GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Ethischen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Ethischen.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Nu de Heraut de vorige week het laatste Voorstuk heeft gebracht dat Dr. Kuyper, die, als Groen, tot stelregel had, isteeds vooruit te werken", nog geschreven heeft, begin ik in de de Heraut van deze week aan de taak, waartoe ik ben aangezocht, tot het einde van dit jaar het blad van Voorstukken^te voorzien.

Ik heb deze taak aanvaard met weemoed bij de gedachte aan het heengaan van hem, op wien zij zoovele jaren rustte; met schuchterheid bij bezinning op de wij se waarop hij haar vervulde en waartoe onder meer behoorde wat, op den dag na zijn sterven, een niet-antirevolutionair blad »de kroon op zijn werk als schrijver" noemde: dat »een kind hem kon begrijpenc; maar ook heb ik deze taak aanvaard met liefdepiëteit voor de nagedachtenis van hem, aan wien ik, sedert ik hem voor nu vijfen-dertig jaar op mijn levensweg mocht ontmoeten, zoo onzegbaar veel heb te danken, want ik weet hoe zijn Heraut, als middel ter verrijking en verheldering van het Gereformeerde bewustzijn van ons volk, hem na aan het hart lag.

Zoo hoop ik, de laatste zes weken van dit jaar, dat in den avond van 8 November Kuyper's sterfjaar is geworden zijn Heraut als schrijver van de Voorstukken te dienen, en wel met een in het Kersten een in het Oudejaar-Nr. en met vier Nrs. over: »De Ethischen".

Na al wat, zoo vroeger als later, van Gereformeerden kant over dit laatste onderwerp reeds is geschreven, zou ik het niet hebben gekozen.

Toch meen ik, dat door de wetenschappelijke behandeling van dit onderwerp ook in den jongsten tijd, een »populaire" uiteenzetting nog niet overbodig is gemaakt. En ik kwam tot die meening door een, bij onze redactie, tweemaal ingekomen schrijven, waarin naar zulk een uiteenzetting gevraagd werd. Een vraag, gericht door wie zich aandienden als eenvoudige kerkleden, tot den Raad hunner dorpskerk en die door dezen verzonden is naar de Heraut, Een vraag der bezorgdheid, opgekomen uit het, door die leden in naburige Kerken waargenomen, verschijnsel van grensveiflauwing tusschen > gereformeerd" en > ethisch", zelfs ook, hoewel nog maar nu en dan zich opdoende in de prediking. En toen de wettige troonopvolger van onzen nu gestorven gebieder over de Heraut, mijn mederedacteur Dr. H. H. Kuyper, mij verzocht zulk een uitzetting te geven, achtte.ik het, al is het mij niet te doen èen aanval te richten op mijn »ethische" mede-christenen, mijn plicht aan zijn verzoek te voldoen.

De bezwaren daaraan verbonden, onderschat ik niet.

Een uiteenzetting als mij verzocht werd te geven, eischt, om bevredigend te zijn voor hen, die haar vroegen, een, zooal niet vermijden, dan toch, wanneer zij onvermijdelijk zijn, telkens toelichten van godgeleerde en ook van wijsgeerige vak-termen.

Daarbij komt, dat onder ons Gereformeerde volk, en ik denk hier weer. aan hen die de uitzetting vroegen, omtrent de > Ethischen" en de richting, die zij wijzen en volgen de meest zonderlinge voorstellingen gangbaar zijn. Werd toch niet reeds vóór jèren van onverdacht Gereformeerde zijde omtrent de ethische Theologie geschreven : > OQder ons volk heerschen over de ethische Theologie zoo vreemde voorstellingen, dat alle afwijkingen van het geijkte Gereformeerde op haar naam worden geboekt"? En werd, nog niet zoo lang geleden, van den zelfden kant omtrent de ethische richting geschreven dat zij, »on der het volk met Remonstrantisme, gematigde Orthodoxie of het streven naar heiligheid des levens verward wordt«?

Een uitzetting als voor hen, die haar vroegen, dient èa een beschrijving én een beoordeeling te bevatten.

Maar dan ook een beschrijving, die niet, door overdrijving, tot een caricatuur van de Ethischen en hun richting op Theologisch gebied zou worden, doch door het afsnijden van aan haar wezen vreemde en daaromtrent verwarde voorstellingen, een wel omlijnd beeld tracht bij te brengen.

Maar dan ook een beoordeeling, dieteederheid aan rechtvaardigheid paart. Een stoere Gereformeerde zei mij onlangs, en ik was het goed met hem eens, »de ethischen zijn onze broeders.» Wie toch > etbisch« is zal, bij alle verschil dat ook onder hen heerscht, op de vraag: »wat is uw eenige troost beide in het leven en sterven ? < met ons belijden, wat wie > moderne is niet kan en wil doen: > Dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterv^, niet mijn, maar mijos getrouwen Zaligmaker Jezus Christus eigen ben«.

Dan, al moet ook de teederheid zich paren aan de rechtvaardigheid, bij de beoordeeling mag de eerste de laatste niet verschalken. Naar de normen of maatstaven, die de Schrift, de belijdenis en de geschiedenis ons, Gereformeerden aan de hand geven, kunnen wij, dit waarin onze ethische mede-christenen van ons verschillen, niet anders zien dan als een van wat voor ons > de meest zuivere religie* is, afdwalende richting.

Dit verschil, dat niet mag worden verdoezeld, zal ik dan ook in mijn beoordeeling van wat lethisch* is, trachten te doen uitkomen.

Het verschijnsel van grensverflauwing tusschen Gereformeerd en Ethisch wordt niet alleen door hen, die ons naar een populaire uiteenzetting van het verschil vroegen, bespeurd, maar blijkens hetgeen onlangs van ethische zijde is gezegd, wordt deze grensverflauwing, ook door de Ethischen zelf gezien.

Op een vergadering der »vereeniging tot versterking van het ethisch beginsel*, den Zlsten October van dit jaar te Utrecht gehouden, zei toch Dr. J, F. Beerends, die haar praesideerde, sprekend over: »De ethischen en de Kerk* : »Wie zijn de ethischen ? Niet de menschen, die het zoo nauw met de waarheid niet nemen, zich tevreden stellen met een »afgezakte theologie*, in de algemeene verzoening gelooven, de heiligmaking op den voorgrond plaatsen, »Heer* zeggen, nieuwe gezangen zingen, vrij met de kerkelijke liturgie omspringen, of aan icritiek* doen. Er zijn predikanten en gemeenteleden, die al deze kenteekenen vertoonen en niet ethisch zijn, zooals omgekeerd er menschen zijn, die geregeld de wet laten voorlezen, enkel Psalmen zingen, > Heere* zeggen, beweren, dat zij niet aan > critiek( doen en toch ethisch zijn. Ethisch is men, wanneer men den godsdienst beschouwt als iets dat de geheele persoonlijkheid raakt, niet in de eerste plaats het verstand, maar het hart, het centrum der persoonlijkheid. De ethischen leggen den nadruk op het zedelijk karakter der waarheid in tegenstelling met confessioneelen en gereformeerden, die het intellectueele karakter op den voorgrond brengen, al ontkennen zij natuurlijk dat zedelijk karakter niet.«

Nu weet ik wel, dat Dr. Beerends, toen hij het had over predikanten en gemeenteleden, die gereformeerd schijnen, maar ethisch zijn, menschen in de Hervormde Kerk op het oog had; doch reeds, door enkel maar te letten op de beweegreden, die de hierboven gemelde gereformeerde dorpbewoners leidde tot de vraag naar een uiteenzetting van het verschil tusschen gereformeerd en ethisch, wordt mij de kennis bijgebracht dat er zulke menschen ook in onze kerken zijn.

En dat niet alleen van Gereformeerden kant door eenvoudige gemeenteleden, maar ook van ethischen kant door een ethischen doctor in de Theologie de bedenkelijke verdoezeling van het verschil werd waargenomen, is dan ook de reden waarom ik het zeggen van Dr. Beerends hier na voren breng. Daarbij komt dan nog, dat onze vragers aan ókt zeggen van Beerends, waarin, op wat tnièt ethisch is", volgt »wat dan wèl ethisch is", met dit laatste al terstond een, zij het dan ook nog maar gedeeltelijke, beantwoording van hun vraag hebben.

Ik zou hun daarom dringend willen raden dat stuk uit mijn aanhaling hetwelk met: »Ethisch is men" begint en eindigt met > zedelijk karakter niet", — nog eens opmerkzaam te herlezen. Want al vermoed ik, dat zij er ook dan nog niet heelemaal achter zullen zijn wèit > ethisch" is en waarom het een tegenstelling met »gereformeerd" vormt, zij hebben er dan toch alvast een > kort begrip" aan van wat in mijn > populaire uiteenzetting" nader zal worden toegelicht.

En nu nog even vóórikmet mijn uiteenzetting van wal steek.

Ik voorzie dat de theologisch-geschoolden onder mijn lezers er van zullen zeggen: > zwijg gij maar stil, dat weet ik ook wel!" Maar ik verzoek ze dan te bedenken, dat ik deze Voorstukken over de Ethischen, niet voor de koks, maar voor de gasten schrijf en dan bepaaldelijk voor gasten, die slechts gediend zijn van wat naar de regels der HoUandsche kookkunst is toebereid.

Dan, ik voorzie ook nog iets anders en wel, dat de lezers voor wie mijn uiteenzetting bestemd is, er in zullen missen die zeldzame gave van, als het móet, populairschrijven, waardoor al wat uit de pen komt, reeds op het eerste gezicht voor de mannen en vrouwen uit het volk begrijpelijk is. Een gave, die aan onzen gestorven Hoofdredacteur zoo rijkelijk was toebedeeld, doch mij en daarom vraag ik dan ook van die lezers bij voorbaat toegevendheid, in zooveel mindere mate is geschonken. Maar laat mij daar ook de verzekering aan mogen toevoegen, dat het mijn oprechte begeerte is, zij het dan ook met minder helderklinkende en met zwakkere stem, niet pnders te verkondigen dan wat door dezen heraut onzer Gereformeerde Kerken in zijn Heraut voor de leden dier Kerken steeds is uitgeroepen.

Aan de beschrijving en beoordeeling van de Ethische richting wil ik in dit inleidende Voorstuk doen voorafgaan een schets van den toestand ten onzent op het gebied van Kerk en Godgeleerdheid in den tijd toen deze richting ontstond.

Alzoo een stukje vaderlandsche geschiedenis.

EQ dan is het zeker niet te sterk gezegd, dat, als uit het geboomte in den winter, de levenskracht uit onze Gereformeerde Kerken, om ons tot haar te bepalen, in dien tijd scheen geweken te zijn.

En het winterde al lang.

Men zegt dat het^reeds omstreeks 1750 begonnen was.

De stempel door den machtigen geest van CalviJQ, den Vader van onze, in de 16e eeuw tot reformatie gekomen, kerken op haar leer én inrichting gezet was, althans wat die leer betrof, toen vrijwel uitgesleten.

De dagen waarin Voetius, dè Leeraar onzer gereformeerde — even als Thomas van Aquino, dè Leeraar der middeleeuwsche Kerk — door toepassing van in de scholen beoefende logika of > kunstleer van het denken*, die wij, als een ook thans nog bruikbaar werktuig in het wetenschappelijk bedrijf, aan den Griekschen in 322 v. Chr. gestorven wijsgeer Aristoteles hebben te danken, de logika waarmee Voetius, door haar op de dogmen of leerstukken toe te passen, het begrijpen daarvan had bevorderd, die dagen waren in 17S0 lang voorbij.

Zeker, met een enkel verstandelijk, of intellectueel > begrijpen« van de leerstukken is men nog geen christen, geen gereformeerd christen, en dat wist Voetius ook wel. Hij toch wist, dat men ook zonder dat begrip wel christen kon zijn. Wat tcch een mensch tot een christen maakt is de »wedergeboorte* of die werking van den H. Geest, welke God, zonder ons, in ons werkt; een verborgen werking, een genade waardoor de mensch, die haar ontvangen heeft, straks gelooft in den eenigen waarachtigen God en zich tot Hem bekeert.

Maar wie zich omtrent iets wat ook, en dus ook omtrent een leerstuk en wat er mee saamhangt, de vraag stelt: wèit het is, wil zich daaromtrent, min of meer bewust, een »begrip* vormen. In het «begrip* toch trekt ons denkend ik een grens tusschen wit iets is en wit hetniet-is, zooals men — herinner u maar het »verzet de oude palen niet* — door te ompalen, grenzen zet tusschen akker en akker, dorp en dorp.

Zulk een begripsbepaling voorkomt verwarring en bevordert helderheid van inzicht, en bezin u er nu maar op hoe noodighet is zich intedenken, om maar iets te noemen het onderscheid tusschen wit > liefde" en wit > geloof", tusschen wat de > hebbe lijkheid" en de »dadelijkheid", het vermogen en de Werking des geloofs is. Niet alleen toch voor wie goed onderwijst is zulk onderscheiden noodig, maar ook voor hem die onderwezen wordt. En zulk onderscheiden heeft onze Voetius sedert hij, in 1636, hoogleeraar aan de hoogeschool te Utrecht was geworden zijn studenten geleerd en deze hebben het als predikers in onze kerken hun kerkleden, die er vatbaar voor waren, weer geleerd!

Voetius had, met smart en deernis, het na korten zomertijd herfst zien wofden. Dat begon al betrekkelijk kort na de Synode van Dordt in 1618 en '19, waarop het Remonstrantisme dat in onze kerken was gedrongen ér was uitgedreven.De Voetiaansche richting werd, als de scholastieke, door de abijbelsche", die op de geschiedenis inplaats van op de kerkleer en daarin op de voorbeschikking den nadruk legde, bestreden en straks drong het Remonstrantisme in de kerken weer in.

En toen naderde de winter.

Er was geen gereformeerde Theologie aan onze hoogescholen en er was in onze kerken, op enkele uitzonderingen na, geen gereformeerde prediking meer sedert 1750.

De stempel van Calvijn waarin de woor-(Jen: > Gods Souvereiniteit" en »Gezag der Schrift" zoo diep en duidelijk gegrift waren, eens doorhem op onze Kerken gedrukt, wis uitgesleten.

Voetius' Theologie drukte men toen onverdiend het schandmerk »dor intellectualisme" op.

Onverdiend, want niet minder dan op verheldering van leerstellig inzicht door begripsbepaling, had Voetius aangedrongen op vordering van het innige, mystieke of verborgen leven en ook op saamleven met de menschen, in gezindheid en handelen, naar de daarvoor doo): God gegeven geboden.

»Dor intellectualisme", niet Voetius was er de patroon van geweest, maar de voorstanders van dat rationalisme en supranaturalisme, die nu in School en Kerk aan het woord waren.

Zij, de mannen der 18e eeuwsche Verhchting, der lopgeklaarde en vrijzinnige denisbeelden".

De Rationalisten, die de menschelijke > ratio" of rede vereenzelvigden met »gezond verstand", en godsdienst en kerkleer met: hun gezond verstand trachtten te bewijzen om, voorzoover hun dit niet mogelijk was, ze te verwerpen of te laten rusten.

De Supranaturalisten, van > supra" boven enmatura" natuur, die met hun > gezond verstand" nog wel konden overeenbrengen, dat er boven de Natuur een goddelijk Wezen was en, dat ook de wonderen waarvan de Bijbel verhaalt, kon hebben verricht, maar voor wie die wonderen zelf, als eenmaal geschied, geen verdere beteekenis hadden, en die overigens met hun > gezond verstand" tegenover de kerkleer, als niet opgeklaard genoeg, vrij slap stonden.

Het winterde lang en het winterde fel in de tweede helft der 18a eeuw, in School en Kerk.

Maar daarbuiten was de levenskracht, die eens in de Gereformeerde kerken werkte, nog niet geweken.

Zij werkte, als de groeikracht in vroegen lentetijd, onder die stillen in den lande, die, als niet vele rijken en aanzienlijken, zich terugtrekkend uit wat voor hen »wereld" was, hun geestelijk voedsel zoekend bij de »oude Schrijvers", in de «gezelschappen" of »conventikelen", deels met voorliefde voor het dogmatische, deels met voorliefde voor het mystieke of praktikale, naar bevrediging zochten voor wat zij in hun eigen kerken niet vonden.

- Ea dat bleven zij doen, toen ook de stempel, dien Calvijn op onze kerktnricAting had gezet, tot onkenbaar wordens uitsleet. Tuen de Dordtsche kerkenordening, waaronder de Gereformeerde kerken totdusver hadden geleefd, werd vervangen door het dien kerken onwettig opgelegd Reglement van 1816. Toen de «Synodale organisatie" de moker werd die sloopte het onder Calvijn's architektuur, ten behoeve zijner geestverwanten opgericht monumentaal gebouw.

Dan, ook buiten de conventikels deden zich verschijnselen voor, die lente-opleving spelden.

Baderdijk, de denker-dichter, en zijn leerling Da Costa lieten hun stem hooren tegen den geest der eeuw, tegen het liberalisme of de vrijzinnigheid ook in de Kerk.

De door Bilderdijk beïnvloede Réveil, ­ welks invloed straks ook Da Costa onderging, een «Ontwaking* van zondebesef in het protestantache Zwitserland en Frankrijk, vertoonde zich vandaar, omstreeks 1830, ook in ons land als een opwekking, zooai niet uitsluitend, dan toch vooral in de hoogere standen onzer maatschappij, tot persoonlijke bekeering.

Dan, de mannen en vrouwen van den Réveil, «kinderen van één vader, maar van verschillende moeders*, komend uit Kerken van onderscheiden belijdenis, waren op het - stuk van de leer onderling verdeeld. De Réveil met zijn vasthouden aan slechts drie leerstukken: «het gezag der Schrift*, «de Godheid van Christus* en «Zijn verzoenend sterven* heeft, als algemeen-christelijk, voor het weer opleven van het gereformeerde leven, dan ook geen rechtstreeksche gevolgen gehad. De Réveil, in zijn wezen onkerkelijk, met zijn zoo weldadig aandoende «soif des imes* of dorst naar redding der zielen, heeft, naar zijn aard, meer bedacht op «het zoeken van het verloren schaap dan op het herstel van de ontredderde schaapskooi**, als zoodanig, aan weeropbouw van Calvijns I verbrijzelden kerkbouw, waarop men in de kringen van de gezelschappen althans hoopte, schier niet gedacht.

En toch is, onder Gods leiding, ook de Réveil, zoo voor het weer opbloeien van het gereformeerde leven, als voor dien opbouw, zij het ook indirect, tot een middel geworden.

De stoot daartoe èn voor de mannen en de vrouwen der conventikels èn voor die van de Réveil is, hoe onbedoeld ook, van de Theologische Faculteit der Groninger Akademie uitgegaan.

Deze Faculteit, als die onzer andere Akademies, bestemd tot opleiding van predikers in het Hervormd Kerkgenootschap, was in 1831 bezet door de hoogleeraren Hofstede de Groot, Pareau en Van Oordt. Onbevredigd met de «gezondverstands" Theologie der Rationalisten en Supranaturalisten, vreemd aan den Réveil met zijn verdiept zondebesef en van het Calvinisme, als uitheemsch van oorsprong, afkeerig, poogden deze drie Godgeleerden aan de Theologie een nieuwe, echt-Nederlandsche en evangelische richting te geven. Vrucht van dit hun gemeenschappelijk pogen was de «Groninger Theologie", wier eigenaardigheid zich kenmerkt door nadruk leggen op het «gevoel" tegenover het «verstand*; zien van het Christendom als «de openbaring en de opleiding door God in Jezus Christus ons gegeven om ons Gode steeds gelijkvormiger te maken"; onderschatting van het Oude-tegenover het Nieuwe Testament en in het laatste onderschatting van Paulus' brieven tegenover de evangeliën ; ontkenning van het leerstuk der Heilige Drieënheid Gods en daarmee van de Godheid van Ciiristus, en, bij het doen opgaan van «verzoening" in «opvoeding", ontkenning ook van de «voldoening" voor ons, door Christus aan de gerechtigheid Gods.

Dat deze hoogleeraren tegenover zichzelf en de door hen gevormde predikers van geen handhaving der nog altijd, als «leer van de Hervormde Kerk, " in de drie Formulieren van eenigheid vastgelegde kerkleer wilden weten en dan ook meenden aan het formulier-gezag zich niet te moeten storen, is zeker zielkundig te verklaren.

Met name in de conventikels der vromen, waarin de leer der Kerk nog bekend was, werd men door deze nieuwe leer bedroefd en verontrust, en in hernieuwde liefde voor de Kerk der vaderen drong de gedachte aan hervorming van de in leer en inrichting vervormde Kerk zich al meer op.

In enkele jonge manneü onder de toen zeldzaam geworden rechtzinnige predikers in het Hervormd Genootschap, in De Cock te Ulrum, in Scholten te Doeveren, in Brummelkamp en van Raalte vond dit volk zijn bezielde en bezielende leiders op den weg tot reformatie.

Deze reformatie van 1834 bedoelde, blijkens «de acte van afscheiding en wederkeering*, niet het stichten eener nieuwe Kerk, maar enkel door middel van scheiding van het in 1816 ingestelde kerkbestuur, de vervormde Kerk te hervormen. Bij de leiders der beweging, beïnvloed door de studie van Calvijn en ook door den Réveil, zat de gedachte voor aan her^ stel van Calvijns verbrijzelden kerkbouw en een dan daarin weer verlcondigen vanCalvijns leer. Vandaar dan ook, dat de mannen van '34, zich bewust van de wettige kinderen der 103 eeuwsche vaderen te zijn, hun rechten op het vaderlijk erfgoed niet prijs gaven. Dan, juist daarom, als predikanten door de besturen afgezet, als kerkleden door de regeering vervolgd, door Groen van Prinsterer verdedigd, heeft maar een deel van hen bij die aanspraak volhard, en gaf een ander deel haar op. Toen het toch in 1836 tot de hernieuwde kerkinrichting kwam onder den naam van «Christelijke Gereformeerde Kerk onder het Kruis* met als grondslag: de Heilige Schrift, de drie Formulieren van eenigheid en de Dordtsche Kerkenordening, werd de aldus na deformatie op nieuw gereformeerde Kerk door de regeering niet erkend.

Het kruis der vervolging bleef drukken en werd enkel opgeheven voor hen, die, ten koste van hun rechten, de vrijheid verkregen. De beweging van 34 ging in twee stroomingen uiteen, die eerstin 1869op de Synode te Middelburg, onder den naam van «gedeeltelijk Christelijke Gereformeerde Kerk", werden hereenigd.

Door de stichting van de Theologische School te Kampen in 1854 werd in de wetenschappelijke opleiding van predikanten voorzien,

Zoo is dan, door de Scheiding, de

richting door Calvija aan de Kerken der 16a eeuwsche reformatie gewezen, wat de leer betreft geheel, wat de inrichting betreft ten deele gevolgd. Ten .deele, wijl de Christelijke Gereformeerde Kerk zich onder den drang der tijdsomstandigheden, tot een Genootschap met plaatselijke afdeelingen, instee van een uit plaatselijke kerken opkomend kerkverband had ingericht. Dit aanvankelijk kerkherstel zou eerst in 1892 tot een volkomen herstel worden.

Maar hiermede overschrijd ik reeds de tijdgrens, waarbinnen het ontstaan van de Ethische richting valt.

De Ethische richting, aan wier ontstaan, naast dien van Daniël Chantepie de la Saussaye, de naam van Johannes Hermanus Gunning is verbonden.

Over hen een volgend maal.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's

De Ethischen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 21 november 1920

De Heraut | 4 Pagina's