GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hellegroet en Hemelgroet.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hellegroet en Hemelgroet.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het doodenrijk beneden geraakt om u in beweging, uwe komst tegemoet; Het wekt om u de schimmen, alle bokken der aarde; Zij allen heffen aan en zeggen tot u: Ook gij zijt van kracht beroofd als wü, aan ons gelijk geworden i" i). Jes. U: , 10. .... opdat, wanneer u ontbreken zal, zij u mogen ontvangen in de eeuwige tabernakelen. Lukas 16:9.

Van een heidenschen koning is ons verhaald, die, toen hij, op het punt stond, den christelijken doop te ontvangen, den bedienaar van dien doop vroeg, of ook deze 'uitwerking aan den christelijken doop mocht worden toegeschreven, dat niet alleen de doopeling, doch ook zijn voorouders zich den toegang tot den hemel aoiuden zien ontsluiten, ook al hadden zij nooit het christendom aanvaard. Toen — aldus wil het verhaal — het antwoord op die vraag niet bevestigend luidde, trok die koning zich van het doopvont terug, en verklaarde hij, liever met irijn voorvaderen buiten den christelijken hemel te Mijven, dan aonder hen daarin te gaan.

Deze man geloofde aan de vriendschap der hel; hij meende ook daar „den staf samenbinding" te zien geheven boven de hoofden.

En daarom had Jesaja de profeet hem beter kunnen onderrichten. Samenbinding — aldus Jesaja — kent de hel niet; haar eenige kracht is: ontbinding. Of eigenlijk is d6z, e ontbinding niet haar kracht, doch haar zwakheid; niet haar daad, dodh haar lot. Want het bedenken der hel is vijandsch/p; het onderwerpt zich den staf samenbinding niet, want het kan ook niet.

Dat is het, wat Jesaja ons doet aien in zijn zwarte schildering van de hellevaart van den koning van Baiel. Hij sch'Oiuwt hem reeds, den geweldenaar, die op volkeren fjapte en aan vele machtige koniiigen ijzer gaf voor goiud. Om den om-echtvaardigen Mammon heeft deze tyran zich vele vijanden gemaakt en wederom 'uit dezen onrechtv^aaxdigen Manimon heeft hij zich vele vrienden verworven. Want tegen zijn machtsuit-• breiding hebben de vuist gebald de grooten, wier licht door hem is gebluscht; en oan zijn vrieridschap hebben gebedeld de kleinen, die'aan h, em zicTi streelden en in zijn licht zich stellend blonken van zijn glans. Deze allen nu brengen hem, als hij nederdaalt in het rijk der dooden, hün groet.

Maar die groetenis is hellebegroeting.

Kleurloos en mat kan niemand ze heeten. Het doodenrijk komt in beweging; daar vaart door de schimmen schichtig vuur van schroeienden hartstocht. Zelfs „wekt het doodenrijk de schimmen" op; kom, ga met ons en doe als wij en groet als wij; groet den koning van Babel! Gaat mee, alle bokken der aarde; a, lle grooten, alle volksvoorgangers, mer grootheid in den dood vergleden • is, en zingt mee het spotlied, danst mee den doodendans om den met ons getrapte in dood, om den aardebok, die als wij is geleid tot den slachter.

Alle bokken. Alle schimmen.

Daar , zijn Babels vijanden onder van eertijds. Doch daar behooren ook de vrtenden toe, die met Babels vorst den vreugdebeker hieven.

Alle bokken. .Wie schimiuen.

Daar zijn zelfs onder zulken, wier levenspad nog nimmer dat van Babels grooten koning heeft gekruist; aan Avje hij noch kwaad kon doen, noch goed.

Toch honen ook dezen; ook zij; en ook de vrienden van eertijds.

Ja, dat is de ontzetting: degenen, tot wie men zeggen wilde: ook gij? , ook gij onder mijn bespotters? , ze zijn slechts luttelen onder de groote menigte van hen, aan wie men eerst zou moeten vragen: wie zijt gij, die uw vervaarlijke vervroolijking aan mijn val ontleent ?

Alle bokken. Alle schimmen. Alle boouien van Eden. Alle waterdrinkers. Allen troosten aioh met de vertroosting der hel: e drinken vreugde aan den dood van den ander. (Ezeohiël 31:16.)

En die het leest, die merke er op. Hij zal zich niet de vervaarnis van dit woord verdoen door ze te wijten aan de ioverdrijving van den dichter. Want de dichter Jesaja geeft alleen aan die beelden glans en kleur, welke de profeet in hem , naar diepe w e r k e 1 ij k - beid heeft gevonden en gevormd. En als reeds in het doodenrijk, aanstonds na het verscheiden der blinkende aondaren, voor dezen profeet de werkelijkheid van duivelsch leedvermaak bestaat, wat zal dan voor uw besef, o christen van den nieuwen dag, het einde zijn in den grooten dag, als alle zielen weer tongen hebben om te schelden, oogen om den nijd te branden van idel in ziel ?

Doch, heeft de hel haar groet, ook de hemel • zingt zijn welkomstlied. En dien hemolgroet heeft ons geleerd ouze hoogste profeet, Christus Jezus.

Hij komt ons vragen, zegen te bereiden uit vloek. Want uit den onrechtvaardigen Mammon, uit het geld, dat langs kromme wegen loopt door de wereld, moeten wijl vrienden ons maken; vrienden, die in onze liefde en onze liefdedaad Gods barmhartigheid zullen hebben geproefd. De arme discipel zal dan den rijken navolger van Christus diens „wees gegroet" in den hemel vergelden wel duizendmaal. Want eens komt het uur, waarin ook die rijke arm wordt, wanneer hij in het sterven alles achterlaat. Maar de arme, wiens trauen eerst door den rijken broeder en toen door. God .zelf van de oogen gewischt , zijn, zal dan zijn zegengroet in Gods eeuwige tabernakelen den rijke, die naakt door den dood werd Uitgeschud, doen tegenklinken, als de poort der onzichtbare wereld zich achter hem gesloten heeft. En die begroeting is het voorrecht, door God voor de armen onder Zijn kinderen weggelegd. Waar toch de heerlijkheid, die het geven boven het ontvangen heeft, den rijke eertijds was gegund, daar is thans aan den arme de weelde van het geven, dat zaliger is dan ontvangen, bereid.

O, heb dan lief, die God u heeft gegeven.

Want in de nevens-stelling van 'hellegroet en hemelgroet wordt u het loon der liefde ontdekt, alsook de diepe levenswet, dat alleen liefde . dit baar loon te ontvangen vermag.

De hellegroet van Jesaja's gedicht toch is zoo raUwopenhartig. Hij bewijst, dat, wie geen liefde gaf, ze ook niet vinden zal; ook zelfs den schijn ervan niet meer. Hij, die, ^als Babels vorst, de kromme wegen van den onrechtvaardigen Mammon heeft willen ombuigen tot izijn eigen weeldepaleis, zal telaat ervaren, dat die wegen uitloopen in de hel. En door haar poort gaat niet in wat van den Mammon zienlijk is: zijn blinkend goud; doch wel, wat in hem onzienlijk is: zijn ongerechtigheid. Deze is het vuur, dat in de ziel vali zulk een mensch ontstoken is; en naar die wet, waardoor alle vuur vuur zoekt en aan zich verbindt, kan die ongerechtigheid, die haat, dié ont-bindingsmacht, hem geen oogenblik onberoerd voorbijgaan; ze golft in brandende scheldwoorden, in snerpenden hellespot, in duivelsche hoonbegroeting hem aanstonds tegen, als het doodenrijk hem in duisternis ontvangt.

Maar wie, vrienden zich makend, in den Geest, uit den onrechtvaardigen Mammon, de wegen van dien onrechtvaardigen iMammon heeft willen zuiveren van de onrechtvaardigheid om ze zoo omhoog te voeren, opwaarts tot God, die zal in de begroeting des hemels de vruchten vinden der liefde. Hij , zal smaken en proeven, dat niet, naar eens gezegd is, het gedenken aan een doode de grootste liefdedaad is; want al mocht, die zoo oordeelde, ook naar recht .zeggen, dat de dooden niets kunnen doeu ter vergelding, het is immers ook waar, dat dooden niets kunnen doen tot aanvechting Uwer liefde door tegen haar te zondigen of door betooning vari ondankbaarheid. Neen, die mensch zal met verbazing bemerken, dat de grootste liefdedaad onder menschen was: niet ons gedenken aan onz, e dooden, maar het gedenken van onze dooiden-aan ons. Want onz, e dooden kennen de wegen der ziel; de diepten, de lagen, de listen, de halfheid en de traagheid óók van o n , z e ziel, nu ze dood zijn beter dan toen ze leefden, beter dan wij zelf, die nog niet in hun school zijn toegelaten. Het gestrenge ontdekken van eigen zielediepten, de eerlijke opening van de binnenkameren van eigen .ziel bij Goddelijk licht heeft na hUn verscheiden ' de dooden niet alleen over hen zelf, maar ook over onze ziel veel geleerd. De armen, die wij heden streelen, weten morgen in Abrahams schoot, hoeveel zelfzucht, hoeveel zelf-streeling was in ons vriendelijk gebaar. Ons liefdewerk moet wel in hun schatting dalen; keuren , zij niet met de gestrengheid Gods? En toch — toch , zijn zij de eersten, om te begroeten in de eeuwige tabernakelen? Mensch, dat is niet om uw liefde, het is om Gods werk in uw liefde, dat zij zien en bewonderen. Zij groeten niet U, maar Gods werk in U.

Wilt gij gegroet eens zijn en gebenedijde des hemels, maak U de van u gezegenden óp aarde, doch doe het alleen in blanke oprechtheid; doe het als een kind.

Kent gij het verhaal van den engel, die den hatenden mensch leerde lief te hebben den naaste? Hoor:

„De engel ging omlaag en vond den mensch met het verbitterde gemoed en nam hem bij de hand, voerde hem — waai'heen, dat wist de mensch niet. — En toen ize stilhielden, overschaduwde de engel de oogen van dien mensch met aijn vleugel en de mensch zag voor zich lop de aarde een menschenziel, die de engel van God .hem opende. Alle •tóterlijke teekenen van vorm en kleur en leeftijd en sekse, waardoor de eene mensch zich van den anderen onderscheidt, waren weggenomen en de ziel lag daar neer, naakt, zooals iemand zichzelf kan ^ien als hij zijn blik in eigen binnenste richt; zóó .zag de mensch. De mensch zag het kind zijn, het brooze leven, met dauw bedropt; hij zag de jeugd, toen de dauw verdwenen was ....; hij zag zijn hopen, dat nooit werd vervuld, z, ijn uren van verbijstering .... de uren van kracht .... de uren van zwakheid....

En de mensch in haat riep: dat ben ik, ik zelf.

Tóen bekleedde de engel de menschenziel met haar uiterlijke vorm en kleedij en de mensch z, ag, wie het was, en zeide: „ik ken hem". En .de engel vroeg: „hebt ge hem vergeven? " Maar de man zeide: „hoe schoon is mijn brjoeder". De engel zag in de oogen van den mensch en beschaduwde met zijn vleugel zijn eigen gelaat voor het licht. Hij lachte zacht en voer omhoog tot God." 2)

Zie, dat verhaal is een zachte droom; zijn zachtheid kan toch niet verhelen, dat het maar een droom is.

Want dit is juist de strijd der liefde, dat ze nooit naakte zielen* ziet, pooit onpersoonlijke zielen, om nu daaraan wel te doen. Vrienden maken Uit den onrechtvaardigen Mammon — dat is de taak, in een wereld' niet van blanke .zielen, maar van booze menschen zooaJs ze zich aan ons vertoonen. Babels vorst kan zoover niet komen; hij kgji alleen zichzelf zoeken; die in zichzelf geen zieleschoonheid heeft, kan niet in anderen daarvoor oog krijgen, zeggende: hoe schoon is mijn broeder! Daarom komt straks niet een engel, maar een duivel-wekken. d, e schimmen, om te zien zijn nu naakte ziel in haar toch meest persoonlijke schande; en geen licht z.al uit die ziel den duivel en zijn schimmen tegenstralen tot bedekking der oogen.

Doch vdo in den minste van Christus' discipelen de schoonheid zag, niet van een onpersoonliik zieleleven, maar van den wederom geboren en naar God herschapen geest, Jiij .zal zeggen: zoo ben ik niet; maar .... hoe schoon is mijn broieder; schoon door den Geest van God, die in hem is. Komt eens de Ure, waarin izijn aardsche schoonheid dien zaligspreker zijns broeders verlaat voor het oog der menschen, dan zal hem rijke wedervergelding geschieden. Hoe schoon is mijn broeder; zal zóó niet de begroeting zijn van de zaligen, die izijn schamelheid en schande beter wisten dan hijzelf, doch die Gods schoon in hem onderscheiden, omdat ize uit den Geest leerden zien?

O, de dag der vergelding en de groet van den hemel! Ontdek U in geestessamenbinding, o grootste liefdedaad, die onder menschen zijn kan: het gedenken der zalige dooden aan de vrienden-makers op aarde. En leer ons. Geest van God, dat de schuldige troost der hel over eigen troosteloosheid slechts ligt in de ongetrooste indaling van den ander in hetzelfde duistere dal. Doch leer ons ook, dat Gods vertroostingen levend zijn en krachtig; izóó levend, dat ze zich in menschenvertroostingen kunnen omzetten aan de poort des hemels.

Leer ons gelooven, lO Geest der saambinding, dat Paulus wel izegt: God, die de nederigen vertroost, heeft ons verti'oost dooa' de komst van Titus; doch dat, toen ook dezen laatste de oogen zijn gebroken, in de eeuwige tabernakelen zijn ervaring was: God, die de nederigen vertroost, heeft Titus getroost door de komst van Paulus, die hem ontving; en dat bij die begroeting noch TitUs wist, noch Paulus, wie het meest had welgedaan den ander.

O, leer ons, dat zonde alleen maar ont-bindt en dat de eenige Saambinder Gij zijt, mijn Heer en mijn God.


1) Vertaling van Prof. Dr J. Piidderbos, De Profeet Jesaja, Kampen 1922.

²)Olive Sclireiner.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

Hellegroet en Hemelgroet.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 september 1922

De Reformatie | 8 Pagina's