GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aan Marnix van .St. Aldegonde

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aan Marnix van .St. Aldegonde

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 21 Januari 1916.

Aan Marnix van .St. Aldegonde, den trouwen vriend en raadsman van Prins Willem I, maar niet minder den vriend en raadsman onzer Gereformeerde Kerken, komt de 'eere toe, het eerst onze Kerken op den ernstigen plicht te hebben gewezen, dat zij finantieel voor de opleiding van hare a.s. Dienaren des Woords zorgen zouden.

Hij deed dat in een rondgaanden brief namens de vluchtelingen-gemeenten te Heidelberg en Franken thai in Maart 1570 aan de verstrooide gemeenten der Nederlandsche vluchtelingen in Engeland en Duitschland gezonden, welke brief door Dr. J. J. van Toorenenbergen is uitgegeven in he Aanhangsel bij zijn uitgave van de Godsdienstige en Kerkelijke geschriften van Marnix van St. Aldegonde, en aldaar te vinden in blz. 4—38. Hij wees daarin op de groote behoefte aan predikanten, die reeds destijds bij de vluchtelingen-gemeenten bestond, en die zeker nog veel grooter zou worden, wanneer Gods genade straks de deur van Nederland weer opende en niet alleen de vluchtelingen weer terug konden keeren, maar ook de heimelijke gemeenten in 't vaderland weer openlijk zoude» durven optreden. En met het oog op dien te wachten predikantennood dringt hij er met alle kracht op'aan, datde gemeenten toch niet lijdelijk zouden stilzitten en afwachten, of er predikanten kwamen, maar zelfde hand aan het werk zouden slaan, door gelden te verzamelen voor een algemeene studiebeurs, waaruit behoeftige studenten zouden kunnen studeeren, opdat er straks genoeg dienaren des Woords zouden zijn. Terwijl hij daaraan tevens tal van practische wenken toevoegt, niet alleen hoe deze gelden het best verzameld konden worden maar ook hoe ze op de nuttigste wijze besteed konden worden, doordat de Kerken alleen zulke jongelieden hielpen, die een goeden aanleg hadden en van wie de Kgrken metterdaad profijt konden trekken. Het is een brief, waaruit zoo roerende liefde voor onze Kerken spreekt, waarin ze op zoo ernstige en tegelijk teedere wijze op haar plicht in deze gewezen worden, en wrimniit zooveel practische levenswijsheid spreekt, dat hij verdienen zou herdrukt en aan alle onze Kerken toegezonden te worden, nu de nood aan predikanten zich weder zoo nijpend gevoelen doet. Beluister slechts, hoe trouw Marnix de Kerken in zijn dagen de Kerken vermaant:

Daerom, L. broeders in Christo Jesu, hebben wy niet willen laten, als litmaten éénes lichaems, U te bidden ende te vermanen door die inwendige ende onuitsprekelickc liefde ende barmherticheyt Godes, gylieden met ons alle te gader ende een yeder besondert voor sick selven dat behertigen wilt ende met een rechten ende ernstigen yver u daertoe begeven, dat doch dat it lichaem Jesu Christi mach opgebouwet werden ende de dienst sijns Woorts als een eenich middel onser welvaert, salicheit ende verlossinge ernstelick verrichtet ende te wege gebracht. Ende willet daertoe een yeder met milde handreyckinge helpen, verstreckcnde van den segen die U de Heere noch gegeven heeft, 'tgene dat gy nae uwe gelegentheyt doen kunnet, opdat het aen uytwendige middelen niet en houde (1), dat wy niet souden beyde nae het uytwendich ende inwendich salich werden.

Het bezwaar, dat de Kerken reeds met zooveel lasten bezwaard waren en niet telkens opnieuw geld konden uitgeven, beantwoordt Marnix aldus :

Ende of gy nu met vele lasten der armen ende andere diergelycken u beswaret vindet, so willet doch ernstichlick bedencken de beloften onses Heeren ende Godes, als dat hij ons niet en sal verlaten, soo verre als wy hem niet en verlaten, maer indien dal wy boven alle dingen soecken dat rijcke Godes ende sijne gerechticheyt, dat is den dienst sijns W^oorts, ende den looji des Euangeliums te vorderen, so sullen ons alle andere dingen rijckelick ende mildelick toegeworpen werden. Bedencket oock, L. broeders, dat de mensche niet en levet by 'den broode alleene, maer by den Woorde Godes, dat is, by Godes segen ende goedgunsticheyt, want dat is immers gewis, dat het al te vergeefs is dat de mensche vroech' op staet ende spade te bedde gaet om sijne neeringe met sueren arbeyt op te brengen, het en zij dat God de Heer sijnen segen daerover strecke. Nu ist ooc wel ongetwijffelt, dat Godes segen in aller mildicheyt gestrccket sal werden over de genen die den nootdruft der Kercke Christi mildelick te hulpe komen.

En even ernstig vidjst hij de Kerken op het oordeel, dat zé over zich zouden halen, wanneer ze door gierigheid dezen plicht verzuimden.

Daerentegen dit nu versuymende, het zij door traecheyt, of door eygensoeckelickheyt ende giericheyt, so sal ons ontwijffelick de deure gefloten werden ende noch ten ketsten, so.wy daerin geraecken, sullen de saecken also verwerret staen, dat wy noch jammerlick sullen beklagen desen tijt ende onse giericheyt, gelijckerwijs wy hedensdaegs de exempelen voor oogen sien der landen ende luden (2) die te vooren niet en hebben een tonne gouts of twee willen opbrengen tot bescherrainge haers vaderlants, ende nu bedwongen werden tien ende twintich tonnen te geven tot onderdruckinge r desseWigen, welke exempelen ons de Heere voorhoudet opdat wy ons daeraen spiegelen ende in tijts toesien, dat wy in alsodanige straffen ooc niet en vallen.

Hoeveel indruk dit schrijven op de Kerken in ballingschap van die dagen gemaakt heeft, blijkt dan ook wel daaruit, dat reeds op de eerste Synode dezer vluchtelingenkerken, die in 1571 teEmden saamkwam, dit besluit genomen werd: ., »Die u\-t deser verstroyinghe in eenigher stadt ofte plaatse vergadert sijn, sullen etlijcke Studenten onderhouden, die aen hen verbonden sullen sijn" (Art. 37). De verplichting van de Kerken om zelf voor het onderhoud dezer studenten te zorgen, werd dus van meet af door onze Kerken erkend. Natuurlijk waren deze studenten, die op kosten der Kerken studeerden, dan ook verplicht zich na afloop hunner studiën aan den dienst der Kerken te wijden, en moesten zij zich daartoe ook plechtig verbinden. Zelfs bestond oorspronkelijk de gewoonte, die later ook hier en daar nog stand hield, dat deze studenten bepaald verplicht waren die Kerken te dienen, die voor hun studiën hadden zorg gedragen, en wanneer een andere Kerk hen beriep moest deze de gemaakte studiekosten teruggeven aan de Kerk, die hem had laten studeeren. -

In tusschen hield dit uitnemend beginsel, dat de Kerken zelf voor de studiekosten van haar aanstaande predikanten zorgen zouden, toch niet lang t stand. Reeds op de tweede Synode, die op vaderlandschen bodem gehouden werd, te Dordt in 1578, zien we, hoe onze Kerken dezen plicht op de schouders van anderen hebben afgewenteld. In hoofdstuk III Art 2 heet het hier: »De ghemeynten sullen allen moghelichen vlijt aenwenden dat sommighe studenten van goeden huyse door di Overheyt ofte andere particuliere personen in de groote scholen onderhouden

1) Niet ligge (Gallicisme: tienné).

2) Die «landen en lieden« waren in het vaderland der vluchtelingen, waar men nu onder den »tienden penning* zuchtte, ten gevolge van «de gierigheid* der landzaten in 1568, worden, de welcke namaels tot den dienst des woordts sullen - moghen gebruyckt worden, " De Kerken waren reeds gewend geraakt om te leunen op de huip van de Overheid. In plaats van de heilige roeping te verstaan om zelf voor deze gelden te zorgen, werd de begeerige hand naar de schatkist van den Staat uitgestrekt. Daarbij kwam, dat de Overheid, door zelf de hand te leggen op tal van goederen, die vroeger aan de Roomsche Kerk hadden toebehoord, aan de-Kerken een recht gaf om te eischen, dat de inkomsten dezer goederen nu ook ten dienste der Kerken zouden gebruikt worden, èn wel bepaalde-Iqk voor de opleiding van haar aanstaande dienaren. Zoo is het te verstaan, dat de Synode van Middelburg in 1582 in Art. 14 van haar Kerkenorde bepaalde: > De Ghemeynten sullen arbeyden, datter studenten inder Theologie zijn, die ex bonis publicis ö"nderhouden worden." De kaswaaruit deze studenten onderhouden werden, heette daarom de kas ex bonis publicis, en zoo conservatief is ons kerkelijk spraakgebruik, dat zelfs toen de Staat geen cent meer voor de opleiding van deze studenten in de Theologie betaalde en de Kerken deze zorg geheel op zich moesten nemen, de kas, waaruit dit geld, " thans door kerkelijke collecten verzameld, betaald werd, nog jaren lang den naam van de kas ex bonis publicis bleef dragen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Aan Marnix van .St. Aldegonde

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 januari 1916

De Heraut | 4 Pagina's