GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE TAAL DER KERK.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE TAAL DER KERK.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het verschijnsel doet zich voor, dat de kerk liaar eigen taal zich gevormd heeft, «waaraan ze gewend is. Verstarring der kerkelijke taal is een niet denkbeeldig gevaar en terwille van de beteekenis der kerk moet deze ook in dit opzicht zich afvragen, of ze misschien bewust haar taal heeft te critiseeren en, zoo noodig te veranderen. Dat opzettelijke taaivorming, opkomende - uit haar eigen gedachtenwereld, i-oeping der kerk is, is historisch te bewijzen uit het feit, dat in de kerk opkomende geestelijke bewegingen ook vanzelf zich een eigen taal schiepen en scheppen. Bewijzen ziJn te vinden in piëtistische en mysticistische bewegingen van vroeger eeuw en eveneens in daaraan verwante groepen uit onzen tegenwoordigen tijd. Met bewustheid zoeken ze zelfopenbaring in een eigen kenmerkende taal. Wanneer men nu den spreektrant Van tegenwoordige en vroegere „tale Kanaans" vergelijkt, dan ziet men althans in de excessen of in stereotiepe zegswijzen verwantschap; de tijd ging verder, maar de taal is met den-tijd niet meegegaan. Hoezeer dit v'ersehijnsel pleit tegen de kerkelijke groepen, die zich door zulk een archaïstische taal in' preek en geschrift kenmerken, blijkt wel hieruit, dat de afstand ~ tusschen kerkelüke en niet-kerkelijke spreektaal vroeger geringer was dan nu, en dat in vele de kerk vijandige kringen (b.v. onder socialisten) het kr.ichtige leven toch wel waarlijk ook in de taal zich afspiegelt. Daarin staat de kerk soms bij haar vijanden ten achter. Ook onze kerkelijke taal vertoont verschillende kenmerken, die wijzen op gebondenheid en houdt nog verschillende overgeleverde termen vast, die wij buiten de kerk nooit meer hooren, ja, die vaak ons eigien exegetisch geweten moet afkeuren.

V.

Ik geloof niet te veel te zeggen' met de bewering, dat ook onze kerkelijke taal te weinig opbloeit u i t haar eigen gedachtenwereld. Was dat zoo, dan moest „de weelde van meer dan één stijl" bij ons. allen in beginsel aanwezig zijn.

Ik bedoel daafmee niet, dat dominees kunstenaars moeten zijn en nog minder dat een preek een kunstwerk behoort te worden. Wie dit eischt, weet van geen toeten of Wazen. Zijn alle advokaten dokters, leeraren kunstenaars? 't Lijkt er niet op. Kuut ü, geëerde kritikus van aesthetischen aanleg, tweemaal per week, een kunstwerk leveren van zooveel pagina's, zoo onder de bedrijven door? O neen, ik wil dien kant niet uit. Ik eisch nog niets positiefs; ik oordeel niemand; ik verklaar graag, dat ik zelf ook deel neem in ons aller schuld. Ik zeg alleen maar: wij zijn te uniform, we hebben haast allemaal een taaipakje aan, en dat pakje, we zijn er niet in gegroeid; het is confectie en het-lag voor ons klaar toen we den preekstoel opgingen.

En wij hebben 't aangetrokken, omdat we geen positieve eischen hadden; alleen maar den negatieven : niet anders dan de mode decreteert. En de menschen vinden.'t zoo wel goed.

Doch dat ze 't wel goed vinden zoo, dat is 't juist, dat wij niet goed moeten vinden. Wij moeten weten, dat, wat wij geven, niet maar beantwoordt aan den negatieven eisch van: als-t-u^blieft-nietbuitenissig, doch ook voldoet aan den p& sitieven eisch van een taal, die geen passe-partout is, doch zeer nauw met ons onderwerp samenbangt. Zóó spreekt de Bijbel, zóó moeten ook wij spreken en getuigen, doceeren en weerleggen, smeeken en schelden, bidden en danken. Want al die dingen doet de Schrift.

De taal van den bijbel — och, hadden we die maar

De taal van den bijbel — dat is niet: een conglomeraat van bepaalde termen, aan een vertaling van den bijbel ontleend, in dit geval de vertaling van de Dordtsche vaderen — die vertaling is trouwens zelf geen eenheid^)—; maar dat wil zeggen: een taal, die varieert naar de gedachte, die ze uitdrukt, en naar het onderwerp, dat ze behandelt; een taal, die nooit éénvormig is, omdal de bijbel zelf zoo pluriform is naar de veelheid zijner gedachten over de veelkleurige wijsheid v: in God.

Doch zoo veelkleurig als Gods wijsheid is, zo-o één-kleurig is de taal, waarin wij die verkondigen, en zoo frisch als Gods waarheid - is, zoo onfriscn is vaak onze taal.

Wij zijn een afgezonderd volk — dat is onze belijdenis.

Maar een afgezonderde anders. kaste — dat is wat

Wij zouden, ja, ons kunnen troosten met de gedachte, dat we in' goed gezelschap zijn. Ik denk aan de heeren van de rechtbank, die behalve de toga, ook een ouderwetsch taaltje met ons gemeen hebben en die het nog veel bonter maken, dan onder ons de meest ouderwetschen. Om maar iets te noemen. Van Ginneken schrijft: ^)

„Een eigenaardig klankvcrsohijnsel in de rechts-, taai is het luitspreken van oi als oo, zoo executoir, peremptoir, reqTiisitoir, e'-'plo-it, eniz. In den tijd - dat hier in Nederland dc> •••"i^ig: e co nog vaak als oi geschreven werd, dus op z'n laatst in de 17de eeuw, moeten de rechtsgeleerden ten o-nzent deze gewoonte reeds hebben aangenomen, die n'u als een typisch staaltje van Kaste-traditie nog altijd voortleeft."

Kaste-traditie — ook bij de getabberde heeren, die zoo op dominees kunnen neerzien (de goeden niet te na gesproken, hoor!)! Wij zouden ons haa.st kunnen troosten; en haast kunnen vergeten, dat wij, ook wij, met ons oirbaar, praeparatoir en peremptoir examen dan toch hier onder een vonnis liggen. En ik wil me ook dien zoeten troost wel laten aanwiegelen, wanneer we n.l. op zoek zijn naar argumenten, tegenover de redacties van bladen als het Leven, of tegenover de ernstige o-E liefhebberende litteratoren, die nooit een dominee of ouderling kunnen ten tooneele voeren, .zonder hem een kaste-taaltje in den mond te leggen, waar je eenvoudig van rilt, of waar je om lacht vanwege de onnoozelheids). Maar voor het overige mogen we de kerk niet verdedigen, door ze achter het Paleis van Justitie te laten schuilen. Want in de rechlskringen is tenminste verzet opgekomen tegen het zotteraansgeklap van de Rechtbank*), al 3chijn< ? n de vermaningen nog niet veel uitgewerkt te hebben, sedert Willem Schorer in 1777 klaagde:

„Wanneer men op de Rollen komt, is er gpen Joodsche Synagoog, die hier bij haaien kan: de alleronverstaanbaarste konstterm'en, die de spreker izelve by wylen niet verstaat, werden hier met veel arrogantie taitgebromt."

Maar bij ons is het verzet onder de - woo'^dvoerders der kerk, in 't .algemeen gesproken, nog niet anders dan in de praktijk van enkelen er geweest; en dat verzet was vaak ©en onbegrepen of — werd ze begrepen —-een behoorlijk gestrafte daad (voorbeelden bekend). . En. boveadien, als reeds met betrekking tot de rechfstaal moet worden toegegeven, dat het vraagstuk der taalzuivering „in den grond der zaak een sociaal probleem is"*), is dat dan niet in veel sterker mate het geval bij de kerk? Bij de kerk, die toch immers de velen zoekt; niet, als de rechtbank, een individu; bij de kerk, die al wat ze zegt, van belang moet achten, niet maar de toepassing (als in een vonnis: boeveel de boete bedraagt)?

O zeker, vergeleken bij de heeren van de rechtbank zijn wij, dominees, in onze assimilatie-pogingen ten opzichte van kerk-en gewone taal*al heele pieten. Er is heusch eenige reden, om Multatuli hardop uit te lachen, als hij, een gemeen preek-parodietje fantaseerend, dat over 3000 jaar moet worden gehouden, rondweg verklaart, dat in de 50e eeuw in de hoofdkerk (!) nog „zielknijperigo voortbrengselen" van den eerwaarden Zieleknijper zullen worden gegeven preciesnaarden preektrant van de 19e eeuw.

O zeker, ik lach om de kritiek' van sonunige menschen, die beweren, dat ze in de kerk niet m.eer thuis zijn, omdat ze aan de taal van die ouwerwetsche dominees geen houvast meer hebben. Tegenover dergelijken onzin ben ik zoo vrij te - herhalen, w^at ik onlangs elders schreef:

„Zijn de menschen werkelijk KOO bang voor een , taal met technische termen? Is het volk daarvan afkeerig? Is, wanneer het niet over de religie gaat, den volksman het zich moeten gewennen aan op het eerste hooren vreemde termen een afschrik? t i

Neen, zoo' is het niet. 'Van de kerk zoomin als van het stadion of de tooneelzaal of de meeting houdt de taal de deur dicht. Probeer eens na te gaan, wat een jongmensoh tegenwoordig weet van de sociale kwesties, en ge staat verbaasd over de vreemde termen, die ze in hxui vakorganisatie geleerd hebben op veel lateren leeftijd dan men in de kerk naar preeken luistert. Ze groeien vanzelf erin, want — het gaat hier om iets, dat interesseert en dan is de taal geen beletsel. Vakblad en preek zijn twee. i

En wat nog sterker spreekt: let eens op de sportwereld. De allermalstc sport-maniakken van onze kraohtpatserige eeuw, de heertjes, die om hun biceps in de krant komen, die verfilmd en gekiekt en bebloedneusd of belauwerkranst Worden, de stakkers met het sterke ' corpus en de leege ziel — ze hebben ons een taaltje geschonken om van te ijzen. Neem nu maar het eerste het beste verslag van de dagelijksche wedstrijden, dat u in ik weet niet welke krant tegenkomt (eiken dag zooveel kolommen, alsof 't de wereld iets vooruit helpt!) en ge vindt de rariteiten voor 't oprapen. Uit één avondblad (13 Mrt. '22) van de „N. R. Ct." haal ik de volgende fraaie woorden en taairariteiten: „doelwiorsteling, overgangscompetitie, strafschop, met een hardschop passeeren, hoekschop, een linksbuiten, die izich onderscheidt door zijn voorzetten, een meneer, die scherpzet, een ander, die naastkopt, een door een hoekschop gered doel, Feijenoord kruipt door het oog van een naald, men draait imet blanken stand, men mist een op-gelegde kans, er wordt op den bal gezeten, V. O. C. neemt de beide voor U. V. V. kostbare punten mee naar de Maasstad; Uslar kopt den bal van uit een vrijen schop, een ander sinjeur plaatst den bal goed voor doel, en Van Dam is er bij om Cohen in te schieten; van Hemert kan uittrappen; vrije schoppen worden toegekend (!) en strafschoppen genomen doch door anderen niet gebruikt. Het doel van Ajax ontkomt nauwelijks aan doorboring (het doorboorde doel); Broekman brengt op; (maar heeft no: g geen do-kter noodig want hij lost van de zijlijn af een hoog schot, dat in het doel belandt); er wordt .gedoelpiint; een vrije schop wordt over de lat getipt; een mooi schot van den één wordt door den ander corner getrapt; een ander schot wordt corner geslagen; een voorzet wordt naast geschoten; het doel van Spartaan beleeft eenige angstige oogenblikken. Binnen tien minuten kanjert Van Putten nxunmer een in de touwen, waarna twee

anderen. elk nog éénmaal voor rust den doelman laten visschen; hoewel dazen toch nog ieder één keer doelpunten en eindelijk een ander een tegenp'unt maakt."

Nietwaar, zóó alleen voor ingewijden is de preekstoeltaal nergens.

Maar ik zeg: wij zijn met dit alles niet verontschuldigd. Wij moigen tot vele critici zeggen met Panlus:

„mij is voor het minste, dat ik van u. geoordeeld had, of van een menschelijk oordeel";

maar kunnen we ook eraan toevoegen met betrekking tot hun klachten:

„ja ik oordeel ook mijzelf niet, want ik ben mijizelven van geen ding bew'ust"?

En al zou dit waar zijn, dan blijft het nog voor ons staan:

„doch ik ben daardoor niet gerechtvaardigd. Maar die mij oordeelt, is de Heere."

Het oordeel zal ook over onze taal gaan.

Ook over onze oordeel-loosbeid met betrekkin!? tot onze taal. Want al geloof ik, dat wij in doorsnee geen predikanten hebben, die hun taal opzettelijk wijzigen naar den verkeerden smaak van het volk (ik heb er één gekend), toch is het overnemen van taai-zonden, (die vaak zonden tegen de gemeenschap der heiligen en tegen de heiligheid der waarheid Gods zijn), hoe onbewust het ook geschiedt, nooit goed te praten.

Als wij maar ons zelf durven zijn en wij zelf clan c*k leven uit den gedachteninhoud der goddelijke waarheid! Dan behoeven we niet aan uitersten te denken, zooals we die aantreffen bij Billy Sunday, den Amerikaanschen opwekkingsprediker. Hij verwijt den engelschen dominee, „dat een gewoon mensch bij hem wel met zijn woordenboek op zijn schoot mag zitten om telkens na te slaan, wit de man meent in de gewone volkstaal". En zelf doet hij het heel anders; hoor maar:

„Oordeelende naar de manier, waarop de groote menigte in de Kerk leeft, zoüdt gij; denken dat zij een doorgaand kaartje hadden naar den hemel in een salon-slaap-rijtuig, en aan den conducteur orders hadden gegeven om hen te wekken als zij, het station van het nieuwe Jerazalem inreden. Als dat bij jullie het geval is, dan .zult ge leelijk teleurgesteld uitkomen, want gij zult in den oven van de locomotief op een zijspoor gezet worden."

Of ook:

„Zoo stapt David naar den oorlog. En den eersten morgen toen hij daar was, daar komt me die groote Goliath voor den dag, een kerel van heb-ik.joU-daar, elf voet groot! Die begon me daar af te schieten, (wat hij al zoo doen zou. „Wie is die bullebak, die izooveel praat verkoopt", vroeg David. „O', die vent is de heelej-zaak, de hoofdschotel van de Filistijnen. Hij doet die kunsten eiken dag."

U zegt: verkeerd, leelijk, profaan?

Met u eens.

Maar heb nog even geduld. Let erop, dat die man tenminste een eigen taal heeft, en dat die taal de taal van den dag is. Zonder nu nog naar principes voor de taal te vragen, en zonder om één onvertogen woord den heelen prediker op zij te zetten, luisteren we verder naar dien man. En wilt ge nu eens uit den zei f den mond het slot van een preek hooren ? Hier dan:

I „Ik koos liever aan den dorpel in heit huis ïDJjns Gods te we; zen, dan lang te wonein in de tenten der goddeloosheid.

'Geef mij het goud der wereld en ik zal Hem een scepter smeden.

Geef mij; de bergen der aarde en ik zal Hem een troon bouwen.

Geef mij de sterren van den nacht en ik zal een krans weven voor zijn voorhoofd.

Als ik te beschilien had over al de muziek, over al de harmonieën in het heelal, ik aoU het enjgelenkoor des hemels bijeenrOiepen, en alle orkesten der wereld, het dondergeklater aller bergtoppen en de machtige stemmen der izee, en ik zou hen allen tezamen doen aanheffen den girooten koorzang: In het krUis van Christus roem ik."

Laat ons nu eerlijk zijn. Hier zien we de gevaren, maar hier treffen we ook de ontroerende schoonheid van een taal, die zich vrijmaakte van traditie en sleur. Geen enkele „term"; — en is hier iets anders dan aanbidding? Geen enkele " zoete zangerigheid, die over de hoofden heengaat als gister en eergister; en toch — hebt ge ooit een taal beluisterd, die dichter den bijbel benadert en de Openbaring met haar „stemmen als van völe wateren en van een grooten donderslag? "

Is er. ook reden voor de vraag, of deze vri/jmaking der taal, deze ontbinding der spraak, ook begeerlijk wordt voor ons? Want vrijmaking is nog geen revolutie en ontbinding kan alleen door onze eigen schuld bandeloosheid worden.

Van den man, die zoo preekte, hebben we ook dit „Billy Sunday-isme": — „Ik preek het Evangelie voor de eeuw, waarin ik leef".

We kunnen over de methode verschillen. Maar over het beginsel niet.

K. SCHILDER.

Naschrift.

Het hier besproken onderwerp, dat voelt ieder, is hiermee nog niet afgehandeld. Nog een laatste artikel lag in mijn bedoeling, dat dan het 5e ma. zijn geworden, indien niet in een vorig artikel splitsing nood­ zakelijk gebleken was, waardoor het 5e het 6e dreigde te worden. En de i)epaling bestaat, dat niet meer dan 5 hoofdartikelen mogen worden gegeven. In overleg met de Redactie is nu besloten, dat over eenigen tijd de stof voor het laatste artikel in een nieuwe reeks, dus nog wat uitgebreid, zal worden behandeld.

Met het oog hierop wil ik thans tegelijkertijd even een schrijven van den heer J. v. d. W. te A. beantwoorden (de redactie had wegens plaatsgebrek bezwaar tegen volledige opname). De heer v. d. AV. betuigt instemming met wat ik schreef, maar heeft op één pu, nt bezwaar: in het Ie artikel werd gezegd, dat slechts een heel enkele zich openlijk bezwaard toont over de in de Kerk gebruikelijke taal en de indruk werd gewekt, dat de kritiek dan nog dikwijls verwant zou zijn aan die van Jan Rap en zijn maat. Daartegenover stelt inzender zijn gevoelen, dat er wel zeer velen zijn, die de ingebrachte bezwaren deelen, en die door mij ten onrechte over 't hoofd werden gezien.

We zijn 't wel eens, geloof ik. Dat velen de bezwaren voelen, heb ik zelf indertijd in de „Kerkbode van de Cl. Gorinchem" geschreven en geef ik dus direct toe; öók daarom schrijf ik er trouwens over. En ik denk er niet aan, de kritiek van al die ernstige menschen Jan-Rap-geflap te schelden. Ik had evenwel niet het oog op enkele groepen of kringen, maar over de massa, over het volk in 't algemeen. En te dien opzichte moet ik mijn beweringen wel handhaven. Bewijzen heb ik bij de hand, maar ze zijn voor publicatie ongeschikt. Maar werkelijk, het is zoo: men kan de kromheden van de taal der gewenning plechtstatiglijk herhalen, en „men" vindt 't erg best; maar zoodra iemand de dingen, krom of niet-krom, op a ij n manier zegt, .... enfin, dan is 't ineens weer niet de vraag wat hij zegt, maar hoie 't gezegd wordt. Dan ontwaakt „de stem des volks", vooral in de dagen van stembus-wellust, en haar ontwaken is niet altijd met waarheid en vrede. Vooral niet met waarheid. •


¹) Zie u.m. J. Heinsius, Klank-en Buigingsleer van de Taal des Statenbijbels, 1897 (diss.) en vgl. E. J. Potgieter, Jan, Jannetje en bun jongste kind, uitg. J. H. v. d. Bosch, ZwolscJj? herdr., bl. 116/7. Bekend is, dat „Nederlanders uit alle oorden des lands, tot het ontstaan der Statenvertaling hebben meegewerkt"; en dat deze dan ook b.v. een aauta.1 „Vlaamsch-Brabantsche eigenaardigheden" vertoont. (G. KaJff, Gesclï. d. Ned. lett. Groningen-J. B. Wolters U. M. 1910, V, 25/6.) Zoo is de Statenvertaling niet een product van taaleenheid, al is deze zelf wel een product der Statenvertaling, tot op zekere hoogte althans.

²) Handb. der Ned. Taal II, 248.

³) B.v. als Ina Boudier-Bakker in „Aan den overkant" eeu dominee (die niet eens zoo onfrisch geteekend wordt) van een aardig vrouwtje laat zeggen, dat ze „een roos van Ssii-on" is. Zeg, len, kèn jiJ; de dominees? zou men haast durven vragen.

4) Zie het zeer interessante artikel hierover in V. Gin-.neken II 217 sqq.

5) v. Ginneken, a. w. 250.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

DE TAAL DER KERK.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 juni 1922

De Reformatie | 8 Pagina's