GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Wanneer we sgjeken over den christen , in onzen Lijd, dan bedoelen we het te hebben over hem, die dien naa, m „christen" terecht draagt. Niet over den.christen, die zich dien naam als een „cultuurschat' 'heeft toegeëigend, niet over iemand, die Dog gedoopt is, en daarom christen zich noemt, — .maar over den christen, zooals Zondag twaalf van onzen Catechismus hem kent: hij, 4.ie door het geloof ee.n lidmaat is van. Chris.tus en alzoo Zijner zalving deelachtig. Het gaat dus over dengene, die God vreest.

Daarbij zijn jonze .arlikelen natuurlijk .geoiië-uteerd. naar den gereformeerden christen, en naar de toestanden onder - p.ns gereformeerde volk.

Nu spreekt het als wanzelf, dat we bij de hespreking van ons onderwerp ons weer niet moeten voorstellen, alsof we het hebben over één bepaald persoon. Er zijn vele chrdstenen, en „de" christen, als modeJ, bestaat nie, t..

Het eigendommelijke toch van ieder christen wordt door een onnoemelijk aantal factoren bepaald, en heel zijn wezen liangt zoo samen mét zijn eigen verleden, met zijn omgeving, met de leidingen van zijn God, dat ook hier een oneindige verscheidenheid te constateeren valt, zooals in al Gods werken.

Maar dit alles neemt niet weg, dat de christenen van het heden alle op hun wijze met hun tijd in aanraking komen.

Zij hebben alle hun eigen strijd juist dóór den üjd, in welken ze leven, en op hun eigen zeer bepaalde wijze worden zij door dien tijd beïnvloed.

Wanneer we dan spreken over den christen in onzen tijd, dan hebben we het leven van de christenen van onzen tijd in dien tij'd te zien. En dan merken we ook als va, nzelf, dat er een bepaalde groepeering mogelijk, ja zelfs noodig is, om de onderscheiden uitingen van het christelijk leven te verstaan.

Vanzelf toch zullen we er toe komen, bij - de bespreking van de vraagstukken, die met ons onderwerp samenhangen, te zien, dat hier het milieu. Waarin men opgroeide en de kring, waarin men belijdenis aflegde, van groote beteekenis is, bij'het in aanraking komen met den geest van den tijd.

En juist waar nu het gevaar schijnt te dreigen, dat door een verschillend „aianvoelen" van de cultiuu'-vragen, er verwijdering ontstaat tusschen christenen onderling, wil het onS voorkomen, dat het hiittig kan zijn, dat we ons bezinnen over de positie van den christen van dezen tijd.

Maar zal dat kunnen, dan is het noodig, dat we dien christen kennen.

Dan moeten we elkaar ook verstaan.

Dan zullen er misschien wel eens dingen gezegd Worden, die we anders liever niet zoo maar hardop zeggen. Dan zullen er misschien ook wel dingen heel gewoon genoemd worden, waar we anders met een veélbeteekenend wenkbrauw-fronsen aan voorhijgaian ,

Maar dat alles hindert niet, indien we ons maar eens bezinnen omtrent de positie, die de christen 11 werkelijk heeft in te nemen.

Men denke niet, dat we meenen, dat de steen uer wijzen gevonden is.

De bedoeling van deze artikelenreeks is niet: te zeggen, heel precies te zeggen, hoe het nu dan toch wel moet.

Maar opdat we samen verder zouden komen naai' dat punt, wa, ar we ook wat schuchter misschien nog, maar dan toch op goeden grond elkaar gaan vertellen, hoe het moet, beginnen we met eens te .trachten om te zien, hoe het i s.

Het is helaas waar., dat onder christenen dikwerf groot misverstand ontstaat, alleen, wijl men elkander niet kent.

En voor den troon van God, waar wij elkaar in onze gebeden ontmoeten, hebben we toch ook .wel den moed^ om elkaar eens recht in de oogen te .zien, en te trachten elkander te verstaan. Dan gaat het er allerminst om, om de krachten eens te meten; om tweeërlei richting en tweeërlei strooming te ontdekken; om te vinden, dat we winnen, of dat we verliezen; om te constateeren, dat het den goeden, of dat het den verkeerden kant opgaat. Want, waar men zóó bezig is, daar is men al den verkeerden kant op. Zoodra er geen sprake meen van kan zijn, dat wij als christenen, — en wa.nneer we op kerkelijk terrein ons bewegen, als gereformeerde cluistenen — elkander wülen vinden, dan is er al iets stuk; daar begint men met een zaak, die „kapot" is.

Men vinde dat hard gezegd. Maar we meenen dat te mogen handhaven. Nooit kan het koninkrijk Gods worden gediend, daar, waar van-meet-af-aaai de, stokken ., liefelijkheid"' e> .? , „samenbinders" zijn verbroken.

En hierbij denke nu niet ieder aan den ander, maar , denke ieder aan zichzelf, Wa.nneer we beginnen, ; dan moet het ons steeds te doen zijn om het heil van Jeruzalem, — maar dat beteekent ook: de vrede van Jeruzalem; dat beteekent ook, da, t we anderen niet willen vernederen; dat wc' er niet aan denken te doen alsof we te maken hebben met christenen van een lager rang van christelijkheid of beschaving, wanneer het gaat over hen, met wie we 't niet immer eens zijn in denken en gevoelen. Dat wil ook zeggen, da.t we ons wachten voor den toon van laatdunkendheid tegenover welken van onze jnedechristenen ook. En dat eischt hoven alles groote eerlijkheid. Eerlijkheid voor God. Zonder eenige aanstellerij of gemaaktheid.' Een eerhjkheid en teerheid, waarmee we niet behoeven te koop te loepen; maar die God van ons weten moet, en waarom we onzen God bidden. o

Wanneer we spreken over den christen in onzen tijd, dan moet het ons al dadelijk opvallen, dat „onze tijd" voor zeer vele van die christenen zoO' ontzaglijk veel beteekent. Wij leven allen heel g-nel; maar het snelst van alle levende wezens heeft in de laatste twintig jaar de eenvoudige christen van het platteland geleefd. En we behoeven ons niet tot het platteland te beperken. Vrijwel zonder uitzondering kan hier va, n den eenvoudigen christen worden .gesproken.

Onze tijd is er voor de groote meerderheid van christenen eene, waarin niet slechts één, maar waarin talrijke nieuwe cultuur-perioden over hen komen.

Voor duizenden van eenvoudige christenen heeft de nieuwe tijd een verandering in het wereldbeeld gebracht, die bijna even groot is, als de verandering, die het wetenschappelijk gezicht op' ons heelal in de laatste vier en een halve eeuw onderging. ^

De kijk op onze wereld was tot voor betrekkelijk weinige jaren voor de meeste van Nederland's christenen, die van de wetenschap van vóór Kop er niku s. Ernstig twijfelde men er aan, of het wel geoorloofd was, dat een christen meedeed met de nieuwlichters en geloofde, dat de aarde draaide om de zon. Van de ontzagwekkende ontdekkingen van de zestiende en zeventiende eeuw had men gehoord. Maar ervaring had voorgeslachten geleerd, dat zij, die zich met deze dingen bezighielden, tot ongeloof vervielen. Of was niet dat ongeloof juist zoo machtig geworden in de dagen, toen men al deze dingen uitvond, en God niet meer erkende? Men zocht oorzakelijk verband tusschen wetenschappelijke, en., godsdienstige, overtuiging.

En ten deele had men gelijk. Overlevering is taai; en wat va.n geslacht op geslacht was overgebra, cht, hield men voor zeker en onomstootelijk. En de vaderen hadden het immers gezegd, dat toen de „menschen wijs werden, ze God niet meer noodig hadden". En zoo kwam het, dat men niet alleen K o p e r n i k u s' ontdekking negeerde, maar evenzeer hetgeen mannen als Kepler, G a 1 i 1 e ï en Newton te zeggen hadden. En men nam de bekende houding aan, die ook de kracht was van den kardinaal Cremomini: men keek niet door een teloscoop, want dat was gevaarlijk. En was Cremomini bang het gezag van Aristoteles te schaden, zij vreesden, dat hun geloof en het geloo-f hunner kinderen zou worden geschokt.

Daarbij komt, dat men feitelijk met al deze dingen ook niet in aanraking kwam. Het christelijk leven was blijven stilstaan. Aan leiders en vertrouwde woordvoerders ontbrak het. Zeker, er waren er wel enkelen, die men vertrouwde, en gaarne hoorde, maar deze mannen traden op in een tijd vol van twisting en kamp, en wat zij zeiden en schreven was meestal polemisch van aard. Hetging meer om de verdediging van het geloof, om de handhaving van het eenmaal ingenomen kerkelijk en godsdienstig standpunt, dan om het verder bouwen aan de levensbeschouwing en aan de wereldkennis van degenen, die trouw a, ls Christus' jongeren op hun post bleven.

Maar juist door dat stil blijven staan van Jiet christelijk leven is dan ook te verklaren het eigenaardige* feit, waarop nog pas Dr Breen wees in „Op den Uitkijk", dat n.l. wél de schrijvers van de achttiende eeuw en van bet laatst der zeventiende bij ons gereformeerde volk bekend bleven, maar dat men de pennevoerders van de zestiende eeuw, en die van het begin van de zeventiende niet kende, en dat ondanks het feit, dat de schrijvers toch leefden in een zooveel „zuiverder" tijd.

De laatsten van het edel voorgeslacht bleven bij de eenvoudigen het best in de herinnering; als een erfenis gingen de boeken der „zuivere schrijvers" van geslacht op geslacht over; en met het blijven staan van de geestelijke ontwikkeling in de zeventiende of in het begin van de achttiende eeuw, bleef ook het oude wereldbeeld' voor de vromen onder het volk het eenig ware en juiste.

Zoo werd een goed deel van ons christenvolk min of meer „Cultur-widrig", men voelde zich in den kring dergenen, die zooveel „wisten", niet thuis.

Met de godsdienstige beginselen der oude schrijvers bleef men ook de cultuurbeschouwing en het wereldbeeld dier ouden handhaven.

Nu zegge men niet, dat we dan hier te doen hebben met een massa eenvoudigen, die toch eigenlijk niet veel invloed verdienen.

Vooral jonge menschen kunnen spoedig klaar zijn met een dergelijk oordeel. Men' vindt dan, dat degenen, die zóó weinig kinderen van hun tijd geweest zijn, jaren lang, toch feitelijk niet verdienen een sterke stem te hebben in onzen modernen tijd. Ze mogen al „het volk" vormen — den toon aangeven mogen ze dan toch niet. Het zou buitengewoon jammer z'ijn, wanneer de gedachte ingang vond, dat we hier te doen hebben met menschen, die maar zwijgend moeten volgen.

Men vergete toch niet, dat het juist dit deel van ons christen-volk is geweest, dat in een tijd van „Umwertung aller Werte", van revolutie en „Sturm und Drang", van verlichting en vrijgeesterij, stokstijf is blijven staan op het oude standp'unt. De groote bewarende kracht lag niet in de weinige belijders van deftigen huize; werd niet gevonden bij hen, die uit den reveil-kring voortkwamen; wa.s ook niet bij hen, die in tijden, waarin „etwas kriselde" hun stem verhieven — denk aan Ds Molenaar CS. —; neen, de groote bewarende kracht voor de gereformeerde waa, rheid is altijd geweest het eenvoudige gereformeerde volk.

Dat mag in onzen tijd gereformeerd Nederland niet vergeten.

En de meesten van de weinigen, die het wagen.

om smalend te spreken van de pTetenties van die eenvoudigen, zijn zelf uit die eenvoudigen voortgekomen.

Dat juist bij de kleine luyden de kracht van ons christen-Nederland lag, is dan ook in eiken tijd van godsdienstig opwaken, door hen, die aan dat ontwakend leven leiding hadden te geven, uitnemend verstaan.

Zoowel de opleving van 1834 als die van 1886 vond haar kracht door den invloed der eenvoudigen.

En met die menschen, die in hun wereldbeschouwing, met hun wereldbeeld, een eeuw olmeer achter waren, hebben mannen als de Cock en Brummelkamp, Kuyper en Lohman, Rutgers en Bavinck, Keuchenius en van den Berg, uitnemend kannen samenwerken.

Dan pleit het niet voor hen onder de meerontwikkelden, die thans meenen een soort scheidingslijn te moeten trekken, waardoor er verwijdering zou komen, wijl men elkaair toch niet verstaal, dat zij het hart van |dat eenvoudige .volk niet kunnen vinden.

Ja, zoo is men geneigd het op 't eerst, e gezicht' te zeggen.

En zóó is het óók.

Maar er is toch ook een andere kant aan deze zaak. Een zijde, die we nimmer uit het oog moeten verliezen.

Want ook de eenvoudigen zijn niet meer, die ze vroeger waren.

Evenmin als de ontwikkelden. Maar over dezen zullen we het later hebben. W; e denken nu allereerst aan de , , gewone menschen", onze „kleine luyden".

Het kan niet ontkend, dat er onder het eenvoudige volk een groote verandering valt waar te nemen in den laatsten tijd. De macht der ontwikkeling onzer cultuur is ook over dat volk gekomen. Zoolang de nieuwe wereld-kijk alleen maar theoretischen invloed had, kon men zich er min of meer buiten houden. Maar de vindingen van den menschelijken geest kwamen in den meest Goncreten vorm, ook to^t den eenvoudigste op'het platteland. Het was niet meer te loochenen, dat er veel nieuwe dingen kwamen. Het was niet meer te ontkennen, dat er een nieuwe tijd geboren werd. En toen men eenmaal dien nieuwen tijd zag, moest men wel méé. Maar wat beteekende dat? Voor heel veel menschen immers dit, dat men nu opeens de ontwikkeling van, zeg, drie eeuwen moest meemaken.

Voor ons gereformeerde volk viel deze omwenteling in een gelukkige periode. Veel meer dan velen denken, hebben de leiders, van ons volk in de periode van opleving in de laatste dertig jaren van de vorige eeuw oiaze menschen niet alleen dichter bij het georganiseerde en gereformeerd-beschouwde leven gebracht, maar hebben .^ij hen ook jgebracht vlak bij de cultuur en de wereldbeschouwing van dezen tijd. Alleen reeds het feit, dat onze menschen kranten leerden lezen, was van uitnemend gewicht. En speciaal de invloed van Dr Kuyper is hier niet gemakkelijk te overschatten. Uit mijn jeugd herinner ik me zeer goed de stukgelezen „Herauten", die 's Zondags geruild werden, en die dan 's avonds voor heel de familie van 't begin tot het eind werden gespeld.

Maar wat beteekent dat niet ontzaglijk veel!

Hier was een herhaald beroep op de volksconscientie, hier was aansluiting, aan de eens ^^eleden, en nog steeds mèt de ouden onderschreven waarheid, maar hier was toch ook een nieuwe kijk op de wereld.

En zonder dat ze het verslonden, werden de eenvoudigen voorbereid op wat de jaren omstreeks de wisseling der negentiende en twintigste eeuw 'zouden brengen.

Hier werd het volk in kennis gebracht met „de 'gemeene Gratie", hier werd het gemaakt tot een volk van actieve christenen. Straks begon de kracht van het beginsel op het terrein van het staatkundig leven óók zijn invloed te doen gelden. En de stille christenen werden de meelevende christenen.

Tot zoover, zeg tot wat er gezien werd tot ongeveer de wisseling der eeuwen, was ds verandering goed te dragen geweest, en had zij haar ttiormaal verloop gehad.

Maar daar komt de ontzaglijke snelle ontwikkeling van het „cultuur-leven", zooals onze kwarteeuw die heeft gezien.

En men moet wel mee.

Maar in het zooveel snellere levenstempo gaat veel van de oude rust verloren. Over dat min of meer onbewogene, alleen door eigen zielestrijd (en dan soms óók wel heftig!) beroerde, maar toch steeds van buiten-af vrijwel met rust gelatene leveai komt een groote verandering. Men gaat meer leven in de wereld. Men is , , gereformeerd", omgevormd naar het cultuurleven van de twintigste eeuw heen.

En dat brengt bij velen een verruiming van den blik.

Maar ook een gevoel van onzekerheid.

Zooals gemakkelijk is te begrijpen. Alles wisselt en alles wordt anders voor die eenvoudigen. Er komt een zekere reactie tegen da zoo geweldig snelle verandering, die men moest doormaken. En heel diep in het hart gevoelt men, dat men in dezen tijd ook iets moois mist, wat men vroeger veelal tot zijn onbetwist bezit kon rekenen: de ge­ legenheid om in stille rust aan zijn engeren, maar gemakkelijkeren wereld-kijk genoeg te hebben.

Daarbij leeft nog steeds de herinnering aan twee dingen.

De afval kwam in vroeger eeuwen van den kant van de menschen met hun nieuwen kijk opi de wereld.

En tevens van hen, die meer „rekkelijk" waren ten opzichte van de geboden' van de zedewet.

Bij de veel grootere zelfstandigheid, die men tegenover „hooger" - staande personen thans gevoelt, behoeft hetgeen verwondering te wekken, dat men bij 'n dergelijke constellatie niet zóó maar meegaat, met alles, wat als't summum van „gereformeerdheid", en met alles, wat als reformatie wordt aangeboden. Men was nimmer zeer toeschietelijk in het meegaan met nieuwe dingen. Ik herinner me, dat Prof. Bavinck eens zei: „de kerksche menschen zijn altijd conservatief geweest, en dat is gelukkig, het is het behoud van ons volk geweest". Maar vroeger gaf men gemakkelijker de leiding in handen van hen, wier beginsel-vastheid boven verdenking stond, en volgde men veel gewilliger.

Doch het gevoel, dat men leeft in een heel snel tempo, al maar vooruit, maakt thans de meesten der eenvoudigen nog meer wederstrevend, en daarbij komt, dat door de meerdere ontwikkeling en de verruiming van den blik, ook velen een eigen oordeel weten te hebben, en dat oordeel (misschien wel eens wat al te zeer) ook wenschen uit te spreken en te handhaven.

Zóó gezien, merken we, dat ons eenvoudige volk, zal het zijn vertrouwen schenken, vóór alles noodig heeft, dat het gevoelt te doen te hebben met menschen, die vast staan in het oude beginsel; die de oude palen niet verzetten willen; die er niet aan denken een zekere rekkelijkhedd ten opzichte van de zedewet te prediken; die ook bereid zijn aan dat volk (meer dan voorheen noodig was) rekenschap te geven van hetgeen zij als toekomstideaal zich voorstellen, en die er ernstig naar streven in de schommeling tusschen cultuur en christelijk leven den evenaar in het oude huisje te houden. Neen men èischt geen verstarring. Zelf gaat men al te wel met de cultuur-eischen , mee. Maar men vraagt evenwicht. En dan zóó, dat het niet is de evenwichtigheid van het „wat geven en wat nemen", hier wat toegeven, en daar wat toegeven, maar de evenwichtigheid van een overtuigde levenhouding, waarbij het beginsel ten volle tot z ij n heerschapp ij k o m t.

Maar diezelfde cultiiurgang, die invloed oefende op hen, die tot dusver min of meer buiten den gewonen gang van het leveiT stonden, bleef ook niet zonder invloed op hen, wier blik was verruimd.

Ook zij kwamen op allerlei manier met het leven en zijne eischen in aanraking. En dal dan, zeer speciaal, op hun manier.

Voor hen evengoed als voor degenen, wier leven eerst in de laatste tientallen jaren in den drukken gang der dingen werd betrokken, gaat onze tijd zeer snel voorbij. En onze tijd is er werkelijk niet eene in welken de wetenschap en de kunst, de zede en de aanraking met de medemenschen het dengene, die midden in het leven staat, gemakkelijk maakt.

De minder geïsoleerde positie van ons christenvolk heeft ook voor de leiders van dat volk een grootere verantwoordelijkheid geschapen. Immers naar alle z ij den moeten deze zich thans o r i ë n t e e r e n, veel meer dan voorheen. Tïn juist op het terrein, waar de wetenschap zich beweegt, is het in de laatste jaren een geweldige strijd.

Meen nu niet, dat zulks beteekent of althans beteekenen rriag, dat • wij „nog niet klaar zijn", waar het de grondbeginselen der dingen aangaat.

Maar, dat er in de laatste tien jaren vragen opgekomen zijn in het vijandige kamp, vragen, die op antwoord van onze zijde wachten, staat vast.

En dat is onze eere.

Want men houdt rekening met hen, die zich positieve christenen noemen.

Maar dit geeft ook voor velen vaaa hen, van wie ons christen-volk leiding verwacht, een uiterst zwaa.r leven. De tijd van het trekken Van groote lijnen is voorbij, naa, r het schijnt. En ieder weet, dat het , , afwerken" van het _gebouw den meesten tijd neemt, vooral waar met het zwaard in de eene, en het gereedschap' van den bouwer in de andere hand moet worden gearbeid.

Zóó evenwel komt er licht een misverstand. Ieder gevoelt, welke gevaren van verwijdering hier dreigen.

Daarbij komt dan nog, dat er inderdaad velen zijn, ook onder onze meer ontwikkelde jongeren, die met velerlei moeilijkheden hebben te kampen. Ook wanneer we voor de, ongetwijfeld bestaande, would-be problemen-sjouwerij een flink percentage aftrekken, blijven er toch immer nog zooveel ernstigen over, die zwarigheden hebben, dat het wel de moeite waard is, aan hen aandacht te schenken.

Naar het mij voorkomt, is een van de oorzaken van de bestaande gevaren alzoo deze, dat men elkaar niet verstaat, doordien men wederzijds moeilijkheden en vragen "heef t, die langs elkaar heen schuiven. En dat wel, wijl ter eener zijde het moeilijkheden zijn in verband met de ontwikkeling van ons cultuurleven, en ter anderer zijde vragen in verband met de uitwerking va, n onze christelijke levens-en wereldbeschouwing in wet e n s c h a p p e 1 ij k e n z i n.

De geheel eigendommelijke constellatie heeft dan ten gevolge, dat men hier minder precies gaat letten op wat de eischen zijn ten opzichte vaai de houding tegenover de wereld, terwijl men aan d'ianderen kant niet verstaat, waarom men niet meer beginselen weet te propageeren en hulpie weet te bieden voor de practijk des levens.

Maar mag zoo al in 't algemeen de verhouding gezien worden, er zijn hier toch ook eenige bizonderheden, die aan onze aandacht niet mogen ontgaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 november 1924

De Reformatie | 8 Pagina's