GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Over GeertenGossaert.

Al hoop ik het ambt van interviewer nooit te ambiëeren, toch kan men, nu het eenmaal liefhebbers vindt, de resultaten ervan wel eens inzien. Zoo heeft ook eenige beteekenis het vraaggesprek, dat met Geerten Gossaert gehouden is, en waarvan „Den Gulden Winckel" aldus vertelt bij monde van G. H. Pannekoek Jr:

Het was slechts aarzelend, dat ik hem, zijn herinnering terugroepend, naar de reden vroeg, waarom bij had opgehouden te werken.

Gossaert werd eenigszins wrevelig.

„Welk recht heeft men toch eigenlijk dat voortdurend te vragen? Is het niet genoeg, dat een dichter geeft wat hij heeft; moet hij bovendien nog in vivo worden ontleed, om te kijken waarom hij niet méér geeft? Waarom deze belangstelling in den dichter in plaats van in de gedichten? '' Ik citeerde de bekende legende over de onvereenigbaarheid van christendom en kunst.

Nu kwam de goede luim aanstonds terug. „Zou de eenvoudigste verklaring in dit geva) weer niet de beste zijn? " En Gossaert schonk me, met bijzondere aandacht, wat bij. Edoch, het edele vocht reikte niet toe om het glas tot aan den rand te vullen. Een laatste gulp — en 't was gedaan, . „Wat heeft z: e nu? " vroeg Gossaert, de flescb bezorgd toesprekend.

„Ze is op", zei ik geamuseerd. „Recht geantwoord!" hernam Gossaert, „ze is op. En haar ontijdig einde wordt levendig betreurd. Maar hoe komt ze zoo spoedig, zoo onverwacht spoedig, op? " vroeg Gossaert. En hij betastte de flesch gelijk een zachtzinnige pleegzuster. „Aha!" 'zeide hij, „ziehier het raadsel ontraadseld, ze heeft een ziel, ze heeft te veel ziel, veel te voel ziel, voor zoo'n Ideine, goede flesch! Dat heeft on? verrast! En ziedaar alweer een punt van overeenikomst tusschen een goed dichter, en een goede flesch: ze hebben beide te veel zie], en dan zijn ze, W.anneer ze niet van bet allergrootste kaUber zijn, ineens, onverwacht ó p."

„Triest, nietwaar, old girl!" zei Gossaert veritrouwelijk tot de flesch, haar hals zachtjes liefkoozend, als om haar te kalmeeren.

„En als we o p zijn", ging het onverstoorbaar door, „dan worden we bijgezet in den grooten vunzigen kelder der Uteratuurgeschiedenis, waarvan mijn vereerde vriend V'erwey zoo jrdst de nationale opperbutler is geworden. Ah, c'est un dur métier....!" Ik kon niet ontkennen, dat de ver-Idaring van het „öp zijn" inderdaad hoogst eenvoudig was, — maar toch allicht, meende ik, wat al te simphstisch.

„Nu weer te simphstisch, en men klaagt altijd dat 'ik zoo gecompliceerd ben! Enfin, ik doe u gaarne een plezier. Wilt u een ingewikkelder ver-Idarinig, óók goed! U kunt krijgen wat u vvilt, tot de meest geoompMceerde toe!"

Ik lachte, maar hield vol. „Nu, bijvoorbeeld? " „Nu, bijvoorbeeld: Ik schrijf niet meer omdat ik niet meer moet sichrijven. Em ik ben opgehouden te schrijven, omdat ik niet meer wilde schrijven. Dat hanigt samen. Vergeef mijn „talking shop", knaar ik Itan 't u welhcht duidelijk maken met een beeld. Men heeft soms zeer rijke en krachtige ohebronnen, die onder zoo'n zwaren druk spuiten, dat ze zich zelf verzanden. Dat is; geloof ik, een weinig mijn geval. De eruptie is zeer plotseling en feeer kort geweest; en de spanning zóó groot, dat de bron zich zelf verstopt heeft. Niet de poëzie was opgedroogd, maar de mogehjkheid tot uiting. Wat heeft jmeegewerld; is natuurlijk wel mijn overtuiging omtrent den natuurlijken duur van de lyrische potentie. Zoodra ik zelf meende te bemerken, dat de druk ook maar eenigszins afnam, heb ik de bron afJ gesloten. Waarom zou men zichzelf overleven?

Eigenaardig alleen is misschien, dat ik het zóó vroeg heb gedaan en zóó opzettelijk. Maar vergeet piet, dat wij, onder de Tachtigers, zulke schrikkelijke voorbeelden hadden van waarUjk groote lyrici, die zich overleefden. Dat schrikbeeld heeft mij steeds voor oogen gestaan".

„Maar "de bron zal wel weer eens gaan spuiten!" „Dat hoop ik niet", z, ei Gossaert langzaam. „Ik heb nooit begrepen, hoe iemand het pre t tig vond om dichter te zijn. Tenminste niet, wanneer hij werkehjk begrijpt, welk een ravage het beteekenf naar lichaam en ziel".

En met een duidehjken ernst na alle boutades.* „Naar mijn inzicht is het echte dichterschap iets zoo heihgs, dat niemand, wanneer zijn lichaam eo geest worden uitgekozen om bet te dragen, zich daaraan mag onttrekken. Dat zou ellendig laf zijn. Maar wie het dichterschap begeert, wie het tracht te behouden wanneer het hem afgenomen wordt, is óf een utter cad óf een damned fool"-

Het stuk is langer geworden, dan mij in deze rubriek lief is. Maar de opruiming van een legende is .altijd een goed werk. Hier is afgerekend met het verhaal, dat christendom en kunst onvereenigbaar zouden zijn.

K. S.

Naschrift. Gaarne verleen ik een plaats in deze rubriek aan het volgende bij mij' ingekomen stuk:

Garoet, 29-12-'24.

Hooggeachte Ds Schilder,

Met zeer veel genoegen lezen we altijd de stukken van Uw hand in „De Reformatie". Helaas' maakte Uw „Persschouw" in het No. van 14-ll-'24een uitzondering. U heeft 't daar over: Ploegen op Rotsen? en vertelt den lezers, dat de Geref. Kerkb. V. Hillegom een medewerkster voor de Zending heeft, die alle kranten jaloersch kan maken. Diaaronder volgt dan een „friscli" stuk, dat e. e. a. moei bewijzen: 't Verhaal van Haroen al Raschid. Over den inhoud van dit stuk hebben we verstomd gestaan. Afgezien van meerdere kleine onjuistheden. Vinden' we dit wel 't sterkst, dat we hier eert onderwijzeres hebben, die door haar onoordeelkundig optreden een (Moh.) leerling gewoonweg de school uitjaagt. Een Zendingsonderwijzeres die zoo optreedt, zal zich op den duur onmogelijk maken. Verondersteld, dat wij met één verbod een gewoonte van eeuwen konden doen ophouden. Dat is immers onmogelijk!

Ik weet dan ook uit ervaring ('k ben zélf Zending s onderwijzer — geruimen tijd in Indië — momenteel werkzaam aan de 5e Zendingsscbool en heb dus gelegenheid gehad eens goed rond te kijken) dat de meeste onderwijzers zoo'n geval heel anders aanpakken. Ons doel is toch, kinderen tot Jezus te brengen en dat kan de Zendingsscbool, mits we alles langzaam aan probeeren. Is het geen Igeluk, dat „onze" scholen zoo goed zijn, dal ook die Moh. kinderen er tomen. Juist daardoor kan onze invloed zoo groot zijn, kan ons werk zoo bijzonder gezegend worden. Maar dan moeten we ook heel geleidehjk trachten in te werken op onze leerhngen. Geen polemische, „slechts" thetische methode. (Zie referaat Dr v. Andel, Zendingsconf-Bd. Juni '23.) Dr Zwemer vond de Zendingsresultaten hier buitengewoon en achtte die in Egypte daarbij vergeleken zeer gering. De ervaring leert dan ook, dat we den Islam niet moeten aanvallen, maar beginnen moeten met 't bekend maken van het Evangeüe.

De spuiW'b e weg in-g laten wij dan ook altijd toe. In de hoogere Idassen wiordt 't vanzelf anders. In geen geval „jagen" We jongens weg, want dan zijn wie ze kwijt.

We vermoeden, dat genoemde Mejuffrouw W. V. nog maar kort in Indië is. In ons Jaarboekje staat ze nog niet vermeld, maar toch willen we trachten haar te bereiken.

Hopende, dat U gelegenheid hebt nog eens op dit punt in „Die Reformatie" terug te Icomen, verblijf ik met heilbede.

Hoogachtend, Uw dw.

J. VAN EGMONDl

Ie Ond. Holl. Soend. Zeiid. Sch. Garoet (N.O.I.)

Ik behoef niet te polemiseeren met den inzender. Dat ik de schrijfster van het gewraakte artikel een medewerkster .achtte, om jaloersch te maken, was een qualificatie, waarin haar schrijfwijze over het

algemeen werd geëerd; ik handhaaf die uitspraak, zonder te meenen, dat elk bepaald artikel daarvoor argumenten aanvoert. In geenen deele heb ik dan ook voor mijn rekening genomen de houding, die schrijfster aannam tegenover het kind van haar klas; evenmin als de verschillende Kerkbodes, die het stuk overnamen en blijkbaar ook door zijn levendigen verteltrant gepakt zijn. Ik meen ook niet, dat mijn woorden dat gezegd hebben. Ik plaatste het stuk om de aardige typeering van den kleinen potentaat en om de lezers iets te doen zien van de moeilijkheden, waarmee ons zendingsonderwijs in aanraking komt. Over de vraag, inhoeverfe mohammedaansche godsdienstige .gebruiken op onze scholen moeten toegelaten worden of bestreden dienen te worden, bedoelde ik geen inlichting te geven; want daartoe ben ik onbevoegd, ook nu nog.

K. S.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's