GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

POPDLAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

POPDLAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij wilden Jezus wel zien.” V,

Zoo bleek in Vlaanderonland de poëtische productie (het v; 'oord wekke voor dezen keer detn toorn van niemand) den Christus niet voorbij te willen gaan.

En wat we reeds noemden, is nog aan te vullen; met andere verschijnselen, die op een herleving van den religiieusen zieledrang wijzen.

Kon b.v. Joris Eeckhout niet een poging wagen om Van Eeden, die verklaard had, dat priesters en dichters vijanden waren, te weerleggen, door de uitgave van een bloemlezing uit gedichten van Vlaamsche. priesters? ') Hij heeft daarin saamgebracht werk van Jacobus Muyldermans, Arthur Coussens, Gerry Helderenberg, Cuppens, V'orricsl, Mervillie, Van Haute, Walgrave, Caesar GezoUe, en anderen, twintig in getal.

Enkele geschriften zijn er, die meer naar voren treden met den persoon en het w'erk van Jezus Christus.

Daar is b.v. üe waudelonde Jood van August Vormeylen (geb. 1872). Die legende van Ahasveros, die den stervenden Christus gezien heeft, kan niet worden weergegeven zonder de beteekenis van dien Christus zelf te doen spreken;

.... Maar almedeens zag hij niets meer dan d© oogen van Christus, zWeet en bloed schemerden weg, hij zag niet meer dan de stille doordringende, oogen, die zuiverend het aangezicht verhelderden. Ja. dat w-as zijn broer; ja, hij zag het nu wel, die had ook iets dat in hem donker gloeide, iets waar hij geenen weg mee wist, een eeuWige onrust; hij zag het daar als in een afgrond, maar boven die diepte sidderde een onvatbaar licht, als een glimlach, een zegen.... Ahasveros voelde de zachte vlam van die oogen zijn hart verbranden.... En toen het volk, bekropen door vrees en wroeging, wfegvluchttc onder den droeven leegen hemel, eer Hij daarboven zijn laatsten snik gaf, er bleven alleen nog w'at soldaten die om zijn mantel dobbelden, en een wolk omfloerste zijn voorhoofd, hij riep: „O Vader, waarom hebt Gij mij verlaten? " toen zocht de blik van Ahasveros zijn geliefden blik, en zij vergingen samen in dezelfde zee van wanhoop, w-aar dan de verwinnende, de onbegrepen glimlach van Christus weer boven gloorde.”

AIerkwaard!j is dit boek vooral om zijn wordingsliistorie. Zelf heeft August Vermeylen meegedeeld - ), dat hij eerst had willen schrijven over de verzoeking, var; den II. Antonius. Maar te hij eens las in G-cethe's „Ew-ige Jude" bcgreei lij plotseling, da.t alles, w-at hij te zeggen had, kon worden saamgevat en neergelegd in de legende van den wandelenden Jood.

Onwillekeurig dringt zich dus de rergelijtóng met otlie op.

’n, zonder tegenspraak, valt die vergelijking niet het nadeel van Vermeylen uit. Immers, de toon van Goethe is zonder eerbied, die van Vermeylen vol van den eerbied. Goethe laat de historische werkelijkheid, ook van den Christus, geheel en al los; hij noemt den sclioenmaker van Jeruzalem zelfs Hernhutter en laat den Vader roepen tot den Zoon, die eerst na herhaalden oproep verschijnt, " en zijn tocht over de aarde begint, Oiii eens te zien, hoe het daar vorloopen is sedert Golgotha; Goethe heeft meer de bedoeling, de christenen te hekelen, dan den Christus te doen schitteren ^). Maar Vermeylen heeft de grootheid van den Clnistus Willen zien en toonen, on L'iat den historisclien achtergrond der werkelijke verschijning van Christus niet varen. Men kan Verjneylen, al zegt hij het zelf. Wel toestefmmen, dat ook de Wandelende Jood een bewijs is, , , lioe de „geest" in de Vlaamsche letteren veld heeft glöwonnein” 4).

En is het ook geen eerbied voor de grootheid van den Christus (al uit die eerbied zich dan ook in voor ons gevoel vreemde vormen), die Karel van de \^'"oestijne (geb. 1878) bew'eogt in de vertelling van Christophorus? Ook de dichter is, met „Begenadigde", onder hen, die luisteren naar het verhaal van de lotgevallen van Christophorus, , den held der middelpeuwsche legende. 'Deze toch is door Van de Woestijne omge^'ormd; en. zonder twijfel, in meer positiefchristelijken zin, al is de legendarische inkleoding dan ook, echt Viaamsch, gehouden in den stijl, die de Vlaamsche landen en rivieren zelf gebruikt voor omlijsting van het gebeuren:

Ik zag. niettegenstaande het pikkedonker, ik zag, kijk, een schamel kindeken staan .... het stond daar, bij ómzwiependen regen.... Ik trok mijn kleereln aan en een grooten soldatenmantel; stak den boot , af; had alle moeite der wereld om hem over 't •woelige water aan de overzijde te brengen.... Toen zei hij ineens: Wacht gij nog altijd den Meester, gij? Ik schrikte eerst, en dan zuchtte; , , Och! En ervan spreken in zulken moment, bij zulk een weer!”....

Straks kan Christophorus niet verder; de storm is hem te machtig.

Toen zei hij ineens: „Wacht gij nog altijd den Meester, gij? ”

Het kind neemt nu de riemen over, en de boot doorklieft het water dan weer ineens als 't mes den zachten geitekaas.'... En hij keerde —

en hij keerde rijzekens het aangenaamkruUend hoofdeken naar mij, en: „G e 1 O' o f t ge aan den Meester", ^yas zijne monkel-vraag.

„Als gij 't kunt, kan ik het ook", gaf ik ten antweord, wrevelig en gekwe' in 'mijn kunste. Maar nauw-elijks liad ik de spanen vast, of de boot ging •weer aan het draaien en kolken, en de storm ons op te zw'elgen.

„Wie zijt ge, wie zijt ' 1? " gilde ik nu plots . b emd....

„Herkent gij uw Meester? " sprak Jiij, kalm thans, en zeer beslist.

„Ja ja, ik geloof dat ik geloof; dat ik....; maar ....”

Ik kon niet uitspreken. Eene oneindige stilte Was over den vloed gekomen .... Wij stapten aan Wal... Ik'droeg het kindeken binnen op mijne armen En toen ik mij omkeerde, was er geen kindeken meer. Maar er stond voor mij een schonnen en nederig Man, en Hij zei: „o mijn machtige dienaar, mijn naam is Jezus Christus”.

Nog eens, deze bewerking van een middeleeuwsch gegeven») heeft met de Christusvisie, die wij zouden verlangen, niet alles te maken. Maar: er is eerbied, er is betuiging van de grootheid van geloof. En dat hier iets positiefs zich belijden komt, ' dat Wordt met te grooter blijdschap erkend door wie zicli herinnert de schampere woorden van Goethe:

Christkindlein tragt die Sünden der Welt, Sankt Christoph das Kind über Wasser liiiït; Sie haben es beid' uns angetan. Es geht niit uns von vornen an. 6)

Stijn St renvois, (Frank Lateur), geb. 1871, Weet in zijn , , Minnehandel" ons als een scherp ««aaniejnen to zeggen, hoe de dochters van de boerin, vrouW 'Pauwels, alleen maar kerstliedjes zingen, omdat het niet pas geeft, een heelen kerstnacht te joelen zonder een enkel kerstliedje. Daarom zingen ze van de jonge maagt, die eenen zoon heeft gekregen, een vetten smul, 'twas Jesus van Nazarenen. En van Josef, die stond' in benaüwten, met zijn hoedje in zijn hand; Sint Jozef, die hout en kolen moest gaan zoeken:

En er was noch doek noch luiermanden, 't Kindetje lag te klappertanden. Sus, sus, sus, kleen kindje, sus. Uwen wille die was zoo dus.

En hij brengt ons in het kerkje, w^aar een frisch Idnderstemmeke aanhief:

Een kint gheboren in Belhlehem verblidet alle Jerusalem. Amor, Amor! Quam dukis est Amor!

Die Sone die nam die menscheit aen, die bi den vader oomen can. Amor, Amor...

Maar Streuvels weet gelukkig méér te doen, dan het kerstverhaal te geven, gelijk het in joelende zielen bedorven wordt. Van hem is ook „Het Kerstekind''» een eenvoudig kerstverhaal; „de eenvoud van het volk benadert hier de stral .nde heerlijkheid der kerstglorie”7).

Wij zouden me-r namen lomnen noemen. Maar cni niet te breed worden, zwijgen we nu maar van Cyriel Buysse, A-jrod Hegenscheidt, René de Clercli

Jlaurits Sablie, Raf Verhulst (hoewel diens .„Jezus de Kazarener" breedere vermelding in het verba'nd van onze bespreking ide aandacht ongetwijfeld zou verdienen), Gyriel Verschaeve (men denke aan zijn „Judas"), Constant van Eeckels (Knuisbloemen), Karel van den Oever (God^Tuchtige Maanrijmen), Wies Moens (zeer jong, geb. 1898), Herman Teirlinck en veel anderen van den jong sten tijd 8).

Maar een enkel woord moge hier volgen over de Iwoe belvenden, en toch van elkaar zeer verschillenden: Hüarion Thans en Felix Timmermans.

Men moge den Francisca'ainschen minderbroeder Hilarion Thans veel kunnen verwijten, dat aan rhetoriek herinnert, toch is hij een man van fijn christelijk, roomsch gevoeP). Hoor hem advent zingen.:

Adventus! en de dagen w"aren paden, smal-lijnend door besneeuwde vlakten, over woucUieuvels waar ki-istalberijmd naaldloover den pijn tot kerstboom wijdde in lichtsieraden.

En hoe heeft deze mensch .gevoeld, de noodzaak, om, wat zijn geloof hem als waarheid predikt, te voelen, - branden als waarachtige werkelijkheid in hel bestaan va.n zijn ziel. Waarom, zoo is zijn klacht, waarom mogen de vrowiven van de Galileesche steden Jezus' kleed aanraken en gezoind zijn, en waarom is hij, priester Gods, die den Ciiristus niet maar aanraakt, doch hem eet in de eucharistiie, no, g onmachtig, waarom voelt hij, schoon hij eet en drinkt het lichaam en bloed van den Heer, waaroan voelt hij nog het drukken van de banden van zijn onmacht? Hoe haxtstochtelijk-vvreed ook is de visie van Maria, toet het doode licliaam van Jezxis:

Nu zit ige in rooden avondgloed Op rooiden berg, aan rooden voet Van bloedrood kruis, met op uw schoot Uw zoon, gefolterd tot den dood; Een schamel lijk, dat aigepijnd, Een duister bed van rozen schijnt. Van wondf rozen, zwart van bloed...10)

Hilarion Thans, medew-erker aan het tijdschrift „Vlaamsehe Arbeid", is onder de Roomsche jongeren wel een man van beteekenis.

Mail wie heeft onder de Vlamingen meer bekendheid en wie heeft gemakkelijker na^m veroverd dan Felix Timmermans, uitverkorene onder de gunstelingen 'v'an het lezende publiek?

Wat Timmerma' voor ons zoo v .n beteekenis doet ^jn, is de grooti „-f, waaraiee hij heeft uitgewerkt, ^^i reeds anderen (donk aaji Christophorus van daar-•even) hem ]w' .)n voorgedaan: de Verviaaraschmg, onbeschroomd, .. .. het kindeke Jezus. Wis weet niet van Het Kindeke Jezus in Vlaanderen? Het is de geschiedenis van Jezus' geboorte, maar dan gedacht in Vlaanderen; men ziet V a en , - f rustig wandelen op den Nethedijk, op • laar d ''ergulden Leeuw, •en treft Herodes in G.

Heel - Tuders, m; ar toen weer i .nsluiting aan de-zelfde grondigedachte, laat Timmermans in „De pastoor uit den bloeyenden Wijngaerdt" Christus teekenen als den gekruisten „dmivelaar"; de illustratie geeft den tekst aanschouwelijk zonder vrees (hl. 3). En de pastoor schrijft dat zijn ziel op Goeden Vrijdag snikkend luistert naar de droeve bloedfontein van den gekruisten Drui-%'elaar. Want:

„Want cit bloed is wijn! Het lokt den gouden wonderbaren vlinder, die de ziel is, uit de donkerheden omhoog; het maakt dronken de onverschillige aarde, en 't toovert den glans van zilveren kathedralen op de heuvelen. Dit bloed is wijn! Als wijn drupt het ovei' de versma.chte, schrale zielen; als een regen van Avijn ruischt het over de daken....”

En de parallel van Christus' bloed met den wijn' wordt volgehouden. Straks vult de pastoor zijn wijnflesschen, en 'ze liggen in den kelder als „slapende krachten met een mystieken titel". Enkele namen zijn: adei' van Christus, glimlach van onze lieve Vrouw, dauw uit de hemelsche voorhoven, spiegel der engelen, paaschfontein, ladder naar God, 't vierde .geschenk der drie koningen, rivier der geloovige zielen. En hij heeft, die pastoor, een schilderij: de ware wijngaard Christi. „In 't midden: een steenen druivenpers, waaronder Jesus zelver lijk een druivo wordt geperst, dat het bloed hem uit hoofd en leden spuit. En dit bloed loopt in een vat, waaraan twee priesters met groote kelken het kostbaar vocht komen scheppen.... De pastoor heeft een stille vereering voor de druif, omdat zij [morgen het eigen bloed van Jezus zelver worden kan.”

Wie nog vergoelijkende woorden mocht gezocht hebben voor Het Kindeke Jez.us in Vlaanderen '(en men kan werkelijk veel ten gunste van Timmermans aanvoeren) "), die is toch geneigd, bij dit latere Werk •zijn zachte beoordeeling te herzien. Wat Timmermans heeft gedaan in zijn Iqcaliseering van de Christusgeschiedenis 1-), is, volgens het oordeel van Roomschen pjelf, te ver gegaan. En weer citeer ik den onvermoeiden, , altijd helder geluid gevonden, scherpen Karel van den Oever: „Expressionistische zichtbaarmaking van God binnen en buiten zichzelf, daar komt het op aan en daartoe heelt men niet noodzakelijk een „Vlaanderen" moodig." Hij herinnert eraan, dat de methode, door Timmermans zelf reeds uit navolging gegrepen, nog andere imitatie Aindt. In Noord-Nederland werd nog I> as vertoond Maeterlinck's „Het Wonder van den Heiligen Antonius". En daar is ook Ant'onius al aan, 't wriemelen in een Vlaamsch st< adje. En Amsterdam „lacht zich een kriek om do meid Virginie, die Sint: Antonius haa.-parapluie boven het hoofd' houdt, terwijl hij door ce olitie wordt weggebracht” 13).

En hebbe. we nog niet pas beleefd de vertocming van „Als de ster bleef stille staan? ”14)


1) Over Vtaamsche Pastoors-poëzie, in Karal v. d. Oever, a.w. 95.

2) Zie: E. d'Ollveira, Do minnen van '80 aan het woord.

Ned. Bilil. 144. Zie oolc nog zijn eigen verklaring in: Van Gezette tot Timmermans: „beeld van de gesctiiedenis eener ziel, in verband met eenle vensopvattin g", bl. 119.

3) .Vgl. Georg Brandes, Goetho, 3e Aufl., Berlin, Ericli Reiss, " 1922, S. 158, v., 397 v.

4) .\ugust Vermeylen, Van Gezette tot Timmermans, „Elsevier", Amsterdam, 1923, 78, 119. ,

5) In: Janus met tiet dubbele voorliootd. Bewerking naar Die legende van Sinte Ctiristoffel, die lieilighe martelaer, uit liet Groot-Passionael: ofte Guldon Legende.

6) Gedichte: Sprichwörtlich.

7) Drs G. Tazelaar, Moderne Romankunst, Uitg. Mij Holt^.uid, . Amsterdam, 1922, bl. 208.

8) Zie over sommigen van hen: Hugo Verriest, Tvvuitig Vlaamsciie koppen; de Bom, Hei Levende Vlaajideren; Eug de Bock, Beknopt overziclit van de Vlaamsciie Letterkunde lioofdzakelijk in de 19e eeuw, Antwerpen, „De Sikkel", Amsterdam, Em. Querido, 59—108.

Van Wies Moens is dit typeerendi Knapen en meisjes gaan, reizend mot de ster, dragen bonte sjaals, oude soldatenmutsen, zingen hun deuntjes van huis tot huis. Worden verwacht alom in de wondernaclit roze borelingskens, witte luiers opengestreken, wit als de sneeuw: Kersklokken wijd ik voor allen •' met chrisma bereid aan je mond!

(Uit W'interland), Over Rodenbaeh, Destree, Verriest, zio nog: Vincent Cleerdin, Omtrekken en Figuren, den Bosch, Mosmans Zoon, 1914.

9) Karet v. d. Oever, a.w. 116—119.

10) Scharten, Roeping van do Kunst, W. B. 371—377.

11) Drs C. Tazelaar, a.w. 217—220.

12) In overeenstemming met: Eugoen de Molder, Contea d'Yperdamme (vertaald door Marie Coenen) en Gamüle Lemonnier, Le Petit Homme du l> on Dieu. Het Ventje ran Onzen Lieven Heer (vert. van .A-ntoon Thiry), waar Christus b.v. tö Veurno komt; zijn haar-krullen hadden tensloïts „de plooi der heiligheid" aangenomen.

12) Karel van den Oever, a.w. opstel: Pseudo-Vlaanderen, bl. 124, V.

13) Ook van Timmermans. Hier komen b.v. tooneeleai aJs: de bedelaar Schrobberbeek draagt Onze Lieve Vrouw van zeven smarten naar het feest van haren zoon. Er zijn lieve vreuwkens, die op kerstnacht levend worden en op 'liet tooneel komen (vergelijk Paul Claudel, L'amionce faite a Marie, waarin ook een doode levend wordt in kerstnacht! en ook is er het kindeke Jesus, dat bij den herder komt en later, in een visioen aan het kruis hangt. Hot is voor een geloovig-belirdend hart, dat aan de historicitait der lieilsfeiten gelooft, rondweg een pijn, te lezen, hoe het kerstkind en onze lieve vrouw van zeven smarten samen op het tooneel verschuilen met Pitjevogel en Suskowiet en Zwarte Madam en Schrobberbeek. Teirlinck is in „Ik dien" lang zoover niet gegaan. Zie over Timmermans' persoon en work het verslag van een interview in Eten Gulden Winckel, 20 Februari 1925, bl. 25—28. In verband met Timmermans' Christus-vervlaamsching is te herinneren aan Breughel, dien men wilde literariseeren. De visioenen van Breughel herleven ook nog in René de Clercti, De zware kroon (C. A. J. van Dishoeck) ' Van Aarde en Hemel (L. Simons). Vooral zijn „Doerasd..-; " (het laatste oordeel) en de Apotheose, waarin de gekruiste Christus zoo ineens verandert in een zegenenden Christus. Terecht heeft Scharten (Roeping der Kunst, 329, 330), ' hier sdierpe critiek.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

POPDLAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 13 maart 1925

De Reformatie | 8 Pagina's