GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Inzonderheid op het terreia van school en kerk heeft onze tijd zijn ernstige gevaren.

Er is tengevolge van het feit; , dat onze tijd zulk een gewreldig groote taak gaf aan hen, die op eenig terrein zich bewogen, een soort scheiding ontstaan tnsschen menschen van studie en academische vorming, en menschen, die dan Jjij uitstek de menschen van de practijk zijn.

Dat uit zich in de eerste plaats daar, waax onze school, vooral ons christelijk middelbaar onderwijs, een taak heeft.

We willen christen zijn, en we begeeren christen te blijven. Maar hoe moeilijk is het niet dikwerf voor hen, die aJs opvoeders en onderwijzers der jeugd moeten optreden, te voldoen, eenigermate te voldoen aan den wensch en a, an de verwachting van christen-onders. Hoeveel minder hebben somwijlen academisch gevormde menschen inzicht in datgene, wat eisch is van beginsel, dajti zij, die als „self-made men" zich een plaats in het leven wisten te Teroveren|! Er is een roeip' om voorlichting door onze „bestudeerde" menschen — en wat komt er van terecht ? En men klaagt, dat ook op de scholen voor Middelbaar en Voorbereidend-Hooger-Onderwijs zoo weinig van den invloed van dat beginsel wordt gemerkt.

Iemand zei eens tegen me: wanneer ik een machine wil laten maken, is het pracihtig, dat er een ingenieur bij komt, die pïecies weet, hoe het ding in elkaar zit; maax wanneer hij er met zijn vingers aan komt, dan krijgt hij het niet kla, ar in den regel; daarvoor heb ik een goed monteur noodig. Zoo is het ook met ons Middelbaar Onder'wijs; ik heb maar liefst de menschen, die nietbevoegd zijn, maar die „practische kerels" zijn, en het leven kennen.

Deze vergelijking gaat misschien in sommige gevallen inderdaad opi. Maar ze 'heeft tevens de oplossing van de moeilijkheden in zich. De fout vaxi den ingenieur, die mijn zegsman bedoelde, was, dat hij theoretisch wèl opi de hoogte was, maar dat voor de practische handelingen zijn handen verkeerd stonden.

Wat is er dan voor hem te doen? Wel, laat hij tijdens zijn studie-lijd (zooals velen doen) of na «lien, een tijdlang zich geven aan piractisch werk, laat hij voor monteur gaan spelen, dan zal pok liij de vaardigheid, die het leven vraagt, hebben.

Dit overgebracht op velen onzer aoademici, beteekent dan dit: onze Jonge studeerende mensch'sa staan met al hun kennis van beginselen en feiten te veel buiten het practische leven, buiten het leven van kerk en school, buiten den grooten strijd van eiken dag. Zij hebben den strijd der geesten leeren kennen in de boeken en de bladen - maar zij hebben niet meegedaan aan het met den vijand spreken in de poort, en zij kennen dikwerf het eigen gereformeerde leven te weinig, om zich er, zooals het moet, in te kunnen bewegen.

Daarom is het noodig, dat onze jonge menschen tijdens hun studie-tijd (indien zij, wat niet bij ieder net geval is, knap genoeg zijn om er dan tijd voor te vinden) of anders na dien tijd zich inwerken in de levenspractijk van onzen strijd. Dat eischt onze tijd. Onze academici, die het vanhuis-uit niet J^eten, moeten het leven van ons eenvoudige gerelomieerde volk trachten te leeren verstaan. Dan verrijken ze zichzelf, en dan kunnen ze dat leven eerst 4ieaen met alle kracht, die in hen is. Dan kunnen ze ook eerst de kennis, die ze verwierven, " en waarom velen hen benijden, in de practijk van het leven gebruiken, leder afgestudeerd mensch behoort lid te zijn van een kiesvereeniging, en hij behoort er te komen. Hij behoort zich in te denken in de eischen van het schoolleven, van onze gereforaieerde beginselen - ik denk hier speciaal aan „onze" menschen - voor alle terrein. Én de kennismaking met de „getrouwen in den lande" beteekent zeker en gewis ook voor hen een levensverrijking, een vreugde. Er is zoo ontzaglijk veel moois, dat aan menigeen, die zich min of meer buiten het leven stelt, voorbijgaat.

En hier juist geloof ik een mogelijkheid te vinden voor de reformatie van ons onderwijs, speciaal van onze middelbare scholen, over welke thans nogal eens de klacht rijst.

Maar dan zullen ook de eenvoudigen verrijkt worden. Onbewust gevoelen deze, . dat de aanraking met de meer ontwikkelden hen opheft. En zij geven zich zoo graag en zij bieden zoo gaarne hun vertrouwen aan hen, die zich dat vertrouwen blijken waardig te maken.

Een vertrouwen, dat velen, ja, gelukkig vélen nog genieten; velen, die zich wisten te geven. Nu heeft men wel als bezwaar tegen deze oplossing opgeworpen dit, dat op die wijze de „afgestudeerde menschen" gevaar zouden loopen „te verburgerlijken". 3'

Daarover een enkel woord. Er zijn twee mogelijkheden. Men verstaat onder „verburgerlijken" een soort verruwen, een verliezen van de wetenschappelijke distinctie, die een „bestudeerd" mensoh behoort eigen te zijn. Wel ik zou zeggen, indien er menschen zijn, die zoo spoedig gevaar loopen hun wetenschappelijk voorrecht te verliezen, dan behooren zij in de wetenschappelijke wereld niet thuis. Beter dat zulken dan maar spoedig het vernis verliezen. Want meer dan een opgeplakt iets is die wetenschappelijke houding dan toch ook niet. En zulke „wetenschappelijken" kunnen nuttiger zijn, al zijn ze maar zevende bestuurslid vaa een vereeniging, dan door hun wetenschappelijk air in de ledigheid van hun bestaan te handhaven.

Maar men kan onder „verburgerlijken" ook verstaan het zich interesseeren voor die dingen, die ook den „gewonen burgerman" interesseeren. Het spreken over de meer principiëele kwesties, het meedoen aan het or_ganisatie-leven, het bezoeken van politieke vergaderingen, het aanvaarden van een kerkelijk ambt wordt dan „burgerlijk" geheeten.

Ik zou zeggen, wanneer men dat onder „burgerlijkheid" of .„klein-burgerlijkheid" verstaat, dan is het wonderlijk, dat onder die klein-burgerlijke menschen al de groote mannen vian de laatste eeuw moeten worden geteld. Dan was Groen, de aristocraat, klein-burgerlijk; dan was Kuyper het ook, evengoed als Lohman en evengoed als Bavinck. Vul maar aan de lijst van de leiders van ons volk!

Voor zulk een „klein-burgerlijkheid" zijn we werkelijk niet zoo bang. En indien het tegengestelde begrip van „geestes-aristocratie" beteekent een zich opsluiten in eigen kring; een laten zitten van de „goe gemeente" met haar vragen en haar strijd; een uitgaan alleen voor een concert of een wetenschappelijke bijeenkomst (is dat helaas niet de practijk van vele onzer intelleotueelen ? ); dan mogen we onzen God wel bidden, dat Hij ons verlost van den ban van zulk een „aristocratie" evengoed als de Genestet bad om de verlossing van iet andere uiterste, de preektoon.

Onze tijd is groot. En hij heeft behoefte aan mannen en vrouwen, die zich in den geweldigen strijd der geesten durven wagen. En die iets meer doen, dan hun salaris verdienen in dien tijd — al (of niet) trouw ter kerk gaan; maar dan ook meenen, dat ze „er af" zijn.

Zie, zóó zie ik de taak van onze „intellectueele" christenen in onzen tijd.

We danken onzen God, dat er onder lien zoovelen zijn, die zich met vreugde geven.

En zeker, ook onder die zich geven moet de geest der reformatie levendig worden. Ook zij mogen nimmer nalaten te bidden: „Uw wil geschiede"; en ook zij moeten al meer leeren „minder te worden, opdat onze Christus wasse".

Maar ook het feit, dat er misschien onder degenen, die arbeiden, wel eens een enkel geval van „Streberei", van eerzucht, is voorgekomen — iets waarop men zoo gaarne wijst — ontslaiat anderen niet van hun plicht zich te geven voor het leven en zijn eischen. leder naar eigen gave en ieder op eigen terrein.

En ons volk dankt zijn God voor lien, die zich geven wilden en geven konden.

Maar de kracht van dat volk zou nog veel groeier zijn, indien allen, die een schat mochten vergaderen in hun jeugd, zich wilden geven voor de zaak van dat volk, dat beteekent toch ook: voor de zaak van onzen God.

En geweldig is de invloed, die er op die wijze, juist door onze scholen, speciaal door die voor Middelbaar Onderwijs, op de toekomst kan worden geoefend.

En dan ten slotte: ons k e r k e 1 ij k leve n. Naar boven en naar beneden - vergun me deze beeldspraak - verliezen we.

Er komt critiek van de massa, de arbeidersgroepien; en er komt critiek van de zijde van 'hen, , die zich ietwat meer „intellectueel" noemen.

Daar is hier een invloed van de gezinnen te bespeuren. En over dat deel van de beschouwing hopen we, als gezegd, later te handelen.

Maar de vraag komt op', of er in velerlei opzicht niet in ons kerkelijk leven meer plaats zou zijn voor een logisch doordenken van de beginselen der reformatie.

Met opzet zeg ik het zóó.

Immers nu kan men telkens weer opmerken, dat vaar meer dan ééne zijde wenschen te kennen gegeven worden, die op zuiver practische gronden worden verdedigd. Maar men vergete niet, dat men ons volk veel eerder en veel meer van harte meekrijgt, wamieer er op grond van de eischen van het beginsel zekere voorstellen worden gedaan.

Maar voor de aanvaarding van die voorstellen is noodig een algemeene vertrouwenshouding onderling.

En daartoe weer hebben we 'behoefte aan de ernstige pogingen tot reformatorisch optreden, gelijk we die in onze artikelen tot dusver meenden te moeten omschrijven.

Men wachte zicii er evenwel voor, te denken, dat met eenige veranderingen van formeelen aard alles klaar zou zijn.

In onzen tijd is er zoo ernstig gevaar, dat we de drie christelijke hoofddeugden niet meer beleven.

Uit een opleving van een gezond leven zal lals vanzelf datgene, wat bij de uiting en de openbaring yan dat gezonde leven behoort, groeien.

Bij een gezond geestelijk leven toch heeft immer behoord een bloeiend kerkelijk leven. En nu moeten we niet de kerk willen reformeeren, en dwingen in een vorm, die met den stand van het geestelijk leven niet strookt. We moeten van grondsopj pogen te bouwen. En daarbij behoort dan in de eerste plaats dit, dat men biddend arbeide voor een krachtiger worden van het geloofsleven.

En dat geloofsleven moet in de eerste plaats blijken in een krachtige openbaring van de deugden van dat leven: het geloof, de hoopi, en d e 1 i e f d e.

Voor alle levensterrein blijft het gelden, wat ons geloof ons' zegt, dat geen vorm van samenleving, geen sociale maatregelen, geen vorm van organisatie van het bedrijfsleven ons hart iets verandert. Zeker, hier mag, hier moet gestreefd naar het beste, dat er te vinden is; maar dat blijft dan toch inuner een organisatie op een zondige wereld, een organisatie met zondige menschen.

Het geloof zoekt hooger dingen dan dit alles. Het geloof zoekt het ideale goed. En voor de genieting van dat ideale goed kan zeker door uiterlijke toestanden of toestandsveranderingen de weg wor-

den gebaand — maar allerlei vorm vau uiterlijk leven geeft ten slotte niet meer dan de bedding, waardoor de stroom moet vloeien.

De kerk v: an Christus evenwel brengt ons in onmiddellijke aanraking met de onvergankelijke goederen; zij is voor ons immers ook, zij het op onze wijze, de moede r-fcerk, aan welke we zoo ontzaglijk veel hebben te danken, en in welke we nog steeds zoo onnoemelijk veel kunnen genieten.

Wanneer heel onze levenshouding gedragen wordt door ons geloofsleven, dan zal zonder twijfel de kerk van .Christus in ons leven weer een plaats der eere gaan 'innemen. . Oók om Christus' wille. Oók uit gehoorzaamheid. Maar dan zullen we in onzen tijd ook al méér leeren, te leven uit en door de hoop.

We leven naar een andere wereld heen. Datmoe^ ten we nimmer vergeten — dat mo'eten we krachtig blijven ])elijden. Dat in onzen zoo materialistischen en cultuur-minnenden tijd allerlei secten, die speciaal den nadruk leggen op de wederkomst van Christus, zoo de aandacht en dikwerf den aanhang hebben, bewijst, dat er in het christelijk leven een zekere behoefte is, te leven in het volla bewustzijn daarvan, dat we gaan' naar het oordeel dezer wereld en naar de verlossing van'Gods kerk. Zal de kerk van Christus haar roeping verstaan, dan heeft zij te voldoen aan de eischen, die het heimwee van den christen op deze aarde aan haar stelt. Maar ook, wanneer de christen gaat leven al meer als niet van deze wereld, schoon met beide voeten in de wereld en in den eigen tijd, dan komt er behoefte aan dat betere en hoogere, dat in de prediking der hope door Gods Woord en Gods Kerk immer weer wordt geboden. En in dat leven bloeit de liefde.

Daar is vertrouwen. Daar is overgave van den een aan den ander. Daar acht de een den ander uitnemender dan zichzelf.

Daar is dat volle rijke christelijke leven, dait in élken tijd bloeien kan, en "dat altijd weer s'terker is gebleken, dan de geest der eeuw. Om deii Geest Gods hebben wij' te bidden.

De Geest, Die leert gelooven. Die leert hopen. Die leert lieven.

En door dien Geest zien wij ook in onzen tijd, ook in de beweging der geesten van dezen tijd — Jezus.

En zoo rijst de bede:

Jezus trek ons Jiiart naar boven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTEN IN ONZEN TIJD.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's