GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

JAARVERGADERING der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

JAARVERGADERING der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ill (slot).

Middagvergadering.

Ds, Brussaard, repliceerend, begint met a zijn dank uit te spreken voor de welwillende v critiek op zijn referaat geoefend, en voor den k ijval en den steun, dien hij vooral van de d ijde van Prof. Bavinck heeft mogen ontvangen. e Hij zal bij de overstelpende hoeveelheid stof, die men hem te verwerken gegeven heeft, alleen de hoofdzaken kunnen nagaan!

Allereerst wcnscht hij er dan den nadruk op te leggen, dat hij ditmaal r ch in 't bijzonder tot de ouderen, de ouders van studeerenden gericht heeft, hetgeen ook de bedoeling van heeren Directeuren geweest is. Dit nu gaf aan zijn rede een bepaald cachet, wijl hij op menig pimt de jongeren tegen veel nadeelig misverstand in bescherming meende te moeten nemen.

Treedt hij echter in hun midden op, dan belicht hij dezelfde zaken dikwijls van geheel tegenovergestelde zijde. En als Ds. Landwehr beweert, een lans te willen breken voor gezag, belijdenis etc. dan kan spr. hem verzekeren, dat hij dit zelf menigmaal in de studentenkringen gedaan heeft, bijv. door toespraken over „Persoonhjk Geloof en kerkeüjke Belijdenis", „Gehoorzaamheid in 't geloofsleven" e. a.

Spr. is dan ook niet blind voor gevaren, - die er dreigen (gelijk dezen morgen gebleken is), maar tegenover eenzijdige geringschatting en veroordeehng heeft hij met Prof. Bavinck den ouderen willen toeroepen: „Hebt toch wat meer vertrouwen in den gang dezer beweging!" Hij heeft er tegen willen waarschuwen, niet aanstonds en niet allèèn de noodklok te luiden. Daardoor toch vervreemdt en verliest ge de jongeren. Want z. i. is er in dit gistingsproces wel degelijk ook iets van den zuurdeesem van Gods koninkrijk aanwezig. Er zit, trots alle betreurenswaardige excessen, vaak een positief-Christelijk beginsel achter! En wordt dat nu wel altijd door onze kerkelijke pers bespeurd en erkend? Ziet men in deze beweging dikwijls niet enkel „afval" en rekent men niet veel en veel te weinig met de werkzaamheid van den H. Geest ? Vooral om daarop de aandacht te vestigen, was het spr. te doen. En nu is hij blij, dat door niemand dezen middag het feit der religieuse opwaking botweg ontkend is, zeïfs niet door den eersten debater, ofschoon door dezen allerminst weerklank is gegeven, aan wat over 't algemeen onze Studentenwereld in beroering brengt, maar verleer een bewijs is dat er in die door hem geteekende derde groep tal van schakeeringen zijn.

Weliswaar loopt de bedoelde religieuse herleving merkwaardig parallel met de hedendaagsche geestesstrooming, waarop Spr. eveneens heeft gewezen! Dat dit door hem niet uitvoeriger geschiedde, gehjk Prof. Van Schelven gaarne gezien had, moet geweten worden aan den beperkten tijd, dien de Vootziter hem voor zulk een omvangrijk onderwerp slechts kon toestaan. Ook kan hij er zich wel in vinden, met dezen den 'tijdgeest als een terugkeer van „de romantiek" te betitelen, getuige de door hem genoemde namen van mannen als Schelling en Nietsche, èn de in zijn rede aangeduide kenmerken van deze periode, terwijl hij evenzeer met hem en Prof. Ba-vinck er van overtuigd is (ook dit is door spr. kort gememoreerd), dat we hier, in dien zin, met een were/dgebeuren te doen • hebben. Doch men verlieze bij die brecde beschouwing het positief-ChristeUjke element, dat ook bij volkomen nuchterheid van bUk in onze Studentenkringen den onbevooroordeelden toeschouwer treft, niet uit 't oog.

Want zonder aarzeling wil Spr. aan Ds. Meynen toegeven, dat de vorige studentengeneratie eveneens haar geloofsstrijd had. Maar dit is het verschil: terwijl toen zich — om zoo te zeggen — meer 't classicisme deed gelden, het voorwerpehjkc meer gezocht werd (zooals ook Ds. Landwehr terecht betoogde), daar werkt nü meer, als een tot op zekere hoogte gezonde reactie daartegen, een subjectieve, onderwerpehjke (wil men) „romantieke" invloed ! En zou men nu onder ons niet vaak in het euvel vervallen, dat men dien ouden strijd en die oude kwesties aan de jongeren wil opdringen, terwijl zij toch begrijpelijkerwijze hun eigen worsteling hebben, die veeleer naar den anderen kant gekeerd is ? Natuurlijk, in den grond der zaak, is het ecne en dezelfde waarheid, door welke wij moeten vrijgemaakt worden. Maar in onderscheiden perioden moet daarop 't accent dikwijls op geheel tegenovergestelde zijden gelegd worden! Spr. verklaart dan ook voor een groot deel de wrij-ving tusschen ouderen en jongeren uit 'n verschil van accent. Doch daarom moeten we des-te meer ons wachten, om met den heer Schoep en anderen, alles over één kam te scheren en noodeloos te nivellceren. Want men betrekt er tegenwoordig de meest uiteenloopende gevallen bij, het optreden van Dr. de Hartog, de zaak Netelenbos, Veltenaar, Jansen, enz., die er öf slechts gedeeltelijk mee samenhangen öf er totaal buiten staan! Ja alle overdrij-ving schaadt en wanneer dan ook een der debaters zelfs bijbelcursussen gevaarlijk vindt, vraagt Spr, zich af: wat voor kwaad kan daarin nu toch schuilen, als werkehjk de behoefte leeft om met elkaar den bijbel te lezen en te bestudeeren ? Is dat nu ook al methodisme ? Laten we liever dankbaar zijn, dat er èn voor bijbel-èn voor dogmatische cursussen hernieuwde belangstelling ontwaakt!

Kortom, veel beter dan dit altijd „hakkenen stooten", doen de ouderen met te trachten, de bezwaren der jongeren zich in te denken, óók hun critiek. Want wat is dikwijls het gebrek? De ouderen hebben hun persoonlijke overtuiging, onder veel strijd, als een geestelijke winst zich verworven; de beüjdenis der vadeen is geen dorre formule voor hen, ze leeft n him ziel. Maar... nu bieden ze die vaak an anderen aan als 'n „volgroeide vrucht". Ze erzuimen te beschrijven, „hoe men er aan omt" — den weg tot dat hoogtepunt! En daaroor klinkt het den jongeren meermalen koudl n hard en systematisch in de ooren; 't hjkt him soms een petrefact, een buiten de werkelijkheid staanden gedenksteen uit verleden tijden, in stee van een in 't hart der geloovigen, levende, bezielende en steeds groeiende grootheid. Zoodoende worden sommigen meer in anthropologische, psychologische richting gedreven, verlustigen er zich in en worden er door getroost, als ze bij medegeloovigen eens die „wording" (dit nog met-klaar-zijn) waarnemen, hetgeen voornamelijk in de N. C. S. V. sfeer duidelijk aan den dag treedt! Daardoor ook is het te verklaren (waarop Prof. Bavinck zinspeelde), dat onze Geref. studenten in de N. C. S. V. Gereformeerd blijven, en er zelfs meer Gereformeerd worden. Men heeft Spr. zelf wel gezegd: ik zie nu veel meer perspectief in onze eigen belijdenis dan vroeger. Om die reden heeft spr. den titel van zijn onder-•werp opzettelijk geformuleerd als religieuse opwaking en hij begrijpt niet recht, welke bedenking Ds. Meynen daartegen kan hebben. Immers er is over 't algemeen onder de jongeren wel de minste afwijking van den objectieven inhoud der belijdenis (dien ze dikwijls nog veel te weinig kennen), maar ze dringen bij zichzelf en anderen aan op subjectieve, innerlijke beleving er van! 't Gaat hier om de warmte der overtuiging, om den godsdienst des harten, d. i. om de religie (niet maar om vage religiositeit) en dit gaf spr. z. i. het recht, om van „religieuse opwaking" te gewagen.

Werpt dan Ds. Landwehr de vraag op, óf het niet dringend noodig is, dat de jongeren beginnen met zich te bukken onder het Goddelijk gezag, hetwelk in velerlei vorm van jongs af tot hen komt, dan antwoordt spr. daarop volmondig „ja", mits men maar toegeeft, dat op den leeftijd der studenten de gehoorzaamheid niet meer zoo werktuigelijk en uiterlijk mag afgevergd worden als bij kleine kinderen, dat 't gezag bij hen, hoewel even bindend, niettemin meer op zedelijke wijze moet werken. En voert Prof. Grosheide voorts aan, dat de jongeren zich toch niet mogen beperken tot wat hun door ervaring als geestelijke realiteit geldt, maar dat ze in 't geloof moeten „jagen" tot datgene, waartoe ze in Christus geroepen zijn, dan stemt Spr. ook daarmee onvoorwaardelijk in. Daarom is hij Gereformeerd. Maar men geve dan tevens toe, dat men op dit standpunt even goed kan afdwalen en zich aan treurig zelfbedrog of zelfs opzetteUjke huichelarij kan bezondigen, waartegenover het roepen om „ervaring" een heilzaam correctief 4can bieden. Slechts wie naar beide zijden (als 't moet) weet front te maken, kan aan jongere zielen verstandige leiding geven en in hun negaties 't vaak-positieve waardeeren; want o zoo dikwerf raakt 't hier een kwestie van paedagogick! Intusschen onderschrijft spr. ten volle de opinie van Prof, Grosheide dat deze aangelegenheid beter niet in het publiek gebracht ware! Maar wie zijn daarmee begonnen? Immers sommige kerkbodes en als dan ook hier vanmiddag door een der sprekers geklaagd werd: „ach, die hebben 't weer gedaan!" dan is dat de zaak omkeeren. Zij vingen inderdaad aan met critiek, dikwijls met niets-sparende critiek, waar tegenover dan ook een meer gunstige belichting ongetwijfeld recht van bestaan heeft.

Met dat al verwacht spr. 't meeste van persoonlijk contact tusschen ouderen (vooral hoogleeraren, maar ook predikanten e. a.) en jongeren. Dit tegenover Prof. v. Schelven, die oordeelde, dat Spr in 't slot wel raadgevingen had gegeven met betrekking tot de individuen, maar niet voor de beweging als geheel genomen. Spr. ziet met Prof. Bavinck vooral heil in individueele aanraking en wederzijdscheh omgang van ouderen en jongeren. Een frappant voorbeeld daarvan bood het Geref. studenten congres te Zeist. Op den eersten avond verstonden de beide groepen elkaar niet; er heerschte wantrouwen en er werden harde woorden gesproken. Maar het onderling verkeer en de uitwisseling van gedachten bracht gaandeweg een totalen omkeer teweeg en men scheidde in uitnemende harmonie.

Zelfs de veel-voorkomende onderschatting van kerk en genademiddelen, waarop Ds. Landwehr wees en die spr. met hem betreurt, zal daardoor tot de zeldzaamheden gaan behooren. Want — geUjk hij reeds in zijn referaat zei — dit vloeit (niet alleen bij de jongeren, maar ook bij tal van ouderen) veelal voort uit plaatsel. toestanden, ja soms uit de eigenaardige, nietgelukkige manier van optreden van dezen of genen predikant, die er staat.

Hoe meer üefde echter de geestelijke voorgangers, wie ze ook zijn mogen, voor de rijpere jeugd koesteren (ze behoeven daartoe 't kwaad niet goed te praten), des te spoediger zal de kerk haar invloed op de jongeren, ook op de z.g. intellectueelen herwinnen.

Wat ten slotte de vragen van minister Heemskerk betreft, deze — zoo oordeelde spr. — raken de heele N. C. S. V.-quaestie, waarover hij bij deze gelegenheid slechts een en ander kon aanstippen. .')

Blijkens haar reglement draagt de vereeniging een evangeliseerend en een behoudend karakter. In den eersten tijd trad inzonderheid

1) Later deelde spr, ons nog mede, dat hij met opzet deze zaak eenigszins terloops behandeld had, allereerst omdat de Gereformeerde beweging, wier pleitvoerder hij dien dag - was, daarover lang niet eenstemmig denkt, gelijk hij reeds in zijn referaat liet uitkomen. Ten tweede - wordt in de kerkelijke pers de actie der jong-Gereformeerden maar al te vaak met de N. C. G. V. vereenzelvigd, hetgeen aan een juiste beoordeeling der verschillende elementen onder hen schade doet. En ten d^de heeft Ds. Br. de uitnoodiging aanvaard om op de e. k. Predikantenvergadering in Sept. D. V-over deze zaak afzonderlijk met Prof. Grosheide een pro en confra-behandeling te hoVLiiia. (Verslaggever.)

het evangeliseerend streven op den voorgrond, doch allengs is de positie gewijzigd en diende ze niet minder om de leden onderling in hun geloofsbezit te versterken. Wil men dat nu „inwendige zending" noemen, dan heeft spr. daartegen geen bezwaar, ofschoon hij, als predikant, van oordeel is, dat de kerk in de eerste plaats geroepen is, om tot geloof in Christus te bewegen en daarin op te bouwen. Evenwel, al staat men in dat geloof, dan nog heeft iedere stand zijn eigen geestelijke moeiüjkheden, die door de eischen en gegevens van het moderne cultuurleven, in menige ziel een benauwende spanning, een angstige onzekerheid kunnen teweegbrengen. Wehiu, te dien aanzien, willen de studenten in de N. C. S. V. met medewerking van ouderen, elkander trachten te steunen en te bemoedigen en geestelijke vorming te geven.

Oogenschijnlijk is nu in den loop der jaren de vereeniging in beginselvastheid er op aditeruitgegaan, daar men als basis de Twaalf Artikelen heeft vervangen door de omschrijving, dat de N. C. S. V. wil inleiden tot en opbouwen in de Christelijke levensbeschouwing, welke op den Bijbel gegrond, zich aansluit bij de historische ontwikkeling van het Christendom. Doch meer dan schijn is die teruggang niet, want de Twaalf artikelen zijn niet losgelaten uit een zekere rehgieusc onverschilligheid, maar omdat ze voor velen te weinig concreet uitdrukten, wat men met elkander gemeen had — alweer dus uit werkeüjkheidszin (al kan men daartegen ook in dit geval bezwaar hebben). Daarbij is de basis der N. C. S. V. allerminst een kerkelijke belijdenis, maar meer een doelstelling, een richtingsüjn, een sfeer, waarbinnen men zich bewegen wil.

Vreest men echter, juist daarom, op dogmatisch en staatkundig gebied een bedenkcUjke afglijding naar links, naar indifferentisme en communisme, dan is daartegen geen beter middel, dan dat de Gereformeerden (vooral ook ouderen) door hun toetreden en persoonlijk inwerken een tegengif bieden tegen dat tever doorslaan in subjectieve, relativistische richting.

Dan zal wel blijken, dat de zegenende ziel vetgemaakt wordt. Want deze dingen gaan niet buiten Gods barmhartige voorzienigheid om. Laat 't dan bhjken, dat ons Gereformeerd beginsel een levenskrachtig beginsel is! En drage ieder zorg, om, onder den zegen des Geestes, 't innerlijk leven te sterken, dan zullen we ook naar buiten kracht kunnen openbaren en de gevaren trotseeren.

De discussies werden nu'gesloten. Tot slot sprak de Voorzitter een dankwoord, inzonderheid ook tot de aanwezige Ministers. Staande werd gezongen Ps. 72:11 en Minister Idenburg ging in dankzegging voor.

Na afloop der jaarvergadering werd de gemeenschappelijke maaltijd gehouden, die wel niet zoo druk bezet was als - vroeger jaren, maar waaraan toch vele gasten deelnamen.

Hier werden voorgelezen de volgende telegrammen :

Van Dr. A. Kuyper:

Vergun mij U mijn gevoeligen dank te betuigen voor het - vriendelijke telegram dat mij uit Kunstmin gewerd. Het blijft mijn innige bede, dat de zegen onzes Gods de Vrije Universiteit op haar verderen loop verzeilen moge en dat de stichting in haar bloei de eere onzes Gods verhoogen moge.

Van Minister Bijleveld:

Door ambtswerk helaas verhinderd zeer gewaardeerde uitnoodiging te volgen. Wensch U gezellig en gezegend samenzijn, en onze Vrije Universiteit de zegen des Heeren.

De tafel werd gepresideerd door Prof. Diepenhorst. De hartelijke heildronk aan onze Koningin werd naar ouder gewoonte met het zingen van 't „Wilhelmus" door de gasten beantwoord. De regelmatige opvolging van heildronken aan Directeuren, Curatoren, Prefessoren, Regelingscommissie enz. had ditmaal niet plaats; wel ontvingen al deze autoriteiten de hun toekomende hulde, maar thans in een soort tafebedenen van verder en dieper strekking. Minister Heemskerk sprak over de plaats van de antirevolutionaire vrouw in de politiek; en werd, voorzoovcr zijn rede hulde bracht aan Directeuren, door den aftredenden directeur, den heer De Waal Malefijt beantwoord, die den arbeid der Curatoren herdacht. Minister de Vries sprak over de groote beteekenis van de Vrije Universiteit voor ons Vaderland en bracht daarmee in verband den arbeid van Directeuren. Minister Idenburg handelde over de bewustwording van Indië en over de beteekenis van'de Vrije Universiteit voor dezen arbeid in onze overzeesche bezittingen, waarbij hij gelegenheid vond een warm woord aan de Professoren te wijden. Prof. Bavinck herdacht de Synode van voor 300 jaar en bracht dank aan de Regelingscommissie. Prof. Geesink handelde over den arbeid der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden grondslag; Ds. Meynen sprak er zijn blijdschap over uit dat de Jaarvergadering in Dordrecht was gehouden en ten slotte bracht Prof. Diepenhorst hulde aan den noesten arbeid van den heer Jb. van Oversteeg t en behoeve van de Vereeniging en van de Vrije Universiteit.

De uren vlogen om en 't was eigenlijk veel te - vroeg, dat de laatste trein ons riep om afscheid van Dordrecht te nemen, - waar we een tweetal dagen van groote beteekenis in het leven onzer Vereeniging hadden doorgebracht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juli 1919

De Heraut | 2 Pagina's

JAARVERGADERING der Vereeniging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden Grondslag.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 juli 1919

De Heraut | 2 Pagina's