1926 Orgaan van de Christelijke Vereeniging van Natuur- en Geneeskundigen in Nederland - pagina 154

144 Aan den heer Muller kan geantwoord dat een waar Christen, als natuuronderzoeker werkend en daarin zijn plaats kennend, zeker voortreffelijker is dan zijn ongeloovige metgezel, zoowel voor zich zelf er meer vreugde aan belevend als anderen meer opbouwend, al zal hij zelf daarbij de bescheidenste wezen, Aan den heer Heidema kan ten deele 't zelfde geantwoord worden als aan de eerste sprekers. De omkeer in de geestesrichting als gevolg ten deele van de desillusie der vroegere periode in de algemeene geestesbeschouwing breekt pas door, kon pas doorbreken, na den geweldigen stoot welke de natuurwetenschappen door Röntgen's ontdekking ontvingen, gepaard met het meer en meer als absurd en onwaar aan den dag komen der verschillende evolutionistisch getinte ,,bewijzen" en ,,vondsten". Inderdaad roept nog ontzettend veel om oplossing, doch inleider wordt door zijn geleidelijk meer en meer verzekerde beschouwing bizonder gesterkt in het geloof, dat alles vast in Gods hand is en we Hem in alle dingen slechts ootmoedig hebben te volgen om zeker te zijn van Zijn overwinning, naar de Schriften. Met den heer Groot kan inleider niet instemmen. Men onderscheide scherp tusschen feiten en rangschikking van feiten met verklaring. De feiten op zich zelf zijn grof zintuiglijk waarneembaar, doch reeds bij het opnemen in ons van feiten en het ordenen naar meerdere of mindere belangrijkheid ontstaat het verschil door onze innerlijke overtuiging, dit geldt al voor de meest alledaagsche dingen, Echte wetenschap kan alleen Christelijk zijn, daar hierin de absolute waarheid is gegeven, met brandmerking van al het andere als „schijn" en „onwaar", al mogen de personen voor zich zelf ook nog zoo waar zijn. Het is een bewijs voor de waarheid van het Schriftwoord dat alle menschen afgeweken zijn en zich tegen God stellen, nu we helaas moeten vaststellen, dat de meeste mannen van wetenschap agnostisch zijn. Desniettegenstaande worden vele voortreffelijke dingen door hen gevonden, doch het zal er mee zijn dat al die vondsten ten slotte „als heerlijkheid der volken" in het nieuwe Jeruzalem zullen ingedragen worden tot eer van Gods Naam, Met blijdschap meent inleider intusschen te kunnen constateeren, dat steeds meer positieve belijders als natuuronderzoekers werkzaam zijn, In antwoord aan den heer Bakker dient er toch op gewezen,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Printen