GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nu hel cedswetteke

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nu hel cedswetteke

4 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 5 Mei 1916. '

Nu hel cedswetteke , ook in de Eerste Kamer is aangenomen en de koninklijke sanctie verkregen heeft, komt daardoor vanzelf dï; vraag aan de orde, in hoeverre thans "nog gezegd kan worden, dat de Overheid den eed van ons vordert.

Plet afleggen van den eed zegt onze Catechismus, is dan alleen geoorloofd als de Overheid van hare onderdanen of anderszins de nood vordert, om trouw en waarheid daardoor te bevestigen. Elk onnoodig cedzweren toch is in Gods Woord ons verboden, niet omdat de eed op zich zelf ongeoorloofd is, maar omdat de eed een aanroepen van den naam des Ileeren is en dit iiioit ijdellijk of lichtvaardig mag geschieden. . _

Indien de'Overheid dus het afleggen va^ den eed f> f van een belofte of verklaring facultatief stelde en aan ieders goedvinden overliet, kon metterdaad de vraag rijzen, of een Christen in zulk een geval niet beter deed met den eed niet af te leggen. Ploezeer we toch in het handhaven van den eed door de Overheid een openbare erkenning van Gods Naam zien en daarom ons verzetten tegen elke poging om den eed af te schaffen, wanneer de Overheid den eed niet meer eischte, zouden we kunnen begrijpen, dat een nauwgezet Christen, die de ernstige beteekenis van den eed gevoelt, bezwaar zou maken om deri eed af te leggen.

In de Tweede Kamer werd dan ook door een Roomsch afgevaardigde er op gewezen, dat wanneer de Overheid de verplichting om den eed af t€ leggen, ophief ter wille van hen, die aan geen God meer gelooven, het gevolg juist zou kunnen zijn, - dat er conscientiebezwaar ontstond bij de geloovige Christenen om nu nog den eed af te leggen. En aan dit bezwaar is ongetwijfeld steun verleend door de minder gelukkige uitlating van den Minister in de Eerste Kamer, dat weigering om den eed af te leggen, niet alleen geoorloofd was, wanneer iemand tegen den eed zelf principieele bezwaren had, maar evenzeer wanneer hij meende, dat de zaak, waarom het ging, van te weinig beteekenis was, om daarvoor een eed te zweren.

We zijn daarom dankbaar, dat en de heer Drucker van liberale zijde en de heeren Colijn en Bavinck van antirevolutionaire zijde tegen de? e vrrkLirinf; van den Minister zijn opgekomen en iiiin .stem-alleen •gr­ aan het wetsontwerp hebben gegeven, losgemaakt van déze ministerieele interpretatie.

De wet stelt het afleggen van den eed of van eene verklaring dan ook niet facultatief, maar vordert den eed en laat alleen, wanneer iemand schriftelijk verklaart aan den Rechter, dat bij tegen het afleggen van den eed onoverkomelijke religieuse bezwaren heeft, hem vrij om in plaats van den eed de verklaring af te leggen. Het laatste nu" kan, althans wanneer men de woorden der wet geen geweld aan wil doen, niet anders beteekenen dan dat men bezwaren moet hebben tegen het afleggen van den eed als zoodanig en niet tegen het afleggen van den eed in dit bepaalde geval, omdat de zaak ons te onbeteekenend schijnt. Niet. degene toch, van wien de eed gevraagd wordt, maar de Overheid, , die den' eed eischt, heeft uit te maken, of de zaak, waarom het gaat, van genoegzaam gewicht is, om daarover onder eedzwering getuigenis af te vragen. En de verantwoordelijkheid daarvan moet dus door de Overheid worden gedragen. Onze Catechismus onderscheidt beide gevallen dan ook zeer juist. De eed mag afgelegd worden, zegt onze Catechismus, wanneer de Overheid dit van haar onderdanen eischt óf wanneer de nood dat vordert. Of er noodzakelijkheid bestaat om den eed af te leggen, is dus een vraag, die niet in het eerste, njaar alleen in het tweede geval, d.w.z. alleen dan, wanneer men in het particuliere leven een eed zou willen afleggen, door onze conscientie beoordeeld moet worden.

Het is daarom dat we niemand onzer, wanneer hij geroepen wordt om als getuige een eed af te leggen, zouden aanraden zich met conscientie-bezwaren te kwellen, of de eed in dit geval wel noodzakelijk is. De interpretatie, die de Minister gaf, heeft geen bindende kracht, maar is alleen een persoonlijke opvatting. Rijst over de beteekenis van dit artikel geschil, dan heeft de rechter te beslissen, en eerst wanneer deze in hoogste instantie uitmaakte, dat de opvatting van den Minister juist was, zou de vraag aan de orde komen, hoe de Christelijke conscientie ons dan gebieden zou te handelen. Maar zoolang zulk een uitspraak niet gevallen is, niake men zich geen onnoodige conscientie-bezwaren, maar legge den eed af, wanneer de rechter dien vordert.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Nu hel cedswetteke

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 mei 1916

De Heraut | 4 Pagina's