over den doop, en hier althans kan .geen twijfel bestaan, omdat de doop nu uitdrukkelijk genoemd wordt. > Weet gij dan niet, zegt de Apostel, dat zoo velen als wij in Christus Jezus gedoopt zijn, wij in zijnen dood gedoopt zijn f Wij zijn dan met hem begraven door den doop in den dood-, opdat gelijkerwijs Christus uit de dooden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzoo ook wij in de nieuwigheid des levens wandelen zouden." De afstervingnu van den ouden mensch, die met Christus gedood en begraven wordt, en de wederopstanding van den nieuwen mensch, die door Christus opgewekt wordt, is niet anders dan dezelfde wedergeboorte en vernieuwing des levens, waarvan Paulus in Titus 3; 5 spreekt. En de Apostel, zinspelende op het destijds bestaande gebruik om iemand bij den doop eerst geheel onder te dompelen in het water, zoodat hij daardoor als 't ware geheel bedolven en begraven werd, om hem daarna uit dit watergraf weer te laten opstaan, verklaart nu, dat zoovelen als er gedoopt zijn, zij door dien doop met Christus zijn begraven in zijn dood en ook met hem worden opgewekt tot een nieuw leven. Volkomen juist geven onze Kantteekenaren de bedoeling van Paulus' woorden dan ook aldus weer, dat wij »in den doop verzekerd worden, dat wij gemeenschap hebben aan Christus' dood, waardoor niet alleen onze zonden voor God verzoend zijn, maar ook de Heilige Geest ons is verworven, door wiens werking aan de verdorvenheid, die in ons is, het leven of de heerschende kracht is benomen, hetwelk is de eerste trtip »nzer we dergeboertee

Geheel in dienzelfden zin laat de Apostel zich wederom uit in Galaten 3 : 27, wanneer hij zegt: want zoo velen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan.* Dat de Apostel met dit: oovelen als niet een bepaalde categorie van personen onder de gemeenteleden wil onderscheiden, maar alleen wil aantoonen, wat voor al de gemeenteleden, omdat^ zij gedoopt zijn, gelden moet, blijkt uit het vlak voorafgaande: gt; want gij zijt allen kinderen Gods door het geloof in Christus Jezus*. Als bewijs daarvoor nu, dat zij, de gemeenteleden in Galatië, metterdaad kinderen Gods zijn, beroept de Apostel er zich op, dat zij allen door den doop te ontvangen Christus hebben aangedaan, want wie Christus heeft aangedaan, is immers een kind Gods. Nu is het beeld dat de Apostel hier gebruikt, van het »Christus aandoen*, een beeld, dat ontleend is aan het aantrekken van een kleed, zeker een ander dan hetwelk Paulus in Rom. 5 gebruikt heeft van het door den doop met Christus begraven worden in zijnen dood, maar de bedoeling is hetzelfde, in zooverre, gelijk Calvijn terecht opmerkt, Paulus in beide gevallen wijst op de innige levensgemeenschap, die door den doop met Christus tot stand komt en waardoor wij wedergeboren en kinderen Gods worden. , , Men zal hier tegenwerpen, zoo voegt Calvijn er aan toe, dat deze redeneering van Paulus niet opgaat, want dat lang niet allen, die - gedoopt worden, Christus metterdaad hebben aangedaan. Ook zal men zeggen dat het ongerijmd is de genade van den Heiligen Geest aldus aan het uitwendige teeken te verbinden". Maar deze bedenkingen, die ook nu zoo vaak gehoord worden, weerlegt Calvijn dan aldus: gt; Ik antwoord daarop, dat Paulus over de Sacramenten op twee manieren spreekt. Als ij te doen heeft met de hypocrieten, die p de bloote teekenen zich verheffen, dan oont hij aan, dat het uitwendige teeken jdel en leeg is en vaart hij heftig uit tegen un misplaatst vertrouwen. Waarom? Hij ziet an niet op de instelling Gods, maar op het ederf, dat de goddeloozen er in gebracht ebben. Maar wanneer hij de geloovigen aanpreekt die een wettig gebruik van deze eekenen maken, dan verbindt hij ze met.de aarheid, die ze afbeelden. Waarom? Omdat od in de Sacramenten geen bedriegelijken chijn ons voor oogen stelt, maar tegelijk erkelijk ons schenkt, wat het uitwendige eeken ons afbeeldt. Daarvandaan komt het, dat naar de Goddelijke instelling de waarheid met het uitwendige teeken verbonden wordt*. Omdat de doop dus een teeken is van onze inlijving in Christus en God tegelijk met het teeken de waarheid of beteekende zaak aan zijn volk schenkt, daarom uit Calvijns zeggen, kan de Apostel hier getuigen, dat zoovelen als we in Christus gedoopt zijn, we Christus ook werkelijk hebben aangedaan.

En eindelijk moet in dien zin ook verstaan worden, wat de Apostel Petrus in zijn eersten zendbrief hfdst. 3:11 zegt, na vooraf er op gewezen te hebben hoe Noach en de zijnen in de ark behouden werden door het water, dat de ark droeg: gt; waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt*. Zeker voegt de Apostel, om elke gedachte weg te nemen, alsof het uiterlijke waterbad ons behouden kan, er terstond aan toe: gt; niet die een aflegging van de vuiligheid des lichaams, maar die een vraag is van een goed geweten, tot God door de opstanding van Christus*; maar al moet dit tot wering van alle misverstahd er bijgevoegd, toch neemt dit niet weg, dat ook de Apostel Petrus hier uitdrukkelijk zegt, dat de doop ons behoudt. Terecht komt Calvijn dan ook op tegen de fanatieke menschen als Schwenckfeld en anderen, die met beroep op dit woord van Petrus, zooals hij 't uitdrukt, alle kracht en beteekenis aan het sacrament zouden willen ontnemen. > Wat de Apostel bedoelt, zegt hij, is niet om de instelling van Christus ijdel en krachteloos te maken, maar alleen om te leeren, dat de hypocrieten, die zooveel in hen is, den doop bederven, van de hope der zaligheid buitengesloten zijn. Wat daarentegen de instelling van den doop door Christus betreft, zoo omvat deze twee dingen: ooreerst het teeken, d. i. het water, en ten tweede de beteekende zaak, d. i. de afwassching der zonden door Christus bloed. Deze beide, die God verbonden heeft, mogen wij niet scheiden of uiteenrukken. Daarom hebben we den doop te erkennen als een geestelijk bad, als een getuigenis van de vergeving onzer zonden en een onderpand van de vernieuwing onzes levens, zoo echter, dat we de eere van onze behoudenis toch nooit aan het uiterlijke teeken, maar alleen aan Christus en den Heiligen Qeest toeschrijven".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1915

De Heraut | 4 Pagina's

De kinderen des Verbonds.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1915

De Heraut | 4 Pagina's